Home

Rechtbank Den Haag, 02-07-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:5940, C-09-594274-KG ZA 20-521

Rechtbank Den Haag, 02-07-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:5940, C-09-594274-KG ZA 20-521

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
2 juli 2020
Datum publicatie
2 juli 2020
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:5940
Zaaknummer
C-09-594274-KG ZA 20-521

Inhoudsindicatie

Staat niet verplicht om vrouw uit vluchtelingenkamp in Syrië weg te halen

De rechter heeft vandaag in een kort geding beslist dat de Staat niet verplicht kan worden om een gewonde Nederlands-Marokkaanse vrouw, die zich in een vluchtelingenkamp in Syrië bevindt, daar weg te halen.

Beslissing Gerechtshof

Eind vorig jaar besliste het Gerechtshof in Den Haag al dat de Staat niet verplicht is een groep vrouwen en hun kinderen vanuit Syrië naar Nederland te halen. De Staat hoefde zich daarvoor ook niet in te spannen. Zeer recent heeft de Hoge Raad de beslissing van het Hof, die gebaseerd is op een belangenafweging, bekrachtigd.

Standpunt eiseres

De eiseres in dit kort geding is van mening dat gezien haar specifieke situatie de belangenafweging nu anders moet uitvallen. Zij heeft als gevolg van een explosie van een gasfles ernstige brandwonden opgelopen. Zij stelt in het kamp onvoldoende medische zorg te krijgen en wijst op de slechte (hygiënische) omstandigheden. Dat maakt dat er volgens haar sprake is van een ernstige medische en humanitaire noodsituatie, die terugkeer naar Nederland noodzakelijk maakt.

Voldoende zwaarwegend belang bij weigering

De rechter gaat daar niet in mee. Zij laat daarbij zwaar wegen dat eiseres zich als volwassen vrouw willens en wetens in Syrië gevestigd heeft. Daarmee heeft eiseres het risico aanvaard dat ze in een situatie terecht kan komen waarbij zij ter plekke medische zorg nodig zal hebben. Dat die zorg bij lange na niet aan de Nederlandse normen voldoet is juist maar onvoldoende voor het gevorderde gebod aan de Staat. Het Hof heeft in de eerdere uitspraak namelijk al meegewogen dat in de kampen sprake is van erbarmelijke omstandigheden die nog kunnen verergeren. Ook het standpunt van eiseres dat het eenvoudiger is geworden om haar terug te halen omdat de situatie in Syrië inmiddels is verbeterd volgt de rechter niet. De Staat heeft volgens de rechter nog steeds een voldoende zwaarwegend belang bij zijn weigering.

Uitspraak

Team handel - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: C/09/594274 / KG ZA 20-521

Vonnis in kort geding van 2 juli 2020

in de zaak van

[eiseres] , verblijvende in het kamp [kamp I] , district [district] , provincie [provincie] te Syrië,

eiseres,

advocaat mr. Elpiniki Kolokatsi te Amersfoort,

tegen:

De Staat der Nederlanden (het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Justitie en Veiligheid) te Den Haag,

gedaagde,

advocaat mrs. R.W. Veldhuis en M.M. van Asperen te Den Haag.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding met de daarbij en nadien overgelegde producties;

- de conclusie van antwoord met producties;

- de op 18 juni 2020 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.

1.2.

Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2 De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1.

Eiseres, die zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit heeft, is op 14 augustus 2014 samen met haar minderjarige zoon naar het jihadistische strijdgebied in Syrië en/of Irak gereisd en heeft zich gevoegd bij haar in Syrië verblijvende meerderjarige dochter. De zoon van eiseres is in 2015 omgekomen bij een bombardement. Eiseres verblijft sinds december 2017 samen met haar dochter in het vluchtelingenkamp [kamp I] in het noorden van Syrië. Het kamp staat onder controle van de Koerdische volksbeschermingseenheden in Syrië.

2.2.

Tegen eiseres is op 14 maart 2016 een internationaal arrestatiebevel uitgevaardigd ter zake van – kort gezegd – de verdenking van deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. Bij beschikking van 8 januari 2019 van de rechtbank Rotterdam is de gevangenneming van eiseres ter uitlevering bevolen, waaronder mede wordt verstaan de feitelijke overlevering van de verdachte, en is bepaald dat de voorlopige hechtenis zal worden ondergaan in een Huis van Bewaring. In de beschikking zijn concrete aanwijzingen gegeven ten aanzien van de inspanningen die door de Minister van Justitie en Veiligheid moeten worden verricht om de uitlevering dan wel feitelijke overdracht van de verdachte aan Nederland mogelijk te maken. Er is een verzoek om uitlevering gedaan maar uitlevering dan wel feitelijke overdracht heeft tot op heden nog niet plaatsgevonden.

