Rechtbank Den Haag, 30-03-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:3861, 8301042
Rechtbank Den Haag, 30-03-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:3861, 8301042
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 30 maart 2020
- Datum publicatie
- 14 mei 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2020:3861
- Zaaknummer
- 8301042
Inhoudsindicatie
Hebben partijen een arbeidsovereenkomst gesloten? Bewijskracht arbeidsovereenkomst. Bedoeling partijen. Verzoek tot vernietiging opzegging tijdig ingediend? Loonbetaling. Transitievergoeding.
Uitspraak
Zittingsplaats 's-Gravenhage
nv/c/d
Zaaknr.: 8301042 RP VERZ 20-50069
Uitspraakdatum: 30 maart 2020
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij in de zaak van het verzoek,
verwerende partij in de zaak van het voorwaardelijk zelfstandig verzoek,
gemachtigde: mrs. O. Diels en E.M. van der Niet,
tegen
de besloten vennootschap MKP Parts B.V.,
gevestigd te Breda, kantoorhoudende te Nootdorp,
verwerende partij in de zaak van het verzoek,
verzoekende partij in de zaak van het voorwaardelijk zelfstandig verzoek,
gemachtigde: mr. M. van Benthem.
Partijen worden verder aangeduid als ‘ [verzoekster] ’ en ‘MKP’.
1 Het procesverloop
in de zaak van het verzoek en het zelfstandig verzoek
[verzoekster] heeft op 31 januari 2020 een verzoekschrift ingediend, waarin zij verzoekt de opzegging van de arbeidsovereenkomst door MKP te vernietigen. In het verlengde daarvan heeft zij tevens enkele nevenvorderingen ingesteld en verzocht om op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een voorlopige voorziening te treffen. Bij aanvullend verzoekschrift van 28 februari 2020 is een verzoek tot toekenning van de transitievergoeding ingediend. MKP heeft een verweerschrift ingediend en een voorwaardelijk zelfstandig verzoek gedaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Ook heeft MKP voorwaardelijke zelfstandige vorderingen ingediend.
Op 16 maart 2020 heeft de mondelinge behandeling van het (zelfstandig) verzoek plaats gevonden. Verschenen zijn [verzoekster] , bijgestaan door mr. Diels voornoemd, alsmede de heer [betrokkene 1] namens MKP, bijgestaan door mr. van Benthem voornoemd en mr. R.P.R. Nolten. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] (bij brief van 11 maart 2020) nog stukken toegezonden. Ook heeft [verzoekster] bij brief van 13 maart 2020 een verweerschrift, tevens aanvulling verzoek toegezonden.
2. De feiten
in de zaak van het verzoek en het voorwaardelijk zelfstandig verzoek
[verzoekster] en de heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ), indirect bestuurder van MKP, hebben tussen 1997 en 2019 een affectieve relatie gehad.
Tussen [verzoekster] en MKP is een overeenkomst gesloten met als titel ‘Arbeidsovereenkomst’. [verzoekster] wordt hierin aangeduid als werknemer en MKP als werkgever. In deze overeenkomst staat, voor zover thans van belang:
“(...) De werknemer treedt op 1 oktober 2006, hierna te noemen de ingangsdatum , bij de werkgever in dienst. (...)
De werknemer treedt bij de werkgever in dienst in de functie van administratief medewerkster. (...)
Het brutoloon bedraagt bij indiensttreding € 900,00 per maand. (...)
De arbeidsduur bedraagt bij indiensttreding 16 uren per week. (...)”
MKP heeft vanaf 1 oktober 2006 maandelijks een bedrag aan [verzoekster] overgemaakt, laatstelijk een bedrag van € 4.525,- bruto, exclusief vakantietoeslag en verdere emolumenten.
Op 20 maart 2014 schrijft de heer [betrokkene 2] , werkzaam bij [naam accountant] , de accountant van MKP, het volgende aan de Belastingdienst:
“(...) Op 1 oktober 2006 is mevrouw [verzoekster] in dienst gekomen van MKP Parts B.V. Zij is de partner van de heer [betrokkene 1] .
