Home

Rechtbank Den Haag, 09-12-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:14308, C/09/584164 / HA ZA 19-1221

Rechtbank Den Haag, 09-12-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:14308, C/09/584164 / HA ZA 19-1221

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
9 december 2020
Datum publicatie
20 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:14308
Zaaknummer
C/09/584164 / HA ZA 19-1221

Inhoudsindicatie

Vervroegde onteigening gedeeltelijk afgewezen, gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

vonnis

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/09/584164 / HA ZA 19-1221

Vonnis van 9 december 2020

in de zaak van

GEMEENTE PIJNACKER-NOOTDORP te Pijnacker,

eiseres,

advocaat mr. W.J.E. van der Werf te Den Haag,

tegen

[gedaagde] te [plaats] ,

gedaagde,

advocaat mr. J.F. de Groot te Amsterdam.

Partijen zullen hierna de gemeente en [gedaagde] worden genoemd.

1 De verdere procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 12 februari 2020;

- de akte van 11 maart 2020 namens de gemeente, met twee producties;

- de akte van 11 maart 2020 namens [gedaagde] , met productie 23;

- de beschikking van 11 juli 2020 waarin het meervoudige pleidooi is bepaald op 15 september 2020;

- de akte overlegging nadere producties van 12 augustus 2020 namens de gemeente, met drie producties;

- het proces-verbaal van de zitting van 15 september 2020 voor de meervoudige kamer;

- de brief van 12 oktober 2020 van [gedaagde] ;

- het proces-verbaal van de voortzetting van de zitting van 15 september 2020 op 12 oktober 2020 ten overstaan van de rechter-commissaris;

- de akte overlegging producties van 14 oktober 2020 namens de gemeente ;

- de akte inzake vergoeding van kosten van 14 oktober 2020 namens [gedaagde] ;

- de antwoordakte van 28 oktober 2020 namens de gemeente.

1.2.

Op 19 november 2019 heeft de gemeente de in artikel 23 Onteigeningswet (hierna: Ow) bedoelde stukken gedeponeerd. Deze stukken betreffen:

- een afschrift van de Staatscourant van 13 december 2017 (nr. 69729) waarin het Koninklijk Besluit van 17 november 2017, nr. 2017002004, (hierna: het KB) is gepubliceerd;

- de verklaring van de burgemeester van de gemeente Pijnacker-Nootdorp van 31 mei 2017 dat de in artikel 79 van de Ow genoemde stukken van 13 april 2017 tot en met 24 mei 2017 ter inzage hebben gelegen.

1.3.

In het tussenvonnis van 12 februari 2020 heeft de rechtbank partijen op basis van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevolen in het geding te brengen alle stukken, waaronder maar niet beperkt tot de correspondentie met bijlagen die tussen de Kroon en partijen gezamenlijk of afzonderlijk zijn uitgewisseld na de hoorzitting van 8 juni 2017. Het bevel aan de gemeente hield tevens in dat de gemeente bij de Kroon alle stukken diende op te vragen die na de hoorzitting zijn gewisseld tussen de Kroon en elk van partijen, gezamenlijk of afzonderlijk.

1.4.

Op 15 september 2020 is meervoudig pleidooi gehouden, waarbij beide partijen aan de hand van hun pleitaantekeningen hun standpunt hebben toegelicht. Op 12 oktober 2020 heeft een voortzetting van het pleidooi plaatsgevonden, waarbij partijen aan de hand van pleitaantekeningen hebben gereageerd op het verhandelde tijdens de eerste zitting.

1.5.

Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

In het KB zijn op grond van de artikelen 77 en 78 Ow onder meer de volgende perceelsgedeelten ter onteigening aangewezen ten name van de gemeente ten behoeve van het bestemmingsplan “Eerste Herziening Groenzone”:

-

een deel ter grootte van 01.31.29 hectare van het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] , [sectie xx] , nummer [1] , in totaal groot [aantal 1] hectare (hierna: [1] );

-

een deel ter grootte van 01.35.68 hectare van het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] , [sectie xx] , nummer [2] , in totaal groot [aantal 2] hectare (hierna: [2] );

-

een deel ter grootte van 01.40.46 hectare van het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] , [sectie xx] , nummer [3] , in totaal groot [aantal 3] hectare ( [3] );

hierna gezamenlijk: de gronden.

2.2.

In het KB is [gedaagde] vermeld als eigenaar van de gronden.

2.3.

