Rechtbank Den Haag, 29-09-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:11395, 8674356 EJ VERZ 20-84845
Rechtbank Den Haag, 29-09-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:11395, 8674356 EJ VERZ 20-84845
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 29 september 2020
- Datum publicatie
- 12 november 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2020:11395
- Zaaknummer
- 8674356 EJ VERZ 20-84845
Inhoudsindicatie
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Geen verwijtbaarheid bij de werkgever en werknemer. Op grond van de arbeidsovereenkomst heeft werknemer aanspraak op een contractuele beëindigingsvergoeding in plaats van op de transitievergoeding. Op grond van artikel 2.10.1 WNT wordt deze contractuele beëindigingsvergoeding beperkt. Geen toekenning billijke vergoeding.
Uitspraak
Zittingsplaats Gouda
zaaknr.: 8674356 EJ VERZ 20-84845
Beschikking van de kantonrechter d.d. 29 september 2020 in de zaak van:
de stichting Stichting De Zevenster,
gevestigd te Zevenhuizen (gemeente Zuidplas),
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. D. Schuurman,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. M.A. Molster.
1 Het verloop van de procedures
De kantonrechter heeft kennis genomen van de navolgende stukken, waaruit tevens het verloop van de procedure blijkt:
- het verzoekschrift, ingekomen ter griffie van dit gerecht op 28 juli 2020;
- het verweerschrift;
- het faxbericht met bijlagen d.d. 7 september 2020 van mr. Molster;
- het faxbericht met bijlagen d.d. 7 september 2020 van mr. Schuurman;
- de pleitaantekeningen van mr. Schuurman;
- de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak op 8 september 2020.
2 De overwegingen
Verzoekende partij, hierna te noemen: De Zevenster, verzoekt de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen haar als werkgeefster en verwerende partij, hierna te noemen: [verweerder] , als werknemer, met toekenning aan [verweerder] van de transitievergoeding, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van de procedure.
De Zevenster legt het volgende aan haar verzoek ten grondslag. [verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1956, is op 1 juni 2004 bij haar in dienst getreden. Hij heeft thans de functie van voorzitter van de Raad van Bestuur. Zijn salaris bedraagt thans € 9.514,48 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. De opzegtermijn bedraagt 4 maanden. Op de rechtsverhouding tussen partijen is de WNT van toepassing. De Zevenster is een kleinschalig centrum voor ouderenzorg (wonen + verpleeghuiszorg voor mensen met (beginnende) dementie of lichamelijke beperkingen + dagbesteding + tijdelijk verblijf). Het toezicht op de Raad van Bestuur wordt uitgeoefend door de Raad van Toezicht (bestaande uit [lid Raad van Toezicht 1] , [lid Raad van Toezicht 2] , [lid Raad van Toezicht 3] , [lid Raad van Toezicht 4] en [lid Raad van Toezicht 5] ). De Zevenster kent een remuneratiecommissie (bestaande uit [lid Raad van Toezicht 1] en [lid Raad van Toezicht 2] ). Deze commissie vervult namens de Raad van Toezicht de rol van werkgever en beoordeelt het functioneren van de Raad van Bestuur. De Raad van Bestuur bestaat, behalve uit [verweerder] , vanaf 1 december 2019 ook uit [bestuurder] . [verweerder] is op 1 juni 2004 bij De Zevenster in dienst getreden in de functie van titulair directeur. Per 1 januari 2008 is hij benoemd tot statutair bestuurder (voorzitter van de Raad van Bestuur). Eind 2018 heeft [verweerder] met de remuneratiecommissie een evaluatie-/beoordelingsgesprek gevoerd. Besproken is dat de Raad van Toezicht over het algemeen te