2.3.

Eiseres was betrokken bij een eerder bij deze rechtbank gevoerd kort geding, dat heeft geleid tot het vonnis van 11 november 2019 (hierna: het vonnis van 11 november 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:11909)). Eiseres was in dat kort geding een van de eiseressen (die hierna ook worden aangeduid als ‘ [eiseres sub 1 c.s.] ’ of ‘de vrouwen’). Ten aanzien van hen is in het vonnis van 11 november 2019 vastgesteld i) dat zij allemaal – al dan niet met hun man/partner en hun toen reeds geboren kinderen – uit eigen beweging vanuit Nederland zijn uitgereisd naar het jihadistisch strijdgebied in Syrië en/of Irak, waar de “Islamitische Staat” (hierna: IS) de feitelijke macht had en ii) dat zij, evenals de minderjarigen voor wie een aantal van de vrouwen als wettelijk vertegenwoordigers optraden in die procedure (hierna: de kinderen), na de val van het door IS zelfbenoemde kalifaat in de (opvang)kampen [kamp II] en [kamp I] in Noord-Syrië worden vastgehouden.

2.4.

De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft in het vonnis van 11 november 2019 gedaagde bevolen om binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis al het nodige te doen dat noodzakelijk is om de repatriëring van in ieder geval de kinderen en in het voorkomende geval (zoals beschreven in het vonnis) ook van één of meer eiseressen te bewerkstelligen, voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd, met inachtneming van hetgeen in het vonnis is overwogen. Het Gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof) heeft in een uitspraak van 22 november 2019 (verkort weergegeven) het vonnis van 11 november 2019 vernietigd en opnieuw rechtdoende de vorderingen van eiseressen afgewezen (hierna ook: de uitspraak van het Hof (ECLI:NL:GHDHA:2019:3208)).

2.5.

Het Hof heeft in die uitspraak, verkort weergegeven en voor zover thans relevant, overwogen:

6.3

In Syrië heeft de Staat echter geen enkele zeggenschap en ook geen effective control. Hij heeft er niet eens een consulaat. (...) Het is juist dat de door [eiseres sub 1 c.s.] genoemde omstandigheden met zich brengen dat de Staat indirect een zekere feitelijke invloed zou kunnen uitoefenen op de positie van [eiseres sub 1 c.s.] , maar daarmee heeft hij nog geen rechtsmacht over hen. Zoals ook de voorzieningenrechter heeft overwogen, komt een rechtsreeks beroep op de mensenrechtenverdragen [eiseres sub 1 c.s.] dus niet toe. (...)

6.4

Voor deze subjectieve rechten/grondrechten geldt het (...) evenzeer omdat de Staat ook die subjectieve rechten/grondrechten niet buiten zijn rechtsmacht kan waarborgen.

(...)

7.1

Bij de beoordeling van grondslag B (voorzieningenrechter: de schending van de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm uit het Nederlandse recht) dient (...) een belangenafweging plaats te vinden (...).

7.2 (...)

de belangen, die de grondrechten (en overeenkomstige subjectieve rechten (...)) beogen te beschermen (bijvoorbeeld het recht van eenieder op leven en het recht van het kind op ontwikkeling) [moeten] ook los van hun status als grondrecht/subjectief recht, rechtens te respecteren belangen zijn die bij een belangenafweging in het kader van de zorgvuldigheidsbeoordeling [moeten] worden meegenomen. Zo bezien kan worden gezegd dat de grondrechten ook wanneer de Staat geen rechtsmacht heeft, indirect toch een rol spelen. Maar deze indirecte werking van de grondrechten is minder ‘sterk’ dan de rechtstreekse werking daarvan. Feit blijft namelijk dat de Staat bij het ontbreken van rechtsmacht het niet zelf in de hand heeft dat de grondrechten worden nageleefd. (...)

(...)

7.5

[eiseres sub 1 c.s.] verkeren in de opvangkampen in erbarmelijke omstandigheden, die mogelijkerwijs nog zouden kunnen verslechteren. Het gaat in deze zaak dan ook om de belangen die de kinderen hebben bij leven, overleven en ontwikkeling, dus om hun meest fundamentele belangen. Ook van de vrouwen zijn fundamentele belangen in het geding, waaronder hun belang bij vrijheid en veiligheid, met dien verstande dat bij de vrouwen de relativering past dat zij er – in meerdere of mindere mate – zelf voor hebben gekozen om naar het kalifaat uit te reizen. Dit werkt in hun nadeel, zoals [eiseres sub 1 c.s.] zelf ook onderkennen (...).