De arbeidsvoorwaarden vanuit de arbeidsovereenkomst tussen mevrouw [verzoekster] en MKP Parts B.V. zijn gelijk aan de voorwaarden die gelden voor de andere werknemers van MKP Parts B.V., zij heeft dezelfde rechten en plichten. Haar werkzaamheden bestaan uit het onderhouden van de klantcontacten, administratieve werkzaamheden en de fotografie voor de website van MKP Parts B.V. (en incidenteel de klanten van MKP Parts B.V.).
Mevrouw [verzoekster] is verantwoording verschuldigd aan de heer [betrokkene 1] (fotografie), de heer [betrokkene 3] (nieuwe klantcontacten) en de heer [betrokkene 4] (verkoop/facturering).
Vanaf datum van indiensttreding is mevrouw [verzoekster] als verzekeringsplichtige werkneemster verloond. Ondanks de partnerrelatie is mevrouw [verzoekster] naar onze mening inderdaad verzekeringsplichtig voor de werknemersverzekeringen. Teneinde zekerheid te krijgen dat u onze mening deelt, verzoeken wij u deze brief voor akkoord ondertekend aan ons te retourneren. (...)”
Bij brief van 26 mei 2014 heeft de Belastingdienst aan de accountant van MKP medegedeeld dat het aannemelijk is dat ten aanzien van [verzoekster] een reëele gezagsverhouding geldt en dat zij sinds 1 oktober 2006 verzekerd is voor de (in die brief genoemde) werknemersverzekeringen.
[verzoekster] is sinds 30 mei 2018 statutair bestuurder (algemeen directeur) van KF-Fashion B.V. (hierna: KF-Fashion), van welke vennootschap MKP enig aandeelhouder is.
Op 18 februari 2019 is door [verzoekster] en [betrokkene 1] een financieel voorstel ondertekend in het kader van de beëindiging van hun affectieve relatie. In dit voorstel staat onder meer:
“(...)
2. [verzoekster] neemt de fotostudio van PG van Gent B.V. per 1 maart 2019 over voor € 1. (...)
3. Met betrekking tot KF Fashion B.V. wordt overeengekomen dat:
- [verzoekster] het gehele geplaatste aandelenkapitaal van KF Fashion B.V. naar de situatie per 31 december 2018 overneemt tegen € 1 (...)
4. Met betrekking tot de afwikkeling van de arbeidsovereenkomsten met MKP Parts B.V.:
- -
-
[verzoekster] neemt ontslag per 1 maart 2020. Over de maanden tot en met februari 2020 wordt conform hetgeen gebruikelijk is het loon betaald;
- -
-
Per 1 maart 2020 kan [verzoekster] de door haar gereden zakelijke auto overnemen tegen betaling van de boekwaarde;
- -
-
Alternatief is dat er een vaststellingsovereenkomst wordt afgesloten waarbij wordt overeengekomen dat [verzoekster] per 1 november 2019 uit dienst treedt. Alsdan wordt een transitievergoeding van € 24k bruto betaald. Bij een vaststellingsovereenkomst ontstaan er rechten op een WW uitkering (bij geen ander dienstverband en geen eigen zaak) (...)”
[betrokkene 1] heeft de overeenkomst van 18 februari 2019 bij brief van 20 september 2019 vernietigd wegens dwaling, ter onderbouwing waarvan [betrokkene 1] (MKP) onder meer het standpunt heeft ingenomen dat geen arbeidsovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen:
“(...) Ten tweede is [betrokkene 1] er inmiddels achter gekomen dat de afspraken die tussen i) MKP Parts B.V. (“MKP”) en [verzoekster] (...) zijn gemaakt, niet als een arbeidsovereenkomst kwalificeren.
Gelet op de holistische weging van de omstandigheden van het geval kan er namelijk niet van een arbeidsovereenkomst worden gesproken. Er is sprake van een eigensoortige overeenkomst, nu het nooit de bedoeling is geweest dat [verzoekster] (...) arbeid zou verrichten onder gezag van MKP en ook daadwerkelijk nooit arbeid hebben verricht.