spreken is over zijn functioneren, maar dat, zoals ook in het verleden het geval was, er ook aandachtspunten zijn. Het schort volgens de Raad van Toezicht bij [verweerder] aan een positief kritische houding, ondersteund door de inbrengen van concrete ideeën, een houding die is gericht op verbinding en samenwerking met de Raad van Toezicht en een realistisch beeld van de zeggenschapsverhoudingen, in het bijzonder tussen [verweerder] en de Raad van Toezicht en de beslissingsbevoegdheid binnen de organisatie. Met het oog hierop zijn er met hem voor het jaar 2019 afspraken gemaakt. In verband hiermee heeft de remuneratiecommissie lopende 2019 met [verweerder] regelmatig overleg gevoerd. Geconstateerd is dat [verweerder] niet echt werkt aan de besproken aandachtspunten. Het aanspreken van [verweerder] op zijn functioneren is altijd lastig en moeizaam geweest, omdat hij zelden de hand in eigen boezem wil steken en veelal naar anderen wijst. Medio juli 2019 heeft De Zevenster met de gemeente Zuidplas en Woonpartners een intentieovereenkomst gesloten voor een nieuwbouwproject, waarvan deel uit maakt de nieuwbouw van een door De Zevenster te exploiteren zorgcentrum voor 120 zorgbehoevende ouderen. Dit centrum moet de huidige, verouderde huisvesting van De Zevenster gaan vervangen. Voor dit project is [verweerder] bij De Zevenster verantwoordelijk. Gebleken is dat hij geen grip krijgt op het project. Op 28 augustus 2019 heeft de remuneratiecommissie opnieuw met hem gesproken. Tijdens dit gesprek is aan de orde gekomen het grote verloop en het ziekteverzuim onder de medewerkers, de moeizame voortgang van het nieuwbouwdossier en de moeizame relatie met de gemeente over dit onderwerp en voorts de hoeveelheid en ook de kwaliteit van de door [verweerder] ingehuurde medewerkers op interim basis. Op 25 september 2019 stelt de Raad van Toezicht vast dat het in de afgelopen periode te druk en te rommelig is geweest in de organisatie van De Zevenster. De organisatie moet op orde worden gebracht en de rust moet terugkeren. De Raad van Toezicht besluit in te grijpen in het nieuwbouwdossier. Besloten wordt om [bestuurder] te benaderen om naast [verweerder] aan het nieuwbouwproject te werken. De Raad van Toezicht had er geen vertrouwen meer in dat alleen [verweerder] dit project tot een goed einde zou weten te brengen. Op 25 oktober 2019 voert de remuneratiecommissie opnieuw een voortgangsgesprek met hem. De eerder benoemde aandachtspunten kwamen tijdens dat gesprek opnieuw aan de orde. Het nieuwbouwdossier was niet op orde en dat gold ook voor de financiën. [verweerder] laat daarop weten dat zijn taken hem zwaar vallen en dat de leeftijd hem parten gaat spelen. De Raad van Toezicht heeft vervolgens besloten om met [verweerder] overleg te gaan voeren over een afname van zijn uren / uren-afbouw naar zijn pensionsering. Daarmee wilde zij tegemoet komen aan de signalen die [verweerder] had gegeven en wilde zij financiële ruimte creëren voor een tweede bestuurder, die specifiek belast moest worden met het in een impasse geraakte nieuwbouwdossier. Op 8 december 2019 heeft de Raad van Toezicht besloten om [bestuurder] aan te stellen als interim lid van de Raad van Bestuur met in zijn portefeuille het nieuwbouwdossier. Op 22 november 2019 heeft [verweerder] opnieuw gesproken met de remuneratiecommissie. Wat de commissie betreft was aan de orde de aanpassing van de arbeidsuren van [verweerder] . Tijdens dit gesprek bleek dat [verweerder] had besloten op dinsdag een thuiswerkdag voor zichzelf te introduceren. Hem is te kennen gegeven dat dit niet wenselijk was en dat hij daarvoor geen