Home

Rechtbank Den Haag, 26-05-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:5337, C/09/571932 / HA ZA 19-379

Rechtbank Den Haag, 26-05-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:5337, C/09/571932 / HA ZA 19-379

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
26 mei 2021
Datum publicatie
26 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:5337
Formele relaties
Zaaknummer
C/09/571932 / HA ZA 19-379

Inhoudsindicatie

zie ECLI nummer: ECLI:NL:RBDHA:2021:5339 (Engelse versie):

Klimaatzaak tegen Royal Dutch Shell

Ontvankelijkheid vorderingen. Toepasselijk recht. RDS is verplicht om via het concernbeleid van de Shell-groep te zorgen voor CO2-reductie van de Shell-groep, haar toeleveranciers en afnemers. Dat volgt uit de voor RDS geldende ongeschreven zorgvuldigheidsnorm, die de rechtbank heeft ingevuld aan de hand van de feiten, breed gedragen inzichten en internationaal aanvaarde standaarden. Geen schending van deze verplichting, wel een dreigende schending. Bevel.

Uitspraak

vonnis

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/09/571932 / HA ZA 19-379

Vonnis van 26 mei 2021

in de zaak van

1. VERENIGING MILIEUDEFENSIE, te Amsterdam, en DE ANDEREN DIE ZIJ VERTEGENWOORDIGT,

2. STICHTING GREENPEACE NEDERLAND te Amsterdam,

3. STICHTING TER BEVORDERING FOSSIELVRIJ-BEWEGING te Amsterdam,

4. LANDELIJKE VERENIGING TOT BEHOUD VAN DE WADDENZEE te Harlingen,

5. STICHTING BOTH ENDS te Amsterdam,

6. JONGEREN MILIEU ACTIEF te Amsterdam,

7. STICHTING ACTIONAID te Amsterdam,

eisers,

advocaat mr. R.H.J. Cox te Maastricht,

tegen

ROYAL DUTCH SHELL PLC te Den Haag,

gedaagde,

advocaat mr. D. Horeman te Amsterdam.

Eisers tezamen worden hierna Milieudefensie c.s. genoemd. De eisers in de collectieve acties worden ieder voor zich aangeduid als Milieudefensie, Greenpeace Nederland, Fossielvrij NL, de Waddenvereniging, Both Ends, Jongeren Milieu Actief en ActionAid. De 17.379 individuele eisers die Milieudefensie een procesvolmacht hebben verleend, worden aangeduid als ‘de individuele eisers’. Gedaagde wordt RDS genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding van 5 april 2019, met producties 1 t/m 269;

-

de conclusie van antwoord van 13 november 2019, met producties RK-1 t/m RK-30 en producties RO-1 t/m RO-250;

-

de akte overleggen aanvullende producties van Milieudefensie c.s. van 2 september 2020, met producties 270 t/m 331;

-

de akte overlegging producties van RDS van 2 september 2020, met producties RK-31 t/m RK-34 en producties RO-251 t/m RO-260;

-

de akte eiswijziging van Milieudefensie c.s. van 21 oktober 2020;

-

het bezwaar tegen de akte eiswijziging van RDS van 28 oktober 2020;

-

de akte overleggen aanvullende producties van Milieudefensie c.s. van 29 oktober 2020, met producties 332 t/m 336;

-

de akte overlegging producties van RDS van 30 oktober 2020, met producties RK-35 en RK-36 en producties RO-261 t/m RO-280;

-

de rolbeslissing van 4 november 2020 op het bezwaar tegen de eiswijziging, waarin de eiswijziging is toegelaten op voorwaarde dat Milieudefensie c.s. uiterlijk op 6 november 2020 een beknopte toelichting geeft op onderdeel l(a) van de eiswijziging;

-

de akte toelichting eiswijziging petitum onderdeel 1A van Milieudefensie c.s. van 6 november 2020;

-

de antwoordakte toelichting eiswijziging Milieudefensie c.s. van RDS, met productie RO-281;

-

de rolbeslissing van 9 december 2020 waarin het bezwaar van RDS tegen de subsidiaire stellingnames van Milieudefensie c.s. ongegrond is verklaard;

-

de akte overleggen aanvullende productie van Milieudefensie c.s. van 11 december 2020, met productie 337;

-

de aanvullende akte overlegging producties van RDS van 15 december 2020, met producties RO-282 t/m RO-284;

-

de akte overlegging aanvullende productie van RDS van 16 december 2020, met productie RK-37;

-

de akte bezwaar productie RK-37 van Milieudefensie c.s. van 16 december 2020;

-

de antwoordakte bezwaar productie van RDS van 16 december 2020;

-

de processen-verbaal van de mondelinge behandeling op 1, 3, 15 en 16 december 2020.

-

de akte reactie productie RK-37 van Milieudefensie c.s. van 30 december 2020, met producties 338 en 339;

-

de akte uitlating aanvullende producties van RDS van 13 januari 2021.

1.2.

De processen-verbaal van de mondelinge behandeling zijn buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om eventuele feitelijke onjuistheden schriftelijk kenbaar te maken aan de rechtbank. Bij brief van 19 februari 2021 heeft Milieudefensie c.s. daarvan gebruik gemaakt. Bij brief van 22 februari 2021 heeft RDS daarvan gebruik gemaakt. Deze brieven maken deel uit van het procesdossier.

1.3.

Ten slotte is de datum voor het wijzen van vonnis bepaald op heden.

2 De feiten

Bij de feitenvaststelling gaat de rechtbank uit van de ontwikkelingen tot en met 13 januari 2021, de dag waarop het debat is gesloten. De feiten zijn als volgt onderverdeeld:

2.1

De eisende partijen

2.2

RDS en de Shell-groep

2.3

Klimaatverandering en de gevolgen daarvan

2.4

Verdragen, internationale afspraken en beleidsvoornemens

2.5

Activiteiten van RDS en de Shell-groep

2.6

Aansprakelijkstelling RDS door eisers

2.1.

De eisende partijen

2.1.1.

Milieudefensie is op 6 januari 1971 opgericht als de Raad voor Milieudefensie. In artikel 2 lid 1 en 2 van haar statuten staat:

"1. De vereniging stelt zich ten doel een bijdrage te leveren aan het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en het behoud van cultureel erfgoed, alsmede te streven naar een duurzame samenleving, dit alles op mondiaal, landelijk, regionaal en lokaal niveau, in de meest ruime zin en een en ander in het belang van de leden van de vereniging en in het belang van de kwaliteit van het milieu, de natuur en het landschap in de meest ruime zin voor huidige en toekomstige generaties."

2. De vereniging tracht haar doel te bereiken door: het kritisch volgen van al die ontwikkelingen in de samenleving die effect hebben op het gebied van milieu, natuur, landschap en duurzaamheid, het beïnvloeden van de besluitvorming daarover door middel van het gebruikmaken van alle daartoe geëigende en geoorloofde middelen, het verrichten dan wel doen verrichten van onderzoek, het verspreiden en verstrekken van informatie in de meest ruime zin, het verkrijgen van gerechtelijke uitspraken en het uitvoeren van alle handelingen en acties die de vereniging nodig acht om haar doel te bereiken.”

2.1.2.

Greenpeace Nederland is in 1979 opgericht. Zij werkt samen met elders gevestigde Greenpeace-organisaties. In artikel 4 lid 1 en 2 van haar statuten staat:

“1. De stichting heeft ten doel het bevorderen van natuurbehoud.

2. De stichting tracht samen met supporters, medewerkers en allianties haar doel onder meer te bereiken door:

(...)

b. de bescherming van biodiversiteit in al zijn vormen;

c. het tegengaan van klimaatverandering, en vervuiling en misbruik van de aarde;

(...)

j. het hebben en in stand houden van een bureau, en voorts het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.”