Zowel [betrokkene 1] , als [verzoekster] zijn er bij het sluiten van de Overeenkomst dus ten onrechte vanuit gegaan dat [verzoekster] een arbeidsovereenkomst met MKP had. ( [betrokkene 1] middels) MKP had nooit een transitievergoeding aan MKP willen betalen, en had nooit ‘loon’ aan [verzoekster] door willen betalen, als ( [betrokkene 1] middels) MKP geweten had dat er van een arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en MKP geen sprake was. Daarmee is sprake van wederzijdse dwaling (art. 6:228 lid 1 sub c BW). (...)”
Per e-mailbericht van 1 november 2019 aan (de gemachtigde van) [verzoekster] heeft (de gemachtigde van) MKP de overeenkomst opgezegd:
“MKP-Parts B.V. (“MKP”) persisteert bij het standpunt dat er sprake is van een overeenkomst sui generis.
(...)
Middels deze e-mail zeg ik namens MKP de overeenkomst sui generis met uw cliënte op tegen 1 december 2019 (waarbij de laatste dag van de overeenkomst dus 30 november 2019 is), althans op de korts mogelijke termijn, (...)”
Op 2 december 2019 heeft de enig aandeelhouder van KF-Fashion, MKP, verzocht om bijeenroeping van de algemene vergadering van aandeelhouders. Als één van de onderwerpen op de agenda wordt genoemd het voorgenomen ontslag(besluit) van de statutair bestuurder van KF-Fashion (namelijk: [verzoekster] ).
Bij brief van 6 januari 2020 schrijft (de gemachtigde van) [verzoekster] aan (de gemachtigde van) MKP:
“(...) Anders dan uw cliënte MKP Parts B.V. meent is er wel sprake van een arbeidsovereenkomst die voorts niet rechtsgeldig is opgezegd. (...)
En zelfs voor het geval uw cliënt het standpunt handhaaft dat er sprake is van een overeenkomst sui generis, dan nog dient de vergoeding betaald worden voor het verrichte werk. KF Fashion wordt immers geëxploiteerd en uw cliënten leveren op geen enkele wijze informatie aan dat iemand anders dat heeft bewerkstelligd dan cliënte. (...)
Kort en goed: de opschorting van de betalingen en de opzegging houden geen stand. Zelfs als de samenwerking kwalificeert als een overeenkomst sui generis (hetgeen niet het geval is), zal zodoende doorbetaald moeten worden tot heden subsidiair 1 december 2019. (...)”
Bij aandeelhoudersbesluit van 17 februari 2020 is [verzoekster] ontslagen als statutair bestuurder van KF-Fashion.
3 Het verzoek
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen en MKP – samengevat – te veroordelen tot betaling van loon, vermeerderd met rente en kosten en onder verstrekking van deugdelijke salarisspecificaties. Voorts vordert [verzoekster] bij wege van voorlopige voorziening om MKP te veroordelen tot betaling van een voorschot op het salaris en MKP te veroordelen tot afgifte van – kort gezegd – alle in het verzoekschrift genoemde fotoapparatuur. Daarnaast vordert [verzoekster] wedertewerkstelling en voortzetting van het gebruik van de aan haar ter beschikking gestelde auto en mobiele telefoon.
[verzoekster] legt aan haar verzoek en nevenvorderingen – kort samengevat – het navolgende ten grondslag. Allereerst heeft MKP de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 BW opgezegd. [verzoekster] heeft niet schriftelijk ingestemd met de opzegging en ook is geen sprake van één van de in lid 1 van voormeld wetsartikel genoemde uitzonderingen. Nu de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd, is de opzegging vernietigbaar. MKP is dan ook gehouden het loon van [verzoekster] door te betalen vanaf het moment dat zij hiermee is gestopt, dus vanaf 1 oktober 2019 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt. Hierbij dient ook rekening te worden gehouden met de bonus van € 1.000,- die MKP tweemaal per jaar aan haar werknemers betaalt.
Daarnaast dient [verzoekster] weer te worden toegelaten tot haar werkzaamheden. Laatstelijk heeft zij, op instructie van MKP, werkzaamheden verricht voor KF-Fashion.
Subsidiair, voor het geval wordt geoordeeld dat sprake is van een overeenkomst sui generis, geldt dat MKP zich op basis van deze overeenkomst heeft verbonden tot betaling van een vergoeding in ruil voor de door [verzoekster] op zich genomen verplichting om werkzaamheden bij KF-Fashion te gaan verrichten. Voor deze werkzaamheden is MKP vanaf 1 oktober 2019 nog een vergoeding verschuldigd aan [verzoekster] , tot het moment dat deze werkzaamheden zijn beëindigd.