toestemming zou hebben gekregen van de Raad van Toezicht, indien hij daar, hetgeen hij ten onrechte had nagelaten, om had gevraagd. Afgesproken wordt dat [verweerder] met een voorstel komt om zijn werktijden zo in te richten dat recht wordt gedaan aan zijn belastbaarheid en de belangen van De Zevenster. In zijn e-mailbericht d.d. 23 november 2019 aan de leden van de Raad van Toezicht heeft [verweerder] op dit gesprek gereageerd. Hij verdedigt daarin zijn besluit om een thuiswerkdag te hebben en schrijft dat het gesprek van 22 november 2019 hem duidelijk heeft gemaakt dat de Raad van Toezicht kennelijk geen vertrouwen meer in hem heeft en hem wil houden aan de persoonlijke voorkeuren van de voorzitter, welke werkwijze niet zijn werkwijze is. Op 26 november 2019 vindt een vervolggesprek plaats. Tijdens dat gesprek gaf [verweerder] aan open te staan voor een eerder vertrek. Er is in verband daarmee om advies gevraagd. Het advies dat is gevraagd bleek achteraf onjuist, omdat geen rekening was gehouden met de toepasselijkheid van de WNT op de rechtsverhouding tussen partijen. Bij e-mailbericht d.d. 15 januari 2020 schrijft [verweerder] aan de Raad van Toezicht onder meer dat de afgelopen jaren voor hem zwaar zijn geweest, met name door een stapeling van taken. Hij schreef verder dat hij door onjuiste aantijgingen beschadigd en gekwetst is geraakt en daardoor fysieke klachten had ontwikkeld. De Raad van Toezicht heeft vervolgens besloten een mediator in te schakelen. Nadat aanvankelijk is gesproken met een advocaat die geen MFN-mediator was, zijn partijen op 5 maart 2020 met een mediationtraject gestart met een MFN-mediator. Tot een oplossing heeft dit niet geleid. Eind mei 2020 bleek dat [verweerder] , zonder overleg daarover met de Raad van Toezicht, van 25 mei tot en met 22 juni 2020 vakantie had opgenomen. Gelet op de toentertijd bestaande door het coronavirus veroorzaakte crisissituatie, was dit voor de Raad van Toezicht onacceptabel. Vervolgens heeft [verweerder] zich op 24 juni 2020 ziek gemeld. Op 2 juli 2020 heeft de bedrijfsarts geconcludeerd dat er bij [verweerder] geen sprake is van arbeidsongeschiktheid op basis van ziekte en/of gebrek, maar van een arbeidsconflict. Hij adviseerde tot en met 12 juli 2020 een time- out. Na het mislukken van het mediationtraject heeft de Raad van Toezicht besloten om het onderhavige verzoekschrift in te dienen. De ondernemingsraad en de cliëntenraad hebben hierover positief geadviseerd. Op 17 juli 2020 heeft de Raad van Toezicht [verweerder] per direct ontslagen als bestuurder van De Zevenster. De arbeidsovereenkomst is daarmee een lege huls geworden, zodat deze op de h-grond is te ontbinden. De stelling van [verweerder] , dat hij kan blijven functioneren als titulair directeur is niet juist. Een dergelijke functie is niet vacant en De Zevenster heeft geen budget om een dergelijke functie te creëren. Voor zover de overeenkomst niet op die grond ontbonden kan worden dient dat te gebeuren op de g-grond. De arbeidsverhouding tussen partijen is verstoord geraakt. Meer subsidiair is sprake van disfunctioneren. Voorts is sprake van een combinatie van de h-, g- en d-grond. Herplaatsing van [verweerder] is niet mogelijk. Indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden komt [verweerder] een transitievergoeding toe ten bedrage van € 61.184,26 bruto. Aan de toewijzing van de contractuele beëindigingsvergoeding (artikel 10 van de arbeidsovereenkomst) staat de WNT in de weg. Voor de toewijzing van de billijke vergoeding is geen plaats, nu aan de zijde van De Zevenster niet sprake is van ernstig verwijtbaar handelen.
