Rechtbank Den Haag, 26-02-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:1591, C/09/575420 / HA ZA 19-646
Rechtbank Den Haag, 26-02-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:1591, C/09/575420 / HA ZA 19-646
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 26 februari 2020
- Datum publicatie
- 28 februari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2020:1591
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2021:1741, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- C/09/575420 / HA ZA 19-646
Inhoudsindicatie
Vordering van gemeente tot verwijdering van woonark. Gedaagde beroept zich op verjaring, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en
op jurisprudentie inzake onaanvaardbare doorkruising.
Uitspraak
vonnis
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/575420 / HA ZA 19-646
Vonnis van 26 februari 2020
in de zaak van
GEMEENTE KAAG EN BRAASSEM te Roelofarendsveen,
eiseres,
advocaat mr. J.J. Turenhout te Leiden,
tegen
[gedaagde] , thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats binnen of buiten het Koninkrijk der Nederlanden,
gedaagde,
advocaat mr. J. Jusufovic te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de Gemeente en [gedaagde] genoemd worden.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
de dagvaarding van 12 maart 2019, met producties;
- -
-
de conclusie van antwoord, met producties;
- -
-
het tussenvonnis van 11 september 2019, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- -
-
de akte betreffende wijziging van eis van de Gemeente, met producties; en
- -
-
het proces-verbaal van comparitie van 9 januari 2020 en de daarin genoemde stukken.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
Het proces-verbaal van de comparitie van 9 januari 2020 is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op de inhoud van het proces-verbaal te reageren. Hiervan heeft de Gemeente gebruik gemaakt bij brief van 29 januari 2020 en [gedaagde] eveneens bij brief van 29 januari 2020. De rechtbank wijst vonnis met inachtneming van deze brieven.
2 De feiten
Bij schriftelijke koopovereenkomst van 11 december 2016 heeft [gedaagde] van [A] gekocht de woonark destijds genaamd “ [de woonark] ”, (hierna: de woonark), bestaande uit een betonnen casco, hout en eterniet opbouw, bitumen bak, bouwjaar + 2011, groot 22 ½ meter lang, 5,5 meter breed en 4 meter hoog. De woonark ligt aan het openbaar vaarwater plaatselijk bekend als De Drecht, [de locatie 1] (hierna: de locatie). De koopprijs van de woonark bedroeg € 175.000.
Op 13 april 2017 is de woonark ingeschreven in het register Schepen van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers.
De woonark, die nu de naam “ [X ] ” draagt, ligt aangemeerd aan een perceel grond (hierna: het perceel) dat eigendom is van de familie [B] . Thans is de woonark uitsluitend bereikbaar via De Drecht.
Bij brief van 4 december 2017 heeft de Gemeente, samengevat, [gedaagde] meegedeeld dat de woonark gelegen is in water dat aan de Gemeente toebehoort, dat hem geen toestemming is verleend om zijn woonark in het water van de Gemeente aan te meren en dat de Gemeente alleen bereid is om een (huur)overeenkomst met hem te overwegen, indien [gedaagde] overeenstemming zou hebben bereikt over het gebruik van het perceel met de eigenaar daarvan, zodat de woonark via land bereikbaar is en op de gemeentelijke riolering kan worden aangesloten. Nu daarvan niet gebleken is, heeft de Gemeente [gedaagde] gesommeerd de locatie binnen 28 dagen na dagtekening van de brief te ontruimen, omdat [gedaagde] volgens de Gemeente het water op de locatie zonder recht of titel in gebruik heeft en daarmee een onrechtmatige inbreuk maakt op het eigendomsrecht van de Gemeente.
Op deze brief heeft [de advocaat] namens [gedaagde] bij brief van 6 juli 2018 afwijzend gereageerd.
De Gemeente heeft geweigerd [gedaagde] op het [de locatie 1] in te schrijven in de Basisregistratie Personen (BRP), omdat hij volgens de Gemeente niet ter plaatse woont. Bij uitspraak van 16 juli 2019 heeft de bestuursrechter van deze rechtbank het beroep van [gedaagde] tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Bij vonnis van 30 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank een vordering van [gedaagde] om een noodweg over het perceel aan te wijzen afgewezen.
Bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is thans een zaak van [gedaagde] aanhangig over de wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied Oost bij besluit van de gemeenteraad van 28 mei 2018. Daarbij is de bestemming woonschepenplaats voor het [de locatie 1] verwijderd.