7.6

Zeker de kinderen, maar ook de vrouwen, hebben er dus zeer groot belang bij om uit Syrië te worden weggehaald. Hun daartoe strekkende vorderingen houden onder meer in dat de Staat vertegenwoordigers naar Noord-Syrië stuurt en de aangeboden hulp van de Koerden, de Amerikanen en het Rode Kruis accepteert.

7.7

Voor zijn weigering om zich actief in te zetten voor de terugkeer van de vrouwen en de kinderen, heeft de Staat zich op de volgende belangen beroepen (...)

(i) de nationale veiligheid (in Nederland en de Schengen-landen) die in gevaar zou komen wanneer de uitgereisde vrouwen in Nederland terugkeren ;

(ii) de veiligheidsrisico’s die Nederlandse ambtenaren en andere partijen of actoren in Noord-Syrië lopen;

(iii) de internationale betrekkingen die door de gevorderde contacten met statelijke en niet-statelijke entiteiten beïnvloed kunnen worden.

(...)

7.8

Uit het onder 7.6 en 7.7 overwogene blijkt dat de vorderingen van [eiseres sub 1 c.s.] nauw verband houden met vragen van (nationale) veiligheid en buitenlands beleid. De handelwijze van de Staat op die terreinen hangt sterk af van politieke afwegingen in verband met de omstandigheden van het geval, waarbij ook belangen van anderen dan [eiseres sub 1 c.s.] een rol spelen. Op deze terreinen heeft de Staat dan ook een grote beleidsvrijheid. Dat betekent dat de burgerlijke rechter, zeker in kort geding, een grote mate van terughoudendheid aan de dag zal moeten leggen bij de beoordeling van de vorderingen van [eiseres sub 1 c.s.] , die er toe strekken om handelingen ter uitvoering van politieke besluitvorming op het gebied van (nationale) veiligheid en buitenlands beleid als onrechtmatig aan te merken. Het is immers niet aan de burgerlijke rechter om politieke afwegingen te maken (zie HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5164 ‘Joegoslavische militairen/Staat’ en HR 6 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8071 ‘VJV/Staat’). De rechter mag daarom zulke vorderingen alleen toewijzen wanneer de Staat in redelijkheid niet tot zijn handelwijze heeft kunnen komen. Het gaat hier om een marginale toets. (...)

7.9

Opmerking verdient nog dat naarmate de ingeroepen belangen groter zijn – en in dit geval zijn zij zeer groot (zie rov. 7.6) – de lat voor de Staat om de marginale toets te kunnen doorstaan navenant hoger ligt.

Met deze argumenten [voorzieningenrechter: van de vrouwen] wordt het standpunt van de Staat, dat de vrouwen als een gevaar voor de nationale veiligheid moeten worden gezien, niet weerlegd. Dat geldt ook voor het argument van [eiseres sub 1 c.s.] (...), dat er een uitvoerig plan van aanpak klaarligt voor de opvang van teruggekeerde vrouwen dat voorziet in onmiddellijke detentie. Die detentie kan vrij snel eindigen, terwijl de detentie zelf ook een veiligheidsrisico kan opleveren, in de zin dat de vrouwen daar in contact kunnen komen met andere jihadisten.

(...)

7.12

Belang (ii) van de Staat berust op de premisse dat in Noord-Syrië sprake is van een onveilige situatie. (...) Het dossier bevat echter nogal wat aanwijzingen dat Noord-Syrië op dit moment zo onveilig is dat het sturen van personen naar dat gebied grote risico’s voor de veiligheid van die personen met zich brengt. Duidelijk is in ieder geval dat de situatie in Noord-Syrië instabiel is, en dat derhalve de situatie, wanneer die nu relatief veilig zou zijn, in korte tijd kan omslaan in een (zeer) onveilige situatie. Bij deze stand van zaken kan de premisse waarop Belang (ii) berust, niet als onjuist worden gekwalificeerd. Er is hoe dan ook geen sprake van een verwaarloosbaar belang.