[verweerder] verzoekt om de afwijzing van het verzoek van De Zevenster, althans om, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, aan hem toe te wijzen de transitievergoeding ten bedrage van € 61.184,26 bruto alsmede, voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op de i-grond, een aanvullende vergoeding ad € 30.591,= bruto en een billijke vergoeding ten bedrage van € 364.687,50 bruto, althans € 171.650,= bruto en € 25.681,= netto, met veroordeling van De Zevenster in de kosten van de procedure. Daartoe voert hij het volgende aan. [verweerder] heeft De Zevenster gedurende 16 jaar tot ieders tevredenheid bestuurd. Hij was in zijn functie verantwoordelijk voor alle zaken die zich binnen de organisatie van De Zevenster afspeelden. Die situatie is veranderd toen [lid Raad van Toezicht 1] tot voorzitter van de Raad van Toezicht werd benoemd. Hij is op de stoel van [verweerder] gaan zitten en is zijn positie gaan ondermijnen. Het gesprek dat op 12 december 2018 met [verweerder] is gevoerd, was gemoedelijk. [verweerder] heeft steeds open gestaan voor eventuele aandachtspunten. Hij hecht aan een open cultuur. Hij is voldoende zelfkritisch, hij laat zich coachen en staat open voor verbeteringen en constructief overleg met de Raad van Toezicht, met wie hij regelmatig gesprekken heeft gevoerd. Hij ziet het als zijn meest primaire taak om de Raad van Toezicht te laten zien wat er gebeurd is sinds het vorige overleg, wat er te verwachten valt en hoe er op zaken gereageerd gaat worden. In geen enkele vergadering met de Raad van Toezicht is gesproken over aandachtspunten van [verweerder] . Dat neemt niet weg dat er aandachtspunten waren, maar deze hebben nimmer tot de conclusie geleid dat [verweerder] zou disfunctioneren. In geen van de verslagen is daarover iets terug te vinden. De Zevenster kent een remuneratiecommissie. Deze commissie had, tot deze in 2019 nieuw leven werd ingeblazen, een slapend bestaan. De remuneratiecommissie adviseert de Raad van Toezicht in arbeid-gerelateerde kwesties. Het gesprek van 28 augustus 2019 is niet schriftelijk vastgelegd. Dit was geen voortgangsgesprek, maar een regulier overleg, waarin lopende zaken aan de orde kwamen. In 2019 speelden er te veel zaken, waardoor het jaarplan niet te realiseren was. Het nieuwbouwproject is van meet af aan moeizaam verlopen en bevond zich vanaf december 2018 in een impasse. Er waren bovendien problemen met de financiering. De aanstelling van de extra bestuurder heeft er niet toe geleid dat het nieuwbouwdossier op orde is gekomen. In de zomer van 2019 heeft [verweerder] tegen [lid Raad van Toezicht 1] gezegd dat hij merkte dat er dat jaar veel was gebeurd en dat hij redelijk moe was vanwege de opeenstapeling van taken, de druk die er op zaken als nieuwbouw en fusie lagen en hij nauwelijks mensen om zich heen had die hem konden ondersteunen. Hij had vanwege de zwaarte van het takenpakket adequate ondersteuning nodig. De afbouw van uren is voor het eerst ter sprake gebracht op 22 november 2019. De thuiswerkdag waarover op 22 november 2019 is gesproken, heeft [verweerder] vanaf begin 2017 ingevoerd, in overleg met en met instemming van de Raad van Toezicht. [verweerder] heeft de thuiswerkdag ingesteld om ongestoord te kunnen werken. [lid Raad van Toezicht 1] heeft [verweerder] laten weten dat hij, anders dan de vorige voorzitter van de Raad van Toezicht, niet gediend was van thuiswerkdagen. [verweerder] heeft zijn thuiswerkdag toen opgegeven. [verweerder] heeft het gesprek van 22 november 2019 als een kantelmoment ervaren. Tijdens het gesprek van 2 december 2019 heeft [lid Raad van Toezicht 1] [verweerder] te kennen gegeven dat hij voor de zomer van 2020 zijn werkzaamheden diende af te ronden, zodat hij ‘met opgeheven hoofd’ de organisatie kon verlaten. Op 16 december 2019 is zijn vervroegde vertrek opnieuw aan de orde gekomen. De gesprekken van 2 en 16 december 2019 waren niet constructief en niet prettig. Op 23 december 2019 hebben partijen gesproken in de aanwezigheid van de huisadvocaat van De Zevenster. Tijdens dit overleg hebben partijen besloten een mediationtraject te gaan volgen. Bij e-mailbericht d.d. 15 januari 2020 heeft [verweerder] de Raad van Toezicht geschreven dat hij zich beschadigd en gekwetst voelt omdat hij is geconfronteerd met onjuiste aantijgingen, als gevolg waarvan hij fysieke klachten heeft ontwikkeld. Wat hem betreft was het belangrijkste doel van de mediation om de opgelopen schade te herstellen en af te spreken hoe de samenwerking de