3 Het geschil
De Gemeente vordert, na wijziging van eis, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt:
primair:
I om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, de woonark thans geheten “ [X ] ”, bestaande uit een betonnen casco, hout en eterniet opbouw, bitumen bak, met brandmerk [kenmerk] , gelegen nabij [de locatie 1] , te verwijderen en verwijderd te houden, op verbeurte van een dwangsom van € 1.000 per dag voor elke dag dat [gedaagde] aan het vorenstaande niet voldoet, met een maximum van € 100.000 en met machtiging van de Gemeente ex artikel 3:299 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) om datgene te doen waartoe [gedaagde] is gehouden indien [gedaagde] nalatig blijft aan het vonnis te voldoen, alles op kosten van [gedaagde] ;
II tot betaling aan de Gemeente van een bedrag van (€ 1.299,38:12 maanden =)
€ 108,28 per maand, te rekenen vanaf de dag dat [gedaagde] eigenaar is geworden van de woonark per 11 december 2016 en het waterperceel in gebruik heeft genomen, en tot de dag van ontruiming, als vergoeding voor het gebruik van het waterperceel van de Gemeente;
subsidiair:
III de schade die de Gemeente lijdt te vergoeden indien in rechte komt vast te staan dat de Gemeente de eigendom van het waterperceel, deel uitmakend van het openbare vaarwater De Drecht te [plaats] (gemeente Kaag en Braassem) ter hoogte van het [de locatie 1] (gemeente Kaag en Braassem), door verjaring heeft verloren, primair door medewerking te verlenen tot het doen terugleveren en het dus aan de Gemeente in eigendom overdragen van het hiervoor bedoelde waterperceel, subsidiair door betaling aan de Gemeente van een bedrag ter hoogte van de waarde van het hiervoor bedoelde waterperceel, te weten een bedrag van
€ 9.481,50 respectievelijk € 19.490,63;
primair en subsidiair:
IV in de kosten van deze procedure en in de nakosten van € 131 zonder betekening, en verhoogd met € 68 in geval van betekening, met bepaling dat daarover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het vonnis.
Aan deze vorderingen legt de Gemeente, samengevat, het volgende ten grondslag.
De Gemeente is eigenaar van de ondergrond en het zich daarboven bevindende openbare vaarwater De Drecht. [gedaagde] heeft zonder recht of titel het waterperceel op de locatie in gebruik en maakt daarmee inbreuk op het eigendomsrecht van de Gemeente.
De Gemeente is niet bereid om de ligplaats te verkopen of te verhuren aan [gedaagde] . Bij haar besluit heeft de Gemeente het volgende in aanmerking genomen. Zij hanteert het beleid om uitsluitend ligplaatsen te verhuren of te verkopen als de gebruiker van de woonark ook eigenaar is van de aanliggende gronden. Hiermee wordt ook voorkomen dat eigenaars van aanliggende gronden, zoals in dit geval de familie [B] , onnodig met een last worden opgezadeld. Daarnaast is het vanuit oogpunt van volkshuisvesting van belang dat een woonark vrij toegankelijk is voor derden en dat hulpdiensten op eenvoudige wijze de woonark kunnen bereiken. Dat is bij [gedaagde] niet het geval. Uit het oogpunt van ruimtelijke ordening is voorts van belang dat de ligplaats inmiddels publiekrechtelijk is “wegbestemd”.
Met betrekking tot het belang van [gedaagde] is meegewogen dat hij feitelijk niet op de woonark woont, zoals is bevestigd in de onder 2.6 bedoelde uitspraak van de bestuursrechter. Mede gelet op de omstandigheid dat [gedaagde] meer onroerende zaken op zijn naam heeft staan, zal de gevorderde ontruiming volgens de Gemeente niet meebrengen dat [gedaagde] woonruimte zal verliezen. Aangezien [gedaagde] het waterperceel zonder recht of titel in gebruik heeft genomen, dient hij hiervoor aan de Gemeente een marktconforme vergoeding te betalen.
Mocht komen vast te staan dat [gedaagde] door verjaring eigenaar is geworden van het waterperceel, dan heeft hij onrechtmatig gehandeld jegens de Gemeente, nu laatstgenoemde door verjaring haar eigendom heeft verloren. De schade die de Gemeente daardoor lijdt dient primair te worden vergoed door teruglevering van het waterperceel en subsidiair door vergoeding van de waarde van het waterperceel.
[gedaagde] voert verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.