7.13

Wat Belang (iii) betreft hebben [eiseres sub 1 c.s.] betoogd dat niet is in te zien welke diplomatieke belangen zouden worden geschaad als de Staat gebruik zou maken van de hulp die is aangeboden door de Koerden en/of de Amerikanen. De schade aan deze diplomatieke belangen blijkt ‘als deze wordt ontleed’ buitengewoon gering te zijn, aldus [eiseres sub 1 c.s.] (...), die daarbij ook nog wijzen op het aanbod van het Rode Kruis om een faciliterende rol bij de repatriëring te vervullen. In dit verband heeft de Staat – onweersproken – naar voren gebracht dat de situatie in Syrië een ‘wespennest’ is van ingewikkelde en uiterst gevoelige politieke, diplomatieke en militaire verhoudingen (...). Hierin ligt besloten dat op dit moment niet of nauwelijks is vast te stellen welke (gunstige of nadelige) gevolgen een bepaalde handelwijze van de Staat met betrekking tot dat gebied uiteindelijk zal hebben. In het betoog van [eiseres sub 1 c.s.] wordt hieraan voorbij gegaan. De Staat heeft de politieke gevoeligheid van de situatie in Syrië geconcretiseerd met de opmerking (...) dat ‘het aangaan van formele relaties met niet-erkende separatistische groeperingen en/of entiteiten (risico’s) (met zich) (brengt) in de relaties met landen in de regio’, waarbij, zo begrijpt het hof, met de zinsnede ‘aangaan van formele relaties met niet-erkende (...) entiteiten’ onder meer wordt gedoeld op het feit dat de Koerden bij de onderhandelingen over de repatriëring de aanwezigheid van een (hoge) vertegenwoordiger van de Nederlandse regering verlangen (...) en daarmee eigen politieke belangen nastreven waarmee de Staat niet bij voorbaat vereenzelvigd wil worden. Ook heeft de Staat er op gewezen dat hij ‘geen betrekkingen onderhoudt met de regering van Syrië onder leiding van president Assad, terwijl die regering wel zowel formeel als feitelijk, zeggenschap heeft over het gebied rond de twee opvangkampen (...) [en dat] als het daadwerkelijk tot concreet handelen ter plekke zou moeten komen contact en afstemming met deze door Nederland niet erkende regering onvermijdelijk is’ (...). Verder heeft de Staat aangevoerd dat inschakeling van het Rode Kruis onverlet laat dat met statelijke en niet-statelijke entiteiten onderhandeld moet worden en dat de VS nog geen concreet aanbod tot hulp bij repatriëring hebben gedaan, zodat ook daarover eerst nog onderhandelingen zouden moeten plaatsvinden. Daarbij heeft de Staat tevens de aandacht gevestigd op het belang dat hij er bij heeft om vrij (en buiten het zicht van de publieke opinie) te kunnen onderhandelen (...). Gelet op dit alles valt niet te ontkennen dat aan Belang (iii) in ieder geval enige betekenis toekomt.

7.14.

Het onder 7.5 t/m 7.13 overwogene overziend kan – ook met inachtneming van de in dit geval hoger liggende lat in verband met de grote belangen van de kinderen en de vrouwen – onder de omstandigheden die thans gelden, niet worden gezegd dat de Staat in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot zijn weigering om zich actief in te zetten om [eiseres sub 1 c.s.] uit Syrië weg te halen. (...) Dat de door de Staat gemaakte afweging in dit kort geding de marginale toets doorstaat, neemt evenwel niet weg dat over het gewicht van de door de Staat gebruikte argumenten en over de door hem op basis van die argumenten gemaakte afweging, verschillend kan worden gedacht. Die afweging is echter aan de politiek, en niet aan de rechter, zeker niet de rechter in kort geding. Het is dus de politiek die zich over de schrijnende situatie van de kinderen en de vrouwen zal moeten buigen.”

2.6.

De vrouwen hebben cassatieberoep ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. Hierop was ten tijde van de zitting in dit kort geding nog niet beslist. Wel had de Procureur-Generaal toen al geconcludeerd en zijn conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep. De P-G heeft zich hierbij niet beperkt tot bespreking van de cassatieklachten, maar ook de juridische kaders uiteengezet zoals die volgens hem behalve voor de te beslissen zaak ook voor vergelijkbare zaken van belang zijn.

2.7.

Eiseres is op 21 mei 2020 het slachtoffer geworden van een explosie van een gasfles, waarbij de tent waarin zij verbleef in brand is gevlogen en is afgebrand. Eiseres heeft hierdoor ernstige brandwonden aan haar gezicht, oren, handen en benen opgelopen.

2.8.

De Hoge Raad heeft op 26 juni 2020 het door de vrouwen tegen de uitspraak van het Hof ingestelde cassatieberoep verworpen.

3 Het geschil

3.1.