[verzoekster] heeft de fotoapparatuur altijd gebruikt voor de door MKP aan haar opgedragen werkzaamheden. Daarnaast heeft zij ook externe fotografieklanten geworven; om haar werkzaamheden weer te kunnen oppakken heeft [verzoekster] de fotoapparatuur nodig.
[verzoekster] heeft voorts bij aanvullend verzoekschrift, voor het geval de overeenkomst toch is beëindigd, een verzoek ingediend om MKP te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding op grond van artikel 7:673 lid 1 BW. Deze vergoeding bedraagt gelet op de duur van het dienstverband (1 oktober 2006 – 1 december 2019) € 24.428,-, aldus [verzoekster] .
4 Het verweer en het voorwaardelijk zelfstandig verzoek
MKP verweert zich tegen het verzoek en de nevenvorderingen van [verzoekster] . Zij voert primair aan dat [verzoekster] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek en nevenvorderingen uit het eerste verzoekschrift, omdat – samengevat – i) dit verzoekschrift is ingediend na de in artikel 7:686a lid 4 sub a BW genoemde termijn ii) [verzoekster] als statutair directeur geen beroep kan doen op artikel 7:681 BW en iii) aan [verzoekster] overigens ook geen beroep op laatstgenoemd wetsartikel toekomt nu zij niet om vernietiging van de opzegging en niet om een billijke vergoeding heeft verzocht binnen de daarvoor geldende vervaltermijn.
Indien het komt tot een inhoudelijke beoordeling betwist MKP kort gezegd dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Partijen hebben nooit de bedoeling gehad om feitelijk uitvoering te geven aan de arbeidsovereenkomst. Het maandelijks aan [verzoekster] betaalde bedrag betrof een bijdrage in haar levensonderhoud, zonder dat van haar een tegenprestatie werd verwacht. [verzoekster] heeft dan ook nooit werkzaamheden voor MKP verricht. Partijen hebben een overeenkomst sui generis gesloten, die rechtsgeldig is beëindigd per 1 december 2019.
Voor zover er een arbeidsovereenkomst zou bestaan tussen MKP en [verzoekster] , is deze stilzwijgend tot stand gekomen op het moment dat [verzoekster] als statutair directeur van KF-Fashion aan de slag is gegaan (30 mei 2018). Indien een transitievergoeding verschuldigd zou zijn, moet van deze datum worden uitgegaan. Primair dient de vergoeding in dat geval te worden afgewezen, omdat [verzoekster] minder dan twee jaar in dienst is geweest bij MKP en subsidiair dient bij berekening van de vergoeding te worden uitgegaan van het bruto maandinkomen minus de bonus. Deze heeft MKP enkel aan haar werknemers uitgekeerd.
De vergoedingen voor de maanden oktober en november 2019 zijn door MKP verrekend met de door [verzoekster] met de creditcard van MKP gedane privé-uitgaven. Per saldo heeft MKP in dat kader zelfs nog een bedrag van [verzoekster] te vorderen.
De auto, telefoon en fotoapparatuur (behoudens de domeinnaam van de website van [verzoekster] die zij gebruikt voor haar fotografie) zijn eigendom van MKP. Voor afgifte van de fotoapparatuur bestaat dan ook geen grond. Daarnaast houdt [verzoekster] de auto en telefoon zonder recht of titel onder zich, op het moment dat vast komt te staan dat de overeenkomst rechtsgeldig is opgezegd dan wel op het moment dat de overeenkomst wordt ontbonden, aldus MKP.
In de zaak van het voorwaardelijk zelfstandig verzoek wordt door MKP verzocht de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 1 en lid 3, onderdeel h/g/i BW. Het verzoek is voorwaardelijk, namelijk voor het geval de opzegging van de overeenkomst wordt vernietigd.
[verzoekster] heeft daartegen verweer gevoerd en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen.
Op zowel het zelfstandig verzoek van MKP als het verweer hiertegen van [verzoekster] wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.