De gemeente heeft melding gemaakt van derde-belanghebbenden in de zin van de artikelen 3 en 4 Ow. Perceel [1] is belast met twee zakelijke rechten als bedoeld onder artikel 5 lid 3 onder b van de Belemmeringenwet Privaatrecht, één ten behoeve van Gasunie Transportservices B.V. en één ten behoeve van Stedin Netten B.V. Ook is perceel [1] belast met een opstalrecht nutsvoorzieningen ten behoeve van Dunea N.V. Perceel [2] is belast met twee zakelijke rechten als bedoeld onder artikel 5 lid 3 onder b van de Belemmeringenwet Privaatrecht, één ten behoeve van Stedin Netten B.V. en één ten behoeve van de gemeente. Tot slot is perceel [3] belast met een zakelijk recht als bedoeld onder artikel 5 lid 3 onder b van de Belemmeringenwet Privaatrecht ten behoeve van Stedin Netten B.V. De dagvaarding is door de gemeente aan deze partijen overbetekend.

2.4.

De gemeente heeft aan [gedaagde] een schadeloosstelling ten bedrage van € 627.227,-aangeboden voor alle schaden en kosten.

2.5.

De gemeente heeft op 16 augustus 2018 een verzoekschrift als bedoeld in artikel 54a Ow ingediend, dit verzoek is geregistreerd onder zaakkenmerk C/09/558516 / HA RK 18-427. Bij beschikking van 9 oktober 2018 zijn mr. I.P.A. van Heijst, C.G. Plomp en J.S.L. Kortweg tot deskundigen benoemd (hierna: de deskundigen). De plaatsopneming heeft plaatsgevonden op 8 januari 2019. De deskundigen hebben op 18 maart 2019 een voorlopig oordeel uitgebracht.

3 Het geschil

3.1.

De gemeente vordert primair – zakelijk weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis:

  1. vervroegd de onteigening uitspreekt van de onder 2.1. genoemde gronden, ten behoeve en ten name van de gemeente, vrij van alle lasten en rechten;

  2. indien het aanbod door [gedaagde] wordt aanvaard, de schadeloosstelling voor [gedaagde] vaststelt op een bedrag van € 627.227,- voor alle schade en kosten, hoe ook genaamd;

  3. indien het aanbod door [gedaagde] niet wordt aanvaard, het voorschot op de schadeloosstelling bepaalt op 100 % van het aanbod, te weten € 627.227,-, onder de bepaling dat de gemeente om die reden geen nadere zekerheid behoeft te stellen;

  4. een rechter-commissaris en drie deskundigen benoemt, met een zo spoedig mogelijke bepaling van een dag, tijd en plaats van samenkomst voor opneming van de gronden;

  5. het bedrag van de schadeloosstelling bepaalt;

alle kosten rechtens.

3.2.

Bij haar pleitaantekeningen ten behoeve van repliek voor de zitting van 12 oktober 2020 heeft de gemeente een subsidiaire vordering geformuleerd inhoudende dat de gemeente vordert dat de rechtbank in elk geval de vervroegde onteigening uitspreekt van de gronden bestemd voor de “droge en natte infrastructuur”, zoals aangeduid op de tekening, aangehecht aan dit vonnis: de sloot aan de noordzijde, het tussenliggende gedeelte tot aan het dijklichaam, het dijklichaam zelf met het fietspad en de bomenrij en tot slot de rietlanden en het voetpad (op de aangehechte tekeningen 1 en 2 aangeduid met de letter A).

3.3.

[gedaagde] voert aan dat de onteigening van de gronden niet nodig is voor het realiseren van de bestemming op de gronden omdat hij de bestemming zelf op de gronden kan realiseren. Hij concludeert dat de onteigening wegens het gebrek aan noodzaak daartoe niet kan worden uitgesproken, althans (subsidiair) dat deze dient te worden beperkt tot die gronden die de gemeente redelijkerwijze nodig heeft voor de aanleg van het op de gronden te realiseren fiets- en wandelpad en de op de gronden te realiseren watergang. Naast het gebrek aan noodzaak, voert hij ook aan strijd met artikel 17 Ow en onrechtmatig handelen althans misbruik van recht door de gemeente.

in het incident op grond van artikel 843a Rv

3.4.

[gedaagde] vordert de veroordeling van de gemeente om binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn in het geding te overleggen het complete door de Kroon gehouden dossier inzake de administratieve onteigeningsprocedure die heeft geleid tot het KB.

3.5.

[gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de gemeente bij haar dagvaarding niet het volledige bij de Kroon berustende dossier heeft overgelegd, terwijl kennisname hiervan essentieel is.

4 De beoordeling

5 De beslissing