komende jaren op een correcte wijze vorm kan worden gegeven. Het mediationtraject is vruchteloos gebleven. [verweerder] heeft zijn vakantie afgestemd met [bestuurder] en het crisisteam. Hij had vakantie nodig omdat hij sinds februari 2020 non-stop aan het werk was. De covid-19 problematiek was op dat moment onder controle. De aldoor intimiderende, dwingende en aanvallende houding van [lid Raad van Toezicht 1] werd [verweerder] op een gegeven ogenblik te veel. Hij heeft zich daardoor op 24 juni 2020 ziek moeten melden. De bedrijfsarts heeft tot 12 juli 2020 een time-out periode voorgeschreven. Gedurende die periode ontving hij een uitnodiging van de Raad van Toezicht voor een vergadering waarin zijn ontslag als bestuurder aan de orde zou komen. Ofschoon hem dat ontslag is verleend, leidt dat niet tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen inhoudsloos is geworden. Hij heeft gedurende zijn dienstverband bijna twee jaar de functie van titulair bestuurder vervuld en hij kan als zodanig opnieuw gaan functioneren. De vertrouwensbreuk die de Raad van Toezicht aan zijn ontslag als bestuurder ten grondslag heeft gelegd, is volledig aan De Zevenster toe te rekenen. Zij had moeten inzetten op het herstel van het vertrouwen, en niet op het ontslag van [verweerder] . [verweerder] heeft moeten constateren dat de dialoog met [lid Raad van Toezicht 1] de afgelopen maanden, vanaf omstreeks november 2019, niet mogelijk is gebleken. [lid Raad van Toezicht 1] heeft doelbewust aangestuurd op een verstoorde arbeidsverhouding. Nu er geen pogingen zijn ondernomen om de verhoudingen te verbeteren, kan niet worden vastgesteld dat de arbeidsverhouding duurzaam is verstoord. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de g-grond is daarom niet aan de orde. Feiten en omstandigheden die moeten leiden tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond, zijn niet voldoende gesteld of anderszins gebleken. Aangezien De Zevenster ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, kan [verweerder] aanspraak maken op de billijke vergoeding. De billijke vergoeding is in dit geval, gelet op artikel 10.2 van zijn arbeidsovereenkomst, te stellen op een bedrag ad € 364.687,50 bruto. Voor zover hiervan niet is uit te gaan, is de billijke vergoeding te stellen op een bedrag ad € 171.650,= bruto, te vermeerderen met een bedrag ad € 25.681,= netto voor kosten rechtsbijstand.
De kantonrechter overweegt het volgende.
Op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd en de in het geding gebrachte producties staat het volgende vast. [verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1956, is op 1 juni 2004, op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst, als titulair directeur in dienst getreden bij De Zevenster. Per 1 januari 2008 is hij benoemd tot voorzitter van de Raad van Bestuur. Zijn salaris bedraagt thans € 9.514,48 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. De opzegtermijn bedraagt 4 maanden. Op de rechtsverhouding tussen partijen is de WNT van toepassing. De Raad van Bestuur heeft vanaf 1 december 2019 bestaan uit [verweerder] en [bestuurder] . Het toezicht op de Raad van Bestuur wordt uitgeoefend door de Raad van Toezicht. [lid Raad van Toezicht 1] is sinds 1 september 2017 voorzitter van de Raad van Toezicht. Op 17 juli 2020 heeft de Raad van Toezicht [verweerder] per direct ontslagen als statutair bestuurder van De Zevenster.
De Zevenster baseert haar verzoek primair op artikel 7:669 lid 3 sub h BW. Zij voert daartoe aan dat [verweerder] op 17 juli 2020 door de Raad van Toezicht van De Zevenster is ontslagen als statutair bestuurder, als gevolg waarvan zijn arbeidsovereenkomst inhoudsloos is geworden. Nu vast staat dat [verweerder] op 1 juni 2004 als titulair directeur bij De Zevenster in dienst is getreden en tot 1 januari 2008, de datum van zijn benoeming tot statutair bestuurder, in die functie heeft gefunctioneerd, moet worden geoordeeld dat [verweerder] zijn werkzaamheden op zich genomen kennelijk als titulair directeur kan uitvoeren, zodat zijn arbeidsovereenkomst met enkel zijn ontslag als statutair bestuurder niet inhoudsloos is geworden, althans feiten en omstandigheden die tot een andere conclusie moeten leiden, zijn niet voldoende gebleken. Voor zover juist is dat er binnen De Zevenster slechts plaats is voor 1 statutair bestuurder of titulair directeur, leidt dit niet tot een ander oordeel. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de h-grond is om deze reden niet aan de orde.
De ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de g-grond (de verstoorde arbeidsverhouding) is ten deze wel aan de orde. Op grond van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd is geen andere conclusie mogelijk dan dat partijen het vertrouwen in elkaar hebben verloren, zodanig dat er geen basis meer is voor een verdere vruchtbare samenwerking, zonder dat de ene partij daarvan de andere partij een verwijt, althans een ernstig verwijt kan maken. De kantonrechter is daarom voornemens om de arbeidsovereenkomst, gelet op de van toepassing zijnde opzegtermijn van 4 maanden, te ontbinden per de hierna te noemen datum. Daarbij is van belang dat niet is gebleken dat aan de toewijzing van het daartoe strekkende verzoek enig opzegverbod in de weg staat. Daarbij is verder van belang dat niet is gebleken dat [verweerder] binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie herplaatsbaar is.
[verweerder] maakt aanspraak op de transitievergoeding. Hij maakt verder aanspraak op de contractuele beëindigingvergoeding ad € 364.687,50 bruto, althans op de billijke vergoeding ad € 171,650,= bruto alsmede, tot een bedrag ad € 25.681,= netto, op de kosten van rechtsbijstand. De kantonrechter overweegt in verband hiermee het volgende.
In artikel 10 lid 1 van de met ingang van 1 juni 2004 door partijen gesloten arbeidsovereenkomst is onder meer het volgende bepaald: Indien deze overeenkomst eindigt op initiatief van de Stichting, dan wel onder omstandigheden of door handelen, dat voor rekening en risico van de Stichting dient te komen, zonder dat dit ontslag zijn uitsluitende of voornaamste reden vindt in handelingen of nalatigheid van de heer [verweerder] zoals bedoeld in onder meer de artikelen 7:677 en 7:678 van het Burgerlijk Wetboek, zal de heer [verweerder] gerechtigd zijn tot een vergoeding. In het tweede lid van dit artikel is bepaald hoe de hoogte van de vergoeding is te berekenen. De Zevenster heeft niet betwist dat deze vergoeding met inachtneming daarvan is te stellen op het door [verweerder] genoemde bedrag ad € 364.687,50 bruto, zodat dit als vaststaand wordt aangenomen. In artikel 10.3 is verder bepaald: Indien in enig jaar de kantonrechterformule, die als basis dient voor de regeling als omschreven in lid 2, wordt gewijzigd, zal de genoemde regeling in overleg worden aangepast. Het is niet gesteld of anderszins gebleken dat die aanpassing heeft plaatsgevonden. Als vaststaand wordt daarom aangenomen dat partijen die regeling niet hebben aangepast. In artikel 10.5 is verder nog bepaald: De schadevergoeding als bedoeld in lid 1 en 2 van dit artikel is verrekenbaar met een (eventuele) door de kantonrechter toe te kennen schadeloosstelling.
De beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen vindt plaats op initiatief van De Zevenster, zonder dat dit ontslag zijn uitsluitende of voornaamste reden vindt in handelingen of nalatigheid van de heer [verweerder] zoals bedoeld in onder meer de artikelen 7:677 en 7:678 van het Burgerlijk Wetboek. Het bepaalde in artikel 10 van de arbeidsovereenkomst vindt daarom in beginsel toepassing.
Artikel XXII lid 7 WWZ bepaalt: In afwijking van de artikelen 673 en 673a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat de transitievergoeding geheel of gedeeltelijk niet verschuldigd is gedurende een bepaalde periode en onder bepaalde voorwaarden, indien de werknemer wegens de beëindiging van de arbeidsovereenkomst recht heeft op een vergoeding of voorziening, op grond van tussen de werkgever of verenigingen van werkgevers en de werknemer of verenigingen van werknemers voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen V en W van deze wet gemaakte afspraken. In artikel 3 lid 1 van het in artikel XXII lid 7 bedoelde AMvB (het Besluit Overgangsrecht Transitievergoeding) is bepaald: Indien de werknemer, anders dan op grond van tussen de werkgever of verenigingen van werkgevers en verenigingen van werknemers gemaakte afspraken, recht heeft op vergoedingen of voorzieningen als bedoeld in artikel XXII, zevende lid, van de Wet werk en zekerheid, is de transitievergoeding uitsluitend verschuldigd, indien de werknemer schriftelijk afstand doet van zijn recht op die vergoedingen en voorzieningen.