2.1.3.

Fossielvrij NL is opgericht op 22 maart 2016. In artikel 3 lid 1 en 2 van haar statuten staat:

3.1 De stichting stelt zich tot doel:

Het op lokaal, regionaal en landelijk niveau bevorderen, beschermen, ondersteunen en bewerkstelligen van sociale-, milieu- en economische rechtvaardigheid en gezondheid voor huidige en toekomstige generaties door het wegnemen van de maatschappelijke legitimiteit van kolen, olie- en gasbedrijven (zogenaamde “fossiele bedrijven”) en alternatieve aanwending van investeringen en middelen te bewerkstelligen om daarmee de transitie naar een duurzame economie gebaseerd op hernieuwbare energie te versnellen.

3.2

De stichting tracht dit doel onder meer te bereiken door alle mogelijke taken op zich te nemen welke haar doel kunnen bevorderen. Zoals bijvoorbeeld:

(...).

– Het aangaan van gesprekken met medewerkers en bestuurders van organisaties.

– Het organiseren, uitvoeren en meedoen aan creatieve (publieks)acties.

– Het zichtbaar maken van waar de stichting voor staat en wat deze doet door actief het publieke debat op te zoeken en de media te benaderen.

(...)

– Door andersoortige activiteiten te ontwikkelen.”

2.1.4.

De statuten van de in 1965 opgerichte Waddenvereniging vermelden in artikel 3 lid 1 en 2:

1. De vereniging streeft naar behoud, herstel en goed beheer van natuur, landschap en milieu en van de ecologische en natuurhistorische waarden van het waddengebied, waaronder begrepen – maar niet uitsluitend – het noordelijke zeekleigebied, de Waddeneilanden, de Waddenzee en de Noordzee als onvervangbare en unieke natuurgebieden. De vereniging stelt zich tevens ten doel de bevordering van de belangstelling voor deze gebieden. In haar handelen gaat zij uit van het besef, dat de mens onderdeel is van het ecosysteem.

2. Zij tracht haar doel te bereiken met alle daartoe geëigende middelen, waaronder:

– het ontwikkelen, realiseren en bevorderen van activiteiten ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarde van en in het waddengebied en het opkomen tegen activiteiten die daaraan schade kunnen toebrengen;

– lobbyactiviteiten en het voeren van juridische procedures;

(...)

2.1.5.

Both Ends is in 1986 opgericht. In artikel 2 lid 1 en 2 van haar statuten staat:

1. De stichting heeft ten doel:

het bijdragen aan en het bevorderen van een verantwoord natuur- en milieubeheer wereldwijd en voorts al hetgeen dat met een en ander zijdelings of rechtstreeks verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.

2. De stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door:

(...)

b. het actief versterken en ondersteunen van organisaties die natuur- en milieubeheeraspecten integreren in activiteiten van ontwikkelingssamenwerking en vice versa;

(...)

2.1.6.

Jongeren Milieu Actief is opgericht in 1990. In artikel 3 lid 1 en 2 van haar statuten staat:

1. Het doel van de vereniging is: streven naar een beter milieu door:

a. a) jongeren een plek te bieden waar zij op hun manier bezig kunnen zijn met duurzaamheid;

b) actief aan de slag te gaan om duurzaamheid te bevorderen;

c) alternatieven aan te bieden om milieuvriendelijker te leven;

2. De vereniging tracht haar doel te bereiken door:

a. a) het voeren van acties en het organiseren van activiteiten in de breedste vorm, voor en door jongeren;

b) alle geoorloofde middelen die voor haar doel nuttig of nodig zijn, aan te wenden.

2.1.7.

ActionAid is in 1997 opgericht. In artikel 2 lid 1 van haar statuten staat:

1. De stichting heeft tot doel:

Bij te dragen aan de bestrijding van armoede en onrecht in de wereld. Afrika heeft daarbij de speciale aandacht.

Het bewust maken en het vergroten van het begrip van het publiek voor de oorzaken, de effecten en de redenen van armoede en onrecht.

Beleidsmakers te bewegen om verandering te bewerkstelligen teneinde de rechten van kwetsbare en arme mensen te garanderen.

(...)

2.1.8.

De 17.379 individuele eisers hebben Milieudefensie een procesvolmacht verleend om namens ieder van hen van RDS te eisen dat RDS haar emissies reduceert in lijn met de doelstelling van het Akkoord van Parijs.1

2.2.

RDS en de Shell-groep

2.2.1.

RDS is een public limited company, een private rechtspersoon, opgericht naar het recht van Engeland en Wales. Haar hoofdkantoor is gevestigd in Den Haag.

2.2.2.

RDS is sinds 2005, na een herstructurering van de Shell-groep, tophoudstermaatschappij van de Shell-groep. De Shell-groep bestaat verder uit tussenhoudstermaatschappijen, Operating Companies en Service Companies. RDS is de directe of indirecte aandeelhoudster van ruim 1.100 afzonderlijke vennootschappen die wereldwijd gevestigd zijn. De Shell-groep ontplooit wereldwijd activiteiten. De voor 2005 anders gestructureerde Shell-groep wordt hierna aangeduid als ‘de toenmalige Shell-groep’.

2.2.3.

De activiteiten van RDS bestaan uit het houden van de aandelen in de tussenhoudstermaatschappijen, het voldoen aan haar verplichtingen jegens aandeelhouders op grond van haar beursnoteringen in New York, Londen en Amsterdam, en het bepalen van het algemene concernbeleid van de groep. De Operating Companies voeren de operationele activiteiten uit en moeten zorgen voor de implementatie van het door RDS bepaalde algemene beleid van de Shell-groep. Deze Shell-entiteiten beschikken over activa en/of infrastructuur waarmee olie, gas of andere energie wordt geproduceerd en verhandeld en over vergunningen voor de exploitatie, productie of winning van olie. De Service Companies leveren de andere groepsmaatschappijen bijstand en diensten ter uitvoering van hun activiteiten.

2.3.

Klimaatverandering en de gevolgen daarvan

2.3.1.

Sinds het begin van de industriële revolutie gebruikt de mensheid op grote schaal energie die voornamelijk wordt gewonnen door fossiele brandstoffen (kolen, olie en gas) te verbranden. Hierbij komt koolstofdioxide vrij. Deze verbinding van de elementen koolstof en zuurstof wordt aangeduid met de scheikundige formule CO2. Het vrijgekomen CO2 wordt deels uitgestoten naar de atmosfeer, waar het gedurende honderden jaren of langer aanwezig blijft, en deels opgenomen door de ecosystemen van bossen en oceanen. Deze opnamemogelijkheid wordt steeds geringer door ontbossing en door het warmer worden van het zeewater.

2.3.2.

CO2 is het belangrijkste broeikasgas en houdt tezamen met andere broeikasgassen de door de aarde uitgestraalde warmte vast in de atmosfeer. Dit wordt het broeikaseffect genoemd. Het broeikaseffect wordt sterker naarmate meer CO2 in de atmosfeer terecht komt. Hierdoor warmt de aarde steeds verder op. Het klimaatsysteem reageert vertraagd op de uitstoot van broeikasgassen: broeikasgassen die vandaag worden uitgestoten, hebben hun volledige opwarmende werking pas over dertig tot veertig jaar. Andere broeikasgassen zijn onder meer methaan, lachgas en fluorhoudende gassen. Om de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer aan te geven wordt de eenheid ‘parts per million’ (hierna: ppm) gebruikt. Er is een direct, lineair verband tussen de door de mens veroorzaakte uitstoot van broeikasgassen, die mede wordt veroorzaakt door de verbranding van fossiele brandstoffen, en de opwarming van de aarde. De aarde is nu opgewarmd met ongeveer

1,1oC ten opzichte van de gemiddelde temperatuur aan het begin van de industriële revolutie. In de laatste decennia is de wereldwijde uitstoot van CO2 jaarlijks met 2% toegenomen.

2.3.3.

In de klimaatwetenschap – dat wil zeggen de wetenschap die zich bezighoudt met het klimaat en klimaatverandering – en binnen de internationale gemeenschap bestaat al geruime tijd consensus dat de gemiddelde temperatuur op aarde niet mag toenemen met meer dan 2oC ten opzichte van de gemiddelde temperatuur in het pre-industriële tijdperk. Indien de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer niet uitstijgt boven 450 ppm in het jaar 2100, bestaat volgens de klimaatwetenschap een redelijke kans dat deze doelstelling (hierna: de tweegradendoelstelling) wordt gehaald. In de laatste jaren is het inzicht gerezen dat een veilige temperatuurstijging niet hoger mag zijn dan 1,5oC, met een daarbij behorend concentratieniveau van broeikasgassen van ten hoogste 430 ppm in het jaar 2100.

2.3.4.

Het huidige concentratieniveau van broeikasgassen is 401 ppm. De totale wereldwijd resterende ruimte om nog broeikasgassen uit te stoten wordt wel aangeduid als het carbon budget of het koolstofbudget. Op dit moment belopen de mondiale CO2-emissies 40 Gt CO2 per jaar. Ieder jaar dat de CO2-emissies op dit niveau blijven, gaat er dus 40 Gt van het koolstofbudget af. Indien de mondiale CO2-emissies hoger zijn, gaat er meer dan 40 Gt van het koolstofbudget af. Voor een 50% kans op een opwarming van 1,5 oC was vanaf 2017 naar beste inschatting nog een koolstofbudget beschikbaar van 580 Gt CO2.2 Nu, drie jaar later, is hiervan 120 Gt CO2 gebruikt en resteert 460 Gt CO2. Bij gelijkblijvende emissies, is het koolstofbudget binnen afzienbare tijd op.

2.3.5.

De mondiale gevolgen van klimaatverandering zijn kenbaar uit de rapporten van het Intergovernmental Panel on Climate Change (hierna: IPCC), het klimaatpanel van de Verenigde Naties (zie hierna onder 2.4.4).

In AR4 (IPCC Fourth Assessment Report, 2007) heeft het IPCC uiteengezet dat bij opwarming van de aarde met meer dan 2o C sprake is van een gevaarlijke, onomkeerbare klimaatverandering. Om een kans van meer dan 50% (‘more likely than not’) te hebben dat deze 2o C niet wordt overschreden, moet, aldus dit rapport, de concentratie broeikasgassen in de atmosfeer stabiliseren op een niveau van ongeveer 450 ppm in 2100.

In AR5 (IPCC Fifth Assessment Report, 2013-2014) staat beschreven dat er een ‘likely’ (> 66%) kans dat de stijging van de mondiale temperatuur onder de 2°C blijft wanneer de concentratie broeikasgassen in de atmosfeer in 2100 stabiliseert op ongeveer 450 ppm. Stabilisatie op ongeveer 500 ppm in 2100 geeft een kans van meer dan 50% (‘more likely than not’) op het bereiken van de tweegradendoelstelling. Slechts een beperkt aantal onderzoeken heeft gekeken naar scenario’s die leiden tot een limitering van de opwarming tot 1,5oC. Dergelijke scenario’s gaan uit van concentraties van minder dan 430 ppm in 2100. In rapport AR5 heeft het IPCC belangrijke risico’s die aan antropogene klimaatverandering zijn verbonden (‘key risks’) onderverdeeld in vijf redenen tot zorg (‘reasons for concern’, afgekort: RFC):

-

RFC 1: ‘Unique and treathened systems’ (unieke bedreigde systemen) zijn zowel natuurlijke als culturele systemen. De mondiale temperatuurstijging zal ervoor zorgen dat bepaalde menselijke systemen zich sterk moeten aanpassen of dat ecosystemen zoals we die nu kennen verdwijnen, zoals ijsmassa’s, koraalriffen.

-

RFC 2: ‘Extreme weather events’ (extreme weersomstandigheden) zullen in zowel frequentie als intensiteit toenemen. Droogte, extreme neerslag, hitte en (tropische) stormen en orkanen zijn voorbeelden van extreme weersomstandigheden die naar verwachting zullen toenemen en leiden tot meer bosbranden (door droogte/hitte) en overstromingen (door extreme neerslag en stormen).

-

RFC 3: ‘Distribution of impacts’ (verdeling van impact); de gevolgen van klimaatverandering zullen niet over de hele wereld gelijk zijn. De risico’s zijn ongelijk verdeeld en in alle landen, ongeacht de staat van ontwikkeling, zullen met name de nu al zwakkere en gemarginaliseerde groepen getroffen worden door de impact van klimaatverandering en onder meer als eerste in hun voedsel- en waterzekerheid geraakt worden.

-

RFC 4: ‘Global aggregate impacts’ (mondiaal elkaar versterkende gevolgen) zijn de gevolgen van klimaatverandering die groter zijn dan alleen het directe gevolg en die een optelling zijn van verschillende (indirecte) gevolgen die elkaar versterken. Een voorbeeld is dat klimaatverandering leidt tot verlies aan biodiversiteit, met niet alleen gevolgen voor de ecologie maar ook voor de economie omdat de mens van deze biodiversiteit afhankelijk is (onder meer door visserij en landbouw).

-

RFC 5: ‘Large-scale singular events’ (grootschalige enkelvoudige gebeurtenissen, ook wel ‘tipping points’ genoemd) zijn abrupte en drastische veranderingen in fysieke, ecologische of sociale systemen die in de meeste gevallen onomkeerbaar zijn en daardoor zeer grote en blijvende gevolgen hebben.3

De aan de RFC’s verbonden ‘key risks’ zijn:

i) Risk of death, injury, ill-health, or disrupted livelihoods in low-lying coastal zones and small island developing states and other small islands, due to storm surges, coastal flooding, and sea level rise. [RFC 1-5]

ii) Risk of severe ill-health and disrupted livelihoods for large urban populations due to inland flooding in some regions. [RFC 2 and 3]

iii) Systemic risks due to extreme weather events leading to breakdown of infrastructure networks and critical services such as electricity, water supply, and health and emergency services. [RFC 2-4]

iv) Risk of mortality and morbidity during periods of extreme heat, particularly for vulnerable urban populations and those working outdoors in urban or rural areas. [RFC 2 and 3]

v) Risk of food insecurity and the breakdown of food systems linked to warming, drought, flooding, and precipitation variability and extremes, particularly for poorer populations in urban and rural settings. [RFC 2-4]

vi) Risk of loss of rural livelihoods and income due to insufficient access to drinking and irrigation water and reduced agricultural productivity, particularly for farmers and pastoralists with minimal capital in semi-arid regions. [RFC 2 and 3]

vii) Risk of loss of marine and coastal ecosystems, biodiversity, and the ecosystem goods, functions, and services they provide for coastal livelihoods, especially for fishing communities in the tropics and the Arctic. [RFC 1, 2, and 4]

viii) Risk of loss of terrestrial and inland water ecosystems, biodiversity, and the ecosystem goods, functions, and services they provide for livelihoods. [RFC 1, 3, and 4]

2.3.5.1. Het SR15-rapport (IPCC Special Report on the impacts of global warming of 1.5°C, 2018) beschrijft dat de door het IPCC geconstateerde gevaren groter zijn geworden:

There are multiple lines of evidence that since AR5 the assessed levels of risk increased for four of the five Reasons for Concern (RFCs) for global warming to 2°C (high confidence). The risk transitions by degrees of global warming are now: from high to very high risk between 1.5°C and 2°C for RFC1 (Unique and threatened systems) (high confidence); from moderate to high risk between 1°C and 1.5°C for RFC2 (Extreme weather events) (medium confidence); from moderate to high risk between 1.5°C and 2°C for RFC3 (Distribution of impacts) (high confidence); from moderate to high risk between 1.5°C and 2.5°C for RFC4 (Global aggregate impacts) (medium confidence); and from moderate to high risk between 1°C and 2.5°C for RFC5 (Large-scale singular events) (medium confidence).4

2.3.5.2. In het SR15-rapport concludeert het IPCC dat de mondiale opwarming waarschijnlijk 1.5°C zal bereiken tussen 2030 en 2052 als het met de huidige mate van stijging blijft toenemen. De klimaat gerelateerde risico’s voor mens en natuur liggen bij een opwarming van 1,5°C hoger dan nu, maar lager dan bij 2°C. De risico’s zijn afhankelijk van de omvang en snelheid van de opwarming, geografische locatie, ontwikkelings- en kwetsbaarheidniveau’s en van keuzes en implementatie van adaptatie- en mitigatiemogelijkheden. Voor het beperken van de opwarming tot 1,5 ̊C zullen de mondiale emissies volgens het rapport in 2030 al tot (ver) onder de 35 Gt CO2-eq moeten zijn teruggebracht. Daarbij wijst het IPCC erop dat de helft van de gebruikte modellen laten zien dat de mondiale emissies in 2030 al tot tussen de 25 Gt en 30 Gt CO2-eq moeten zijn teruggebracht. Het rapport vermeldt dat, als gevolg van deze bevindingen, het beperken van de opwarming tot 1,5°C vereist dat de mondiale CO2-emissies in 2030 met netto 45% moeten zijn teruggebracht (bandbreedte 40-60%) ten opzichte van 2010 en in 2050 met netto 100% (bandbreedte 2045-2055):

“In model pathways with no or limited overshoot of 1.5°C, global net anthropogenic CO2 emissions decline by about 45% from 2010 levels by 2030 (40–60% interquartile range), reaching net zero around 2050 (2045–2055 interquartile range). For limiting global warming to below 2°C CO2 emissions are projected to decline by about 25% by 2030 in most pathways (10–30% interquartile range) and reach net zero around 2070 (2065–2080 interquartile range). Non-CO2 emissions in pathways that limit global warming to 1.5°C show deep reductions that are similar to those in pathways limiting warming to 2°C. (high confidence).” 5

2.3.5.3. Het SR15-rapport vermeldt verder:

“All pathways that limit global warming to 1.5°C with limited or no overshoot project the use of carbon dioxide removal (CDR) on the order of 100–1000 GtCO2 over the 21st century. CDR would be used to compensate for residual emissions and, in most cases, achieve net negative emissions to return global warming to 1.5°C following a peak (high confidence). CDR deployment of several hundreds of GtCO2 is subject to multiple feasibility and sustainability constraints (high confidence). Significant near-term emissions reductions and measures to lower energy and land demand can limit CDR deployment to a few hundred GtCO2 without reliance on bioenergy with carbon capture and storage (BECCS) (high confidence).” 6

2.3.5.4. Over de door de verdragstaten na het Akkoord van Parijs ingediende nationale klimaatplannen (NDC’s) wordt in het SR15-rapport opgemerkt dat deze onvoldoende zijn om een mondiale opwarming te beperken tot 1,5°C en dat die doelstelling alleen haalbaar is als de mondiale CO2-emissies ruim voor 2030 beginnen af te nemen:

“Estimates of the global emissions outcome of current nationally stated mitigation ambitions as submitted under the Paris Agreement would lead to global greenhouse gas emissions in 2030 of 52–58 GtCO2-eq yr−1 (medium confidence). Pathways reflecting these ambitions would not limit global warming to 1.5°C, even if supplemented by very challenging increases in the scale and ambition of emissions reductions after 2030 (high confidence). Avoiding overshoot and reliance on future large-scale deployment of carbon dioxide removal (CDR) can only be achieved if global CO2 emissions start to decline well before 2030 (high confidence).” 7

Europa

2.3.6.

Alle delen van Europa zullen te maken krijgen met de ongunstige effecten van klimaatverandering. Individuele burgers en bedrijven zullen een aanzienlijk financieel risico lopen vanwege deze gevolgen.8 Als gevolg van klimaatverandering zullen hittegolven in Europa naar verwachting frequenter gaan voorkomen, langer aanhouden en intensiever zijn, met meer sterfgevallen als gevolg.9 Menselijke systemen en ecosystemen in Europa zijn kwetsbaar voor klimaatverandering, hoewel kwetsbaarheden regionaal verschillen. Voor Noordwest Europa geldt:

“Coastal flooding has impacted low-lying coastal areas in north-western Europe in the past and the risks are expected to increase due to sea-level rise and an increased risk of storm surges. North Sea countries are particularly vulnerable, especially Belgium, Denmark, Germany, the Netherlands, and the United Kingdom. Higher winter precipitation is projected to increase the intensity and frequency of winter and spring river flooding, although to date no increased trends in flooding have been observed.” 10

Nederland

2.3.7.

Nederland heeft een relatief hoge CO2 per capita uitstoot in vergelijking met andere geïndustrialiseerde landen. De gevolgen van de opwarming (mondiaal ongeveer 0,8 graden boven de pre-industriële temperatuur en 1,7 graden in Nederland) zijn nu al merkbaar in Nederland.11 Hittegolven, droogte, overstromingen, schade aan ecosystemen, bedreiging van de voedselproductie en schade aan de gezondheid worden naar verwachting in de toekomst heviger bij een stijgende wereldgemiddelde temperatuur. Volgens het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI)12 moet Nederland in de toekomst rekening houden met hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, hevigere buien en kans op drogere zomers. Het KNMI stelt onder meer:

“In wetenschappelijke kringen bestaat steun voor de opvatting dat door een sterke, wereldwijde opwarming de kans op een ingrijpende, abrupte verandering van het klimaatsysteem toeneemt. Een goede kwantitatieve onderbouwing hiervoor ontbreekt echter op dit moment. Daarom valt het ontwikkelen van scenario’s voor abrupte klimaatverandering buiten het bestek van KNMI’14. Toch geven we hieronder enkele voorbeelden. Een klein aantal klimaatmodellen laat zien dat de warme Golfstroom voor 2100 geleidelijk tot stilstand komt. Hierdoor neemt de opwarming van Europa in deze modellen af, met uitzondering van één model waarin de Golfstroom rond 2050 tot stilstand komt en waarbij Europa tijdelijk netto zelfs afkoelt. Enkele modellen berekenen een abrupte afname van het zeeijs-oppervlak in het Noordpoolgebied, waardoor de temperatuur in dit gebied sterk toeneemt. Dit kan eventueel invloed hebben op stormen in Europa. Een ander effect dat sommige modellen berekenen, is een zeer sterke uitdroging van de bodem in Zuid-Europa. Deze ‘verwoestijning’ van het Middellandse Zeegebied vergroot de kans op oostenwinden in Nederland, met zeer droge en warme zomers tot gevolg. Twee andere mogelijke verschijnselen worden in de huidige klimaatmodellen niet, of niet goed, nagebootst. Het eerste is het instorten van de West-Antarctische ijskap. Deze ijskap verliest momenteel massa doordat in toenemende mate ijs afkalft. Stort de ijskap in, waarvoor nog geen aanwijzingen bestaan, dan kan het massaverlies veel groter zijn dan waarmee rekening is gehouden in de KNMI’14-scenario’s voor de zeespiegel. Een tweede verschijnsel betreft de mogelijkheid dat restanten van tropische orkanen West Europa bereiken. De laatste jaren zien we orkanen relatief vaak in het oosten van de tropische Atlantische oceaan ontstaan, en minder vaak in het Caribische gebied. Veel oostelijke orkanen bewegen noordwaarts en buigen dan af richting West-Europa. De kans op het ontstaan van oostelijke orkanen neemt toe door de wereldwijde opwarming, en daarmee de kans dat restanten van orkanen West Europa bereiken. Nieuwe berekeningen van toekomstig weer met een zeer fijnmazig model van het KNMI bevestigen dit. In Nederland kan het stormseizoen daardoor eerder beginnen en kan de hevigheid van stormen toenemen.” 13

2.3.8.

Volgens het KNMI is een zeespiegelstijging van 2,5 tot 3 meter deze eeuw niet uitgesloten. Als de opwarming van de mondiale opwarming deze eeuw tot maximaal 2°C beperkt blijft, is een beperkte zeespiegelstijging van 0,3 tot maximaal 2,0 meter mogelijk. Bij een sterkere opwarming van de aarde (met 4°C in 2100) kan dit oplopen tot 2,0 meter en maximaal 3,0 meter in 2100. Na 2100 kan deze extra versnelde zeespiegelstijging doorzetten tot 5 meter en mogelijk 8 meter in 2200. Na 2050 zal de zeespiegelstijging veel sneller verlopen. Daartoe moeten maatregelen worden getroffen zoals sneller en meer suppleren aan de kust, het op kortere termijn versterken of vervangen van stormvloedkeringen en andere hoogwaterbeschermings-kunstwerken dan we nu voorzien, en het verplaatsen en vergroten van zoetwaterinlaten.14 Voor de Nederlandse Waddenzee geldt dat tot 2030 het effect van de versnelde zeespiegelstijging beperkt zal zijn en nauwelijks merkbaar. Op de lange termijn, tot 2100, hangt de verwachte verandering grotendeels af van de klimaatscenario’s, variërend van nauwelijks effect tot 2100 tot een merkbaar effect in 2050. In de meeste scenario’s zal geen van de getijbekkens in de Nederlandse Waddenzee tegen 2100 verdronken zijn. In het meer extreme scenario (DeConto & Pollard), dat een totale zeespiegelstijging van ongeveer 1,7 meter in 2100 voorspelt, zal het Waddengebied verdronken zijn vóór 2100.15

2.3.9.

Gezondheidsproblemen die voor Nederlandse ingezetenen verbonden zijn aan klimaatverandering zijn onder meer naast hittestress, toenemende infectieziekten, verslechtering van de luchtkwaliteit, toename van UV-blootstelling en toename van water- en voedselgerelateerde ziekten. De klimaatgevolgen hebben voor Nederland de komende decennia ook in belangrijke mate betrekking op de waterproblematiek zoals overstromingen aan kust en rivieren, wateroverlast, watertekort, verslechtering van de waterkwaliteit, verzilting, vernatting en droogte. Jaarlijks zullen zowel periodes van droogte en watertekort kunnen ontstaan, als periodes van wateroverlast. Deze veranderingen en onzekerheden in de waterbeschikbaarheid zullen gevolgen hebben voor de landbouw en de biodiversiteit, maar ook voor bijvoorbeeld de energiesector en de industrie (denk aan koelwaterproblemen en slechte bereikbaarheid via de rivieren in geval van droogte en netwerkproblemen door droogte, wateroverlast of andere weersextremen).16

2.4.

Verdragen, internationale afspraken en beleidsvoornemens

2.4.1.

In 1972 vond een VN-conferentie over ‘Human environment’ plaats in Stockholm. Deze leidde tot de Verklaring van Stockholm, waarin basisbeginselen van internationaal milieubeleid en -recht werden vastgelegd. Uitvloeisel van deze conferentie was de oprichting van het UNEP (United Nations Environment Program).

Het VN-Klimaatverdrag

2.4.2.

In 1992 is het VN-Klimaatverdrag (een raamverdrag) gesloten. Dit verdrag is inmiddels in werking getreden en door het overgrote deel van de wereldgemeenschap, waaronder Nederland, geratificeerd. Het strekt ter bescherming van de ecosystemen van de planeet en de mensheid en beoogt een duurzame ontwikkeling ter bescherming van de huidige en toekomstige generaties. In de preambule is onder meer als onderliggende overweging opgenomen: “Vastbesloten het klimaatsysteem te beschermen ten behoeve van huidige en toekomstige generaties”. Artikel 2 van dit verdrag luidt:

“Het uiteindelijke doel van dit Verdrag en alle daarmee verband houdende rechtskracht hebbende akten die de Conferentie van Partijen aanneemt, is het bewerkstelligen, in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van het Verdrag, van een stabilisering van de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer op een niveau waarop gevaarlijke antropogene verstoring van het klimaatsysteem wordt voorkomen. Dit niveau dient te worden bereikt binnen een tijdsbestek dat toereikend is om ecosystemen in staat te stellen zich op natuurlijke wijze aan te passen aan klimaatverandering, te verzekeren dat de voedselproductie niet in gevaar komt en de economische ontwikkeling op duurzame wijze voortgaat.”

2.4.3.

In artikel 7 is de ‘Conference of the Parties’ (hierna: COP) ingesteld, die doorgaans jaarlijks samenkomt (de zogenoemde Klimaatconferentie). De COP is het hoogste besluitvormende orgaan binnen het verdrag, zij het dat de COP-besluiten niet steeds juridisch bindend zijn. Inmiddels zijn tal van COP’s (Klimaatconferenties) gehouden, waaronder COP 21 in 2015 in Parijs (de Klimaatconferentie van Parijs), leidend tot het Akkoord van Parijs, COP 22 in 2016 in Marrakesh, waarin onder meer is opgeroepen tot meer ambitie en intensievere samenwerking om het gat te dichten tussen de huidige emissiedoelstellingen en de doelstellingen van het Akkoord van Parijs, en tot verdere actie op klimaatgebied en COP 25 in 2019 in Madrid (zie hierna onder 2.4.8.).

Het IPCC

2.4.4.

In 1988 hebben het UNEP en de WMO onder auspiciën van de Verenigde Naties het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) opgericht. Het IPCC richt zich op het verkrijgen van inzicht in alle aspecten van klimaatverandering door middel van wetenschappelijk onderzoek. Het verricht zelf geen onderzoek, maar bestudeert en beoordeelt onder meer de meest recente wetenschappelijke en technische informatie die wereldwijd beschikbaar komt. Het IPCC is niet alleen een wetenschappelijke, maar ook een intergouvernementele organisatie. Hiervan zijn 195 landen lid, waaronder Nederland. Sinds de oprichting heeft het IPCC vijf rapporten (Assessment Reports) met bijbehorende deelrapportages uitgebracht over de stand van de klimaatwetenschap en over klimaatontwikkelingen. Zie onder 2.3.5.1 t/m 2.3.5.4.).

Het UNEP

2.4.5.

Het UNEP rapporteert sinds 2010 jaarlijks over de zogenoemde ‘emissions gap’. Dit is het verschil tussen het gewenste emissieniveau in een bepaald jaar en de door de desbetreffende landen toegezegde reductiedoelstellingen. In het jaarrapport 2013 van het UNEP is voor de derde keer op rij geconstateerd dat de toezeggingen tekortschieten en dat de uitstoot van broeikasgassen stijgt in plaats van daalt. In het jaarrapport 2017 merkt het UNEP op dat als de ‘emissions gap’ niet is ingehaald tegen 2030, het uiterst onwaarschijnlijk is dat de tweegradendoelstelling nog kan worden gerealiseerd. Zelfs als de reductiedoelstellingen die ten grondslag liggen aan het Akkoord van Parijs volledig worden geïmplementeerd, is het koolstofbudget dat nog beschikbaar is binnen het kader van de tweegradendoelstelling voor 80% verbruikt in 2030. Uitgaande van een 1,5°C doelstelling is het daarbij horende koolstofbudget dan al volledig opgebruikt.

2.4.6.

In het UNEP Production Gap Report van 2019 staat de zogenoemde ‘production gap’ centraal. Dit is het verschil tussen de door de landen geplande productie van fossiele brandstoffen en de mondiale productieniveaus die in overeenstemming zijn met een tot 1.5°C en 2°C beperkte opwarming van de aarde. In dit rapport is onder meer het volgende geconcludeerd:

In aggregate, countries’ planned fossil fuel production by 2030 will lead to the emission of 39 billion tonnes (gigatonnes) of carbon dioxide (GtCO2). That is 13 GtCO2, or 53%, more than would be consistent with a 2°C pathway, and 21 GtCO2 (120%) more than would be consistent with a 1.5°C pathway. This gap widens significantly by 2040.

(...)

Oil and gas are also on track to exceed carbon budgets, as countries continue to invest in fossil fuel infrastructure that “locks in” oil and gas use. The effects of this lock-in widen the production gap over time, until countries are producing 43% (36 million barrels per day) more oil and 47% (1,800 billion cubic meters) more gas by 2040 than would be consistent with a 2°C pathway.17

De ‘production gap’ is als volgt grafisch weergegeven18:

Het Akkoord van Parijs

2.4.7.

Het Akkoord (Verdrag) van Parijs, ondertekend op 22 april 2016, in werking getreden op 4 november 2016 en de periode bestrijkend vanaf 2020, kent een andere systematiek dan het VN-Klimaatverdrag. Elk land wordt aangesproken op zijn individuele verantwoordelijkheid (‘bottum up’-aanpak). Kort samengevat is onder meer het volgende vastgelegd:

-

De mondiale opwarming moet ruim onder de grens van 2oC ten opzichte van het pre-industriële tijdperk worden gehouden, met een streven naar 1,5°C.

-

Partijen moeten nationale klimaatplannen, te weten nationaal bepaalde bijdragen, (‘nationally determined contributions’ of NDC’s) opstellen, die ambitieus moeten zijn en waarvan het ambitieniveau bij ieder nieuw plan moet toenemen.

-

De partijen constateren met grote zorg dat de huidige NDC’s onvoldoende zijn voor een gemiddelde temperatuurstijging van niet meer dan 2oC ten opzichte van het pre-industriële tijdperk.

-

Er moet snel een eind komen aan het gebruik van fossiele brandstoffen, aangezien dit een belangrijke oorzaak is van de overmatige CO2-uitstoot.

Het besluit van de verdragspartijen tot het aannemen van het Akkoord van Parijs vermeldt ten aanzien van niet-statelijke stakeholders:

“The Conference of the Parties

(...)

117. Welcomes the efforts of non-Party stakeholders to scale up their climate actions, and

encourages the registration of those actions in the Non-State Actor Zone for Climate

Action platform;

(...)

133. Welcomes the efforts of all non-Party stakeholders to address and respond to climate

change, including those of civil society, the private sector, financial institutions, cities and

other subnational authorities;

134. Invites the non-Party stakeholders referred to in paragraph 133 above to scale up

their efforts and support actions to reduce emissions and/or to build resilience and decrease

vulnerability to the adverse effects of climate change and demonstrate these efforts via the

Non-State Actor Zone for Climate Action platform referred to in paragraph 117 above;”

2.4.8.

In 2019 is tijdens de 25e Conferentie van Partijen in Madrid (COP 25) onder het VN Klimaatverdrag, de zogeheten Climate Ambition Alliance tot stand gekomen. In deze Climate Ambition Alliance hebben zowel statelijke als niet-statelijke partijen zich gecommitteerd om in 2050 het doel van netto nul CO2-emissies te bereiken, dat nodig is om de Klimaatdoelstelling van het Akkoord van Parijs te halen. In het persbericht over dit verbond van statelijke en niet-statelijke partijen is onder meer vermeld dat landen de opgave niet alleen aankunnen, dat niet-statelijke actie nodig is om het doel van het Akkoord van Parijs te halen en dat dit dient te gebeuren met inachtneming van de laatste wetenschappelijke bevindingen.

Teneinde zo snel mogelijk tot de noodzakelijke uitbreiding van de groep van niet-statelijke partijen binnen de Climate Ambition Alliance te komen, is onder auspiciën van de VN het zogeheten Race to Zero initiatief ontwikkeld. In het Race to Zero initiatief zijn mondiale netwerken bij elkaar gebracht die emissiereductie protocollen en richtlijnen hebben ontwikkeld voor niet-statelijke partijen. Op basis van wetenschappelijke bevindingen laten die protocollen en richtlijnen onder meer zien wat bedrijven moeten doen om de broeikasgasemissies die aan hun activiteiten en producten verbonden zijn te reduceren.

Het Internationaal Energie Agentschap (IEA)

2.4.9.

Het Internationaal Energie Agentschap (IEA) is een intergouvernementele organisatie, opgericht in 1974 om te helpen bij het coördineren van een collectieve reactie op grote verstoringen in de olievoorziening. Het IEA bestaat uit 30 lidstaten, waaronder Nederland. Hoewel olievoorziening een wezenlijk aandachtsgebied van het IEA blijft, richt het zich inmiddels ook op andere bronnen van energie. In haar Beyond 2 Degree-Scenario (B2DS) gaat het IEA uit van een daling naar 21 tot 22 Gt CO2 in 2030. Dat is een reductie van circa 35% ten opzichte van het door het IEA gehanteerde startpunt van 33 Gt in 2014.19

2.4.10.

Sinds 1977 publiceert het IEA jaarlijks de ‘World Energy Outlook’. Deze biedt analyses en inzichten in ontwikkelingen in de energiemarkt en in de betekenis van deze ontwikkelingen voor energiezekerheid, milieubescherming en economische ontwikkeling.

In de World Energy Outlook 2019 voorziet het IEA dat in alle door haar gehanteerde scenario’s de vraag naar olie en aardgas tot 2040 zal voortduren. Het IEA onderscheidt daarbij drie verschillende scenario’s, te weten het Current Policies Scenario, het Stated Policies Scenario en het Sustainable Development Scenario (SDS). Het IEA licht deze scenario’s in de World Energy Outlook 2019 als volgt toe:

The Current Policies Scenario shows what happens if the world continues along its present path, without any additional changes in policy. In this scenario, energy demand rises by 1.3% each year to 2040, with increasing demand for energy services unrestrained by further efforts to improve efficiency. While this is well below the remarkable 2.3% growth seen in 2018, it would result in a relentless upward march in energy-related emissions, as well as growing strains on almost all aspects of energy security.

The Stated Policies Scenario, by contrast, incorporates today’s policy intentions and targets. Previously known as the New Policies Scenario, it has been renamed to underline that it considers only specific policy initiatives that have already been announced. The aim is to hold up a mirror to the plans of today’s policy makers and illustrate their consequences, not to guess how these policy preferences may change in the future.

In the Stated Policies Scenario, energy demand rises by 1% per year to 2040. Low-carbon sources, led by solar photovoltaics (PV), supply more than half of this growth, and natural gas, boosted by rising trade in liquefied natural gas (LNG), accounts for another third. Oil demand flattens out in the 2030s, and coal use edges lower. Some parts of the energy sector, led by electricity, undergo rapid transformations. Some countries, notably those with “net zero” aspirations, go far in reshaping all aspects of their supply and consumption. However, the momentum behind clean energy technologies is not enough to offset the effects of an expanding global economy and growing population. The rise in emissions slows but, with no peak before 2040, the world falls far short of shared sustainability goals.

The Sustainable Development Scenario maps out a way to meet sustainable energy goals in full, requiring rapid and widespread changes across all parts of the energy system. This scenario charts a path fully aligned with the Paris Agreement by holding the rise in global temperatures to “well below 2°C ... and pursuing efforts to limit [it] to 1.5°C”, and meets objectives related to universal energy access and cleaner air. The breadth of the world’s energy needs means that there are no simple or single solutions. Sharp emission cuts are achieved across the board thanks to multiple fuels and technologies providing efficient and cost-effective energy services for all.

2.4.11.

In de in oktober 2020 verschenen World Energy Outlook 2020 introduceert het IEA de ‘Net Zero Emissions by 2050 (NZE2050) case’, een vertaling van een netto nul scenario in 2050 naar de energiesector. Het IEA merkt onder meer op:

“Decisions over the next decade will play a critical role in determining the pathway to 2050. For this reason, we examine what the NZE2050 would mean for the years through to 2030. Total CO2 emissions would need to fall by around 45% from 2010 levels by 2030, meaning that energy sector and industrial process CO2 emissions would need to be around 20.1 Gt, or 6.6 Gt lower than in the SDS in 2030.” 20

Hierbij is de volgende grafiek opgenomen, getiteld ‘Energy and industrial process CO2 emissions and reduction levers in WEO 2020 scenarios, 2015-2030’21:

De Europese Unie (EU)

2.4.12.

Artikel 191 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bevat de milieudoelstellingen van de EU. De EU heeft ter uitvoering van haar milieubeleid onder meer een groot aantal richtlijnen tot stand gebracht, waaronder de zogenaamde ETS-richtlijn uit 2003 (Richtlijn 2003/87/EG), nadien gewijzigd. De Richtlijn stelt een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de EU vast. Dit ETS-systeem houdt in grote lijnen het volgende in. Bedrijven in de EU die onder het ETS-systeem vallen, dat zijn energie-intensieve bedrijven zoals onder meer in de energiesector, mogen slechts broeikasgassen uitstoten indien zij daartoe emissierechten inleveren. Dergelijke rechten kunnen worden aangekocht, verkocht of bewaard. Op dit moment voorziet het in een emissiereductie van 43% in 2030 ten opzichte van 2005.22 Op 17 september 2020 heeft de Europese Commissie een nieuw EU-streefcijfer van ten minste 55% reductie in 2030 ten opzichte van 1990 in alle sectoren voorgesteld.23 De Europese Raad heeft deze aanscherping op 15 oktober 2020 besproken.

Nederland

2.4.13.

In een door de stichting Urgenda, een burgerplatform dat zich bezighoudt met de ontwikkeling van plannen en maatregelen ter voorkoming van klimaatverandering, aangespannen procedure is de Nederlandse Staat bevolen de uitstoot van broeikasgassen per eind 2020 met minstens 25% terug te brengen ten opzichte van 1990.24

2.4.14.

Op 28 juni 2019 heeft het kabinet het Klimaatakkoord gepresenteerd. Het Klimaatakkoord is een pakket van maatregelen en afspraken tussen bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden om gezamenlijk de uitstoot van broeikasgassen in Nederland in 2030 terug te dringen met 49% in 2030 ten opzichte van 1990. Het Klimaatakkoord is het resultaat van overleg tussen ongeveer 150 partijen aan vijf zogeheten klimaattafels over Elektriciteit, Industrie, Gebouwde Omgeving, Landbouw en Landgebruik en Mobiliteit. De uitvoering van de afspraken blijft zoveel mogelijk in handen van de deelnemende partijen, waaronder het Rijk.

2.4.15.

Op 1 september 2019 is de Klimaatwet25 in werking getreden. Deze wet biedt een kader voor de ontwikkeling van beleid gericht op het onomkeerbaar en stapsgewijs terugdringen van de emissies van broeikasgassen in Nederland, tot een niveau dat 95% lager ligt in 2050 dan in 1990, teneinde wereldwijde opwarming van de aarde en de verandering van het klimaat te beperken. Om deze doelstelling voor 2050 te bereiken wordt gestreefd naar een reductie van de emissies van broeikasgassen van 49% in 2030 en een volledige CO2-neutrale elektriciteitsproductie in 2050. Op grond van de Klimaatwet moet het kabinet een Klimaatplan maken. Het eerste Klimaatplan is gebaseerd op het Klimaatakkoord en geldt voor de periode tussen 2021 en 2030. Dit plan bevat de hoofdlijnen van het beleid waarmee het kabinet de doelstellingen uit de Klimaatwet wil halen en een aantal beschouwingen, onder meer over de laatste wetenschappelijke inzichten op het gebied van klimaatverandering en over de economische gevolgen van het beleid.

2.5.

Activiteiten van RDS en de Shell-groep

2.5.1.

RDS stelt als top houdstermaatschappij het algemeen beleid vast van de Shell-groep. Zo stelt RDS richtlijnen voor investeringen om de energietransitie te ondersteunen vast en de ‘business principles’ voor Shell vennootschappen. RDS rapporteert over geconsolideerde prestaties van Shell vennootschappen en onderhoudt relaties met investeerders. In het Sustainability Report 2019 van RDS is de Board van RDS in een ‘Climate Change Management Organogram’ aangeduid als ‘oversight of climate change risk management’. De vennootschappen in de Shell-groep zijn verantwoordelijk voor de implementatie en uitvoering van het algemeen beleid. Zij moeten daarbij voldoen aan de toepasselijke wetgeving en contractuele verplichtingen. Elke Shell vennootschap draagt de operationele verantwoordelijkheid voor de implementatie van ‘climate change policies and strategies’.

2.5.2.

RDS heeft de beloning van haar management mede afhankelijk gemaakt van het behalen van kortetermijndoelstellingen. In haar jaarverslag over 2019 is in dat verband gerapporteerd dat de prestatie-indicator ‘energietransitie’ bij de prestatiebeoordeling voor 10% meeweegt. De overige 90% is verbonden aan andere, goeddeels financiële prestatie-indicatoren.

2.5.3.

Als top houdstermaatschappij rapporteert RDS over broeikasgasemissies van de verschillende Shell vennootschappen, zowel op basis van operationele controle van de desbetreffende vennootschap (100% van de emissies van ondernemingen en joint ventures waarvan een van de Shell vennootschappen de zogenaamde operator is) als op basis van het aandelenkapitaal van de desbetreffende vennootschap (equity share van de emissies van ondernemingen en joint ventures waarin Shell deelneemt).

2.5.4.

RDS rapporteert over broeikasgasemissies op basis van het World Resources Institute Greenhouse Gas Protocol (GHG Protocol). Op grond van het GHG Protocol wordt een indeling in Scope 1, 2 en 3 broeikasgasemissies gehanteerd:

-

Scope 1: (directe) emissies afkomstig van installaties die een partij geheel of gedeeltelijk in eigendom of onder operationele controle heeft;

-

Scope 2: (indirecte energie) emissies afkomstig van de installaties van derden bij wie elektriciteit, stoom of warmte wordt ingekocht ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten;

-

Scope 3: de overige emissies die het gevolg zijn van de activiteiten van een bepaalde partij, maar die ontstaan door broeikasgasbronnen die in eigendom zijn of onder controle staan van derden, zoals andere organisaties of consumenten, zoals de emissies van het gebruik van ingekochte ruwe olie en gas door derden.

2.5.5.

