Home

Rechtbank Den Haag, 30-11-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:14027, NL 21.15760

Rechtbank Den Haag, 30-11-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:14027, NL 21.15760

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
30 november 2021
Datum publicatie
20 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:14027
Formele relaties
Zaaknummer
NL 21.15760

Inhoudsindicatie

Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel ogv art. 6 lid 3 Vw (grensdetentie). Eiser is een Syriër met verblijfsstatus in Cyprus die asiel heeft aangevraagd in NL. De rechtbank is van oordeel dat de bestreden maatregel niet het grensbewakingsbelang dient, omdat verweerder hem hoe dan ook toegang moet verlenen, ogv art. 6, lid 5, aanhef en onder a, SGC. Eiser dient in de gelegenheid te worden gesteld zelfstandig (door) te reizen naar Cyprus, indien nodig op bevel van verweerder. Pas indien hij niet zelfstandig vertrekt kan een vrijheidsontnemende maatregel worden opgelegd, zie ook het arrest van het Europese Hof inzake M.,A. en T van 24 februari 2021, ECLI:EU:C:2021:127.

Uitspraak

Zittingsplaats Amsterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: NL21.15760

[V-Nummer]

(gemachtigde: mr. J.Th.A. Bos),

en

(gemachtigde: B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2021 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.

2. Eiser voert aan dat de vrijheidsontnemende maatregel ten onrechte is opgelegd. Eiser betoogt dat voor verweerder van meet af aan duidelijk was dat hij rechtmatig verblijf heeft in een andere lidstaat van de Europese Unie (de EU). Eiser heeft op 2 oktober 2021 op de luchthaven Schiphol te kennen gegeven dat hij asiel wil aanvragen en hij heeft een geldig Syrisch paspoort overgelegd. Tijdens het gehoor heeft hij aangegeven dat hij al vijf jaar verblijft in Cyprus en uit het Eurodac-onderzoek van 3 oktober 2021 is gebleken dat hij in het in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel. Eiser betoogt dat er geen sprake is van enig grensbewakingsbelang, omdat hij rechtmatig verblijf heeft in Cyprus. De vrijheidsontnemende maatregel is ook strijdig met de werkwijze van verweerder zoals opgenomen in de werkinstructie 2021/10. Nu het grensbewakingsbelang ontbreekt, is er volgens eiser geen geldige grondslag voor de huidige grensdetentie.

3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er wel sprake is van een grensbewakingsbelang. Volgens verweerder is het circulatierecht van eiser vervallen op het moment dat hij asiel heeft aangevraagd. Verder heeft eiser door asiel aan te vragen in Nederland de intentie aangegeven om afstand te doen van zijn verblijfsrecht in Cyprus. Door het indienen van de asielaanvraag voldoet eiser niet aan de toegangsvoorwaarden van de Schengengrenscode1 en mag de grensprocedure worden toegapast. Volgens verweerder kan van de registratie in EURODAC worden uitgegaan en was er in eisers geval geen aanleiding om daar nader onderzoek naar te doen naar het verblijfsrecht in Cyprus. Er was daarentegen wel onderzoek nodig in verband met de asielaanvraag van eiser, aldus verweerder.

4. De rechtbank stelt vast dat verweerder al voor het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel onderzoek heeft gedaan in Eurodac. In Eurodac staat het volgende: “Place of apprehension/application NICOSIA” en “Date of grant the international protection 24-05-2019”. Hieruit blijkt dat eiser op 24 mei 2019 internationale bescherming in Cyprus heeft gekregen. Volgens verweerder gaf het Eurodac-resultaat geen aanleiding om verder onderzoek te doen naar de verblijfsstatus van eiser op Cyprus. Op het moment dat de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd was dus duidelijk dat eiser rechtmatig verblijf heeft in een andere lidstaat.

5. Op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw en artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. De belangrijkste vraag in dit geschil is of er sprake is van een dergelijk grensbewakingsbelang.

Toegang Schengengrenscode

6. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet voldoet aan de toegangsvoorwaarden van artikel 6 lid 1 van de Schengengrenscode. Uit het feit dat eiser asiel heeft aangevraagd blijkt dat hij permanent verblijf in Nederland beoogt. Eiser beschikt niet over de, op grond van artikel 6 lid 1 sub c benodigde, documenten die het doel van het voorgenomen verblijf, namelijk permanent verblijf, kunnen staven. Daarmee voldoet hij niet aan alle toegangsvoorwaarden van artikel 6 lid 1 van de Schengengrenscode en heeft hij geen circulatierecht.