Het is niet gebleken dat [verweerder] schriftelijk afstand heeft gedaan, of, gelet op het bepaalde in artikel 3.3 van het zojuist genoemde besluit, afstand geacht moet worden te hebben gedaan van zijn (vóór de inwerkingtreding van de WWZ overeengekomen) contractuele beëindigingsvergoeding. Dit wordt daarom als vaststaand aangenomen. In plaats van op de transitievergoeding, heeft hij dus, met inachtneming van hetgeen hierna wordt overwogen, aanspraak op de overeengekomen beëindigingsvergoeding.
Tussen partijen is niet in discussie dat op de rechtsverhouding tussen partijen van toepassing is de per 1 januari 2013 in werking getreden WNT. Artikel 2.10.1 van deze wet bepaalt: Partijen komen geen uitkeringen overeen wegens beëindiging van het dienstverband, die gezamenlijk meer bedragen dan de som van de beloning en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn over de twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van het dienstverband, tot ten hoogste € 75 000. In geval van een dienstverband met een kleinere omvang dan het bij de verantwoordelijke gebruikelijk voltijdse dienstverband bedragen de uitkeringen ten hoogste € 75 000, vermenigvuldigd met het aantal uren waarop het dienstverband betrekking heeft en gedeeld door het aantal uren van een voltijds dienstverband. Artikel 7.3.6 van de WNT. bepaalt: Een beding in afwijking van artikel 2.10, eerste lid onderscheidenlijk artikel 3.7, eerste lid, is, indien het beding is overeengekomen voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, dan wel voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wijziging van de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d of, of artikel 1.4, eerste lid,, waardoor deze wet van toepassing is geworden op de betreffende rechtspersoon of instelling, dan wel voorafgaand aan de aanvraag van de subsidiebeschikking waardoor deze wet van toepassing is geworden op de betreffende rechtspersoon of instelling, toegestaan voor ten hoogste vier jaar na inwerkingtreding van deze wet dan wel de wijziging van de bijlage dan wel de bekendmaking van de subsidiebeschikking.
De in artikel 7.3.6 WNT bedoelde termijn van vier jaar is inmiddels (ruimschoots) verstreken. Het bepaalde in artikel 2.10.1 WNT brengt daarom met zich mee dat de contractuele beëindigingvergoeding is toe te wijzen tot een bedrag ad € 75.000,= bruto. Voor de toewijzing van de verzochte billijke vergoeding is daarnaast geen plaats, ook niet omdat niet is gebleken dat De Zevenster ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of heeft nagelaten.
Voor de toewijzing van de gevorderde buitengerechtelijke kosten is in de gegeven omstandigheden geen plaats.
Nu de kantonrechter voornemens is om niet de transitievergoeding, maar de hogere contractuele beëindigingsvergoeding toe te wijzen, zal De Zevenster in de gelegenheid worden gesteld om haar verzoek binnen de hierna te melden termijn in te trekken.
Gelet op de uitkomst van deze procedure is er aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit zal alleen anders zijn indien De Zevenster haar verzoek intrekt. Voor het geval zij dat doet, wordt zij veroordeeld in de proceskosten.
3 De beslissing
De kantonrechter:
1. stelt partijen in kennis van het voornemen te beschikken als hierna sub 4 en 5 wordt vermeld;
2. stelt De Zevenster in de gelegenheid haar verzoek vóór 14 oktober 2020 in te trekken door middel van een daartoe strekkende schriftelijke mededeling aan de griffier van dit gerecht met gelijktijdig afschrift aan de gemachtigde van [verweerder] , waarbij de datum en het tijdstip van ontvangst van die mededeling door de griffier beslissend zal zijn;
3. wanneer het verzoek tijdig wordt ingetrokken, veroordeelt De Zevenster in de kosten van de procedure aan de zijde van [verweerder] , welke kosten tot op heden worden vastgesteld op een bedrag ad € 960,= voor salaris gemachtigde;
Wanneer het verzoek niet tijdig wordt ingetrokken:
4. ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst en bepaalt dat deze eindigt per 1 december 2020;
5. veroordeelt De Zevenster om aan [verweerder] een beëindigingsvergoeding te betalen ten bedrage van 75.000,= bruto.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Nijenhuis, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 september 2020.