De rapportagemethode van RDS en de informatie met betrekking tot broeikasgasemissies van Shell zijn onder meer beschikbaar in haar jaarverslagen, de Sustainability Reports, het Carbon Disclosure Project (CDP) – een internationale non-profit organisatie die een mondiaal openbaarmakingssysteem voor CO2-emissies beheert voor investeerders, bedrijven, steden, staten en regio’s – en op de website van de Shell-groep. RDS rapporteerde in 2018 dat 85% van emissies van de Shell-groep Scope 3-emissies waren.

2.5.6.

In de in 2019 door haar gedane opgave aan het CDP schrijft RDS dat haar CEO eindverantwoordelijk is voor het algehele management van de Shell-groep. De CEO is de finale autoriteit en heeft de eindverantwoordelijkheid in alle managementzaken, behalve in die zaken die tot de eindverantwoordelijkheid van het gehele bestuur van RDS behoren of behoren tot het domein van de aandeelhoudersvergadering van RDS. In relatie tot klimaatverandering is in de CDP opgave vermeld:

The CEO is the most senior individual with accountability for climate change. This includes the delivery of Shell ́s strategy, e.g. through Shell ́s plans (...) to set short-term targets for reducing the Net Carbon Footprint of the energy products it sells (...).

2.5.7.

De CDP opgave 2019 brengt tot uitdrukking dat het klimaatbeleid waarvoor de CEO van RDS eindverantwoordelijk is, vastgesteld wordt door het bestuur van RDS, die ‘oversight of climate-related issues’ heeft. Tot haar ‘governance mechanisms into which climate-related issues are integrated’ behoren onder meer ‘Setting performance objectives; Monitoring; implementation and performance of objectives; Overseeing major capital

expenditures, acquisitions and divestitures; Monitoring and overseeing progress

against goals and targets for addressing climate-related issues. Het bestuur van RDS laat zich daarbij adviseren door een zogeheten Board-level committee, te weten de Corporate and Social Responsibility Committee (CSRC). De rol van de CSRC is:

(...) to review and advise the Board on Shell's strategy, policies and performance in the areas of safety, environment, ethics and reputation against the Shell General Business Principles, the Shell Code of Conduct, and the HSSE & SP Control Framework. Conclusions/recommendations made by the CSRC are reported directly to the Executive Committee and Board. The topics discussed in depth included personal and process safety, road safety, the energy transition and climate change, Shell’s Net Carbon Footprint ambition, the Company’s environmental and societal licence to operate, and its ethics programme.

2.5.8.

De CDP opgave 2019 vermeldt voorts:

"Climate change and risks resulting from GHG emissions have been identified as a significant risk factor for Shell and are managed in accordance with other significant risks through the Board and Executive Committee. Shell's processes for identifying, assessing, and managing climate-related issues are integrated into our overall multi-disciplinary company-wide risk identification, assessment and management process. Shell frequently monitors and assesses climate-related risks looking at different time horizons; short (up to 3 years), medium (three years up to around 10 years) and long term (beyond around 10 years). Shell has a climate change risk management structure in place which is supported by standards, policies and controls.

(...)

Finally, we assess our portfolio decisions, including divestments and investments, against potential impacts from the transition to lower-carbon energy. These include higher regulatory costs linked to carbon emissions and lower demand for oil and gas. The portfolio changes we are making reduce the risk of having assets that are uneconomic to operate, or oil and gas reserves that are uneconomic to produce because of changes in demand or CO2 regulations.

2.5.9.

In 1988 heeft de toenmalige Shell-groep een intern rapport over klimaatverandering uit 1986 gepubliceerd onder de titel ‘The Greenhouse Effect. Daarin en in de in 1991 verschenen voorlichtingsfilm, ‘Climate of concern’, waarschuwde de toenmalige Shell-groep voor de gevaren van klimaatverandering. In een brochure getiteld ‘Climate Change, what does Shell think and do about it’ uit maart 1998 staat over de rol van de toenmalige Shell-groep in veranderende energiemarkten:

“They must play their part in the necessary precautionary measures to limit greenhouse gas emissions.

Shell companies expect to do the following:

(...)

Reduce emissions of greenhouse gases in their own operations as well as helping their customers to do the same.”

In 1998 is binnen de toenmalige Shell-groep een nieuwe bedrijfstak opgericht, genaamd Shell International Renewables, gericht op nieuwe vormen van energie, zoals zonne-energie, de aanplant van bossen en energie uit biomassa.

2.5.10.

Vanaf 2006/2007 heeft de Shell-groep investeringen verricht in teerzanden in Canada, om teerzandolie te winnen. De betreffende Shell vennootschap, Shell Canada, heeft in 2017 delen van deze investering verkocht. De Shell-groep zet vanaf eind 2017/ januari 2018 in op de winning van olie en gas uit schaliesteen, met een boortechniek die ‘fracking’ vereist: een intensief proces dat veel extra energie kost en daardoor gepaard gaat met een hogere CO2-uitstoot per gewonnen energie-eenheid dan bij conventionele winning van aardolie en aardgas. In de praktijk blijkt er bij de winning van schaliegas en schalieolie daarnaast het zeer krachtige broeikasgas methaan te lekken naar de atmosfeer.

2.5.11.

RDS heeft in december 2017 haar ‘Net Carbon Footprint Ambition’ (NCF-ambitie) voor de Shell-groep gepresenteerd. De NCF-ambitie is een lange termijn ambitie (‘ambition’) waarmee wordt beoogd de CO2-intensiteit van de door de Shell-groep verkochte energieproducten te reduceren in 2050. Het is een op intensiteit gebaseerde maatstaf die zich richt op de relatieve bijdrage van de Shell-groep aan de uitstoot(vermindering) van emissies in het totale energiesysteem. De NCF-ambitie heeft betrekking op reductie van de CO2-intensiteit van Scope 1, 2 en 3 emissies. De NCF-ambitie wordt in beginsel elke vijf jaar bijgesteld. In 2019 is RDS naast ambities ook doelstellingen (‘targets’) voor de kortere termijn gaan hanteren voor de Shell-groep, zoals een specifieke NCF-target. De korte termijn doelstellingen zullen jaarlijks worden vastgesteld voor een periode van drie tot vijf jaar. Over de voortgang van de NCF-ambitie wordt jaarlijks verslag gedaan in het RDS Sustainability Report. Op de website van de Shell-groep is over de NCF-ambitie verder vermeld:

Our ambition depends on society making progress to meet the Paris Agreement. If society changes its energy demands more quickly, we intend to aid that acceleration. If it changes more slowly, we will not be able to move as quickly as we would like. Both energy demand and energy supply must evolve together. This is because no business can survive unless it sells things that people need and buy.26

2.5.12.

In 2018 heeft RDS het Sky Report gepubliceerd, met daarin het ‘Sky’-scenario (hierna: Sky) voor de ontwikkeling van toekomstige energiesystemen. RDS gebruikt (onder meer) dit scenario om haar zakelijke beslissingen te ondersteunen en te toetsen. Sky gaat ervan uit dat de samenleving in 2070 netto nul emissies zal bereiken, waarmee het doel wordt bereikt van het Akkoord van Parijs om de mondiale gemiddelde temperatuurstijging ruim onder de 2°C te houden. Sky gaat uit van een snelle groei van hernieuwbare energiebronnen, zoals wind en zon en van brandstoffen met een lage uitstoot, zoals biobrandstoffen, naast een aanhoudende vraag naar olie en gas op lange termijn. Verder voorziet Sky een aanzienlijke toename van een methode voor het afvangen en hergebruik van CO2, Carbon Capture Utilization and Storage (CCUS) om de uitstoot van CO2 in de atmosfeer te beperken. Sky gaat ervan uit dat zelfs in een klimaatneutraal energiesysteem, met netto nul CO2-emissies in 2070, fossiele brandstoffen – indien gecombineerd met CCUS – nog steeds 22% van de totale energievoorziening (waarvan olie en gas 