7. Desondanks moet toch toegang aan eiser worden verleend op grond van lid 5 aanhef en onder a van artikel 6 van de Schengengrenscode. Op grond van dit artikel

wordt onderdanen van derde landen die niet aan alle in lid 1 genoemde voorwaarden voldoen, maar wel houder zijn van een verblijfsvergunning toegang verleend tot het grondgebied van de andere lidstaten met het oog op doorreis zodat zij het grondgebied kunnen bereiken van de lidstaat die de verblijfsvergunning heeft afgegeven. Dat eiser door de asielaanvraag in Nederland volgens verweerder de intentie zou hebben om afstand te doen van zijn verblijfsrecht in Cyprus maakt dat niet anders. Iemand heeft zijn verblijfsrecht slechts opgegeven in duidelijke gevallen en daar is bij eiser geen sprake van. Eiser moet daarom toegang worden verleend tot Nederland om zo (door) te kunnen reizen naar Cyprus, indien nodig op bevel van Nederland, zie hierna onder 9 en 10.

Asielprocedure

8. Dat verweerder nader onderzoek mocht doen in verband met de asielaanvraag van eiser en dat dit tijdens de vrijheidsontnemende maatregel zou moeten gebeuren volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft niet duidelijk gemaakt hoe het behandelen van de asielaanvraag van eiser tijdens de grensprocedure het grensbewakingsbelang zou dienen en bij welke manier van afdoen aan eiser de toelating tot Nederland moet worden geweigerd. De rechtbank ziet daarom, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen onder 9 en 10, niet in hoe de asielaanvraag van eiser anders kan aflopen dan een toelating tot Nederland.

9. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling)2 volgt namelijk dat bij een afwijzende asielaanvraag verweerder gehouden is om eiser op te dragen om zich onmiddellijk naar Cyprus te begeven, artikel 62a lid 3 Vw. Eiser moet daarbij in de gelegenheid worden gesteld om zelfstandig uit Nederland te vertrekken. Pas als hij het bevel om zich zelfstandig naar de andere lidstaat te begeven, niet opvolgt, kan hij in bewaring worden gesteld met het oog op verwijdering. Met andere woorden, eiser moet eerst toegang tot Nederland worden verschaft om hem de gelegenheid te geven om zelf naar Cyprus te gaan. Pas wanneer hij niet zelfstandig vertrekt kan hij in bewaring worden gesteld, zie over deze situatie ook het arrest van het Europese Hof inzake M.,A. en T van 24 februari 2021, ECLI:EU:C:2021:127.

10. De werkwijze van verweerder zoals opgenomen in de werkinstructie 2021/10 sluit hier ook op aan. In de werkinstructie staat namelijk op pagina 14. het volgende:

Wanneer de asielaanvraag is afgedaan in spoor 2 omdat de vreemdeling reeds

bescherming geniet in een EU/EER-lidstaat of in Zwitserland, kan de toegang tot het

Schengengebied niet worden geweigerd. De vrijheidsontnemende maatregel kan dus ook

niet worden voortgezet op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw. In het

asielbesluit wordt de vreemdeling opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van

de betrokken EU/EER-lidstaat of Zwitserland te begeven.

De vaste werkwijze van verweerder is dus, conform de jurisprudentie van de Afdeling, om een vreemdeling die bescherming geniet in een EU-lidstaat toegang tot Nederland te verlenen en op te dragen zich naar het betrokken land te begeven.

11. Omdat de rechtbank niet inziet hoe het verloop van de asielprocedure van eiser tijdens de grensprocedure anders kan aflopen dan het verlenen van toegang tot Nederland is er geen sprake van een grensbewakingsbelang.

Conclusie

12. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de maatregel vanaf het moment van het opleggen onrechtmatig was. Al voor het opleggen van de maatregel was verweerder door het Eurodac onderzoek op de hoogte van de internationale bescherming van eiser in Cyprus. Vanaf dat moment was duidelijk dat hem, ondanks de asielaanvraag, uiteindelijk toegang tot Nederland zou worden verleend. Er is daarom geen sprake van een grensbewakingsbelang op grond waarvan de vrijheidsontnemende maatregel mocht worden opgelegd.

13. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 13 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring van 13 x € 100,- = € 1.300,-.

14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.300,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Broek, rechter, in aanwezigheid van

D.P. van Middelkoop, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.