Eiseres vordert, zakelijk weergegeven:

primair:

gedaagde op te dragen om eiseres zo snel mogelijk en uiterlijk binnen een week na betekening van het te wijzen vonnis terug te geleiden naar het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden door gedaagde te verplichten tot het repatriëren van eiseres over te (laten) gaan, hetgeen kan worden gerealiseerd door een vertegenwoordiger van de Nederlandse overheid naar Noord-Syrië te sturen om de overdracht van eiseres te bewerkstelligen en haar daarop naar Nederland over te brengen, dan wel door gedaagde te verplichten de huidige machthebbers in Noordoost-Syrië dan wel andere landen, zoals bijvoorbeeld de Verenigde Staten of Frankrijk, of non-gouvernementele organisaties, het ICRC of [...] te verzoeken om assistentie te verlenen bij de repatriëring van eiseres naar Nederland;

Subsidiair:

gedaagde op te dragen c.q. te verplichten om eiseres zo snel mogelijk en uiterlijk binnen een week na betekening van het vonnis eerst over te brengen naar een ziekenhuis in de regio (bijvoorbeeld [X] ) met adequate mogelijkheden tot verzorging en behandeling van haar brandwonden en de medische zorg die zij nodig heeft, dan wel om de huidige machthebbers in Noordoost-Syrië dan wel andere landen of non-gouvernementele organisaties te verzoeken om assistentie te verlenen bij de overbrenging van eiseres naar een dergelijk ziekenhuis in de regio (bijvoorbeeld [X] ), en daarna, vanuit dat ziekenhuis, te (laten) repatriëren naar Nederland;

Meer subsidiair:

gedaagde op te dragen eiseres zo snel mogelijk en uiterlijk binnen een week na betekening van het vonnis over te brengen naar een ziekenhuis in de regio (bijvoorbeeld in [X] ) met adequate mogelijkheden tot verzorging en behandeling van haar brandwonden en de medische zorg die zij nodig heeft, dan wel om de huidige machthebbers in Noordoost-Syrië dan wel andere landen of non-gouvernementele organisaties te verzoeken om assistentie te verlenen bij de overbrenging van eiseres naar een dergelijk ziekenhuis in de regio (bijvoorbeeld in [X] );

primair, subsidiair en meer subsidiair

de vorderingen toe te wijzen primair als resultaatsverplichting dan wel subsidiair als inspanningsverplichting, dit laatste door gedaagde te verplichten alle inspanningen te verrichten en alle mogelijke voorbereidingen te treffen, terwijl daaraan een verslagleggingsplicht wordt gekoppeld, inhoudende dat van die inspanningen wekelijks, dan wel met een andere frequentie, verslag wordt gedaan aan eiseres, aan welke verslagleggingsplicht een week na betekening van het vonnis voor het eerst voldaan zal worden door gedaagde;

op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- per dag dat de resultaatsverplichting niet wordt nagekomen dan wel per dag dat gedaagde de verslagleggingsplicht niet nakomen;

met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.

3.2.

Daartoe voert eiseres – samengevat – het volgende aan. Het Hof heeft weliswaar eerder een oordeel gegeven over de verplichtingen van gedaagde betreffende repatriëring van de vrouwen, maar een beoordeling op individueel gevalsniveau kan tot een andere uitkomst van de op basis van het regeringsbeleid te verrichten belangenweging leiden dan de uitkomst van het eerdere kort geding van de vrouwen. In het geval van eiseres is daar evident aanleiding toe. Er is bij haar namelijk sprake van een medische en humanitaire noodsituatie ten gevolge van het brandwondenletsel dat zij heeft opgelopen in combinatie met de erbarmelijke omstandigheden waarin zij daarvoor al verkeerde en nog steeds verkeert. Zij verkeert in levensgevaar en er is dientengevolge sprake van nodeloos en uitzichtloos lijden. Daarnaast kan gegeven haar slechte conditie niet langer worden beweerd dat eiseres een gevaar voor de nationale veiligheid zou kunnen vormen en is de veiligheidssituatie in Noord-Syrië verbeterd ten opzichte van november 2019. De medische en humanitaire noodsituatie waarin eiseres zich thans bevindt en het feit dat het hier maar om één persoon gaat, maakt dat haar repatriëring en de contacten die hiertoe gelegd moeten worden met niet-statelijke entiteiten uitstekend te rechtvaardigen zijn richting andere actoren en landen in de regio. Gedaagde schendt met zijn besluit om niet over te gaan tot repatriëring van eiseres en haar ook niet over te brengen naar een ziekenhuis in de regio waar zij de zorg krijgt die zij nodig heeft, in dit geval dan ook de zorgvuldigheidsnorm. Deze handelwijze kan de marginale toets niet doorstaan.

3.3.

Gedaagde voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4 De beoordeling van het geschil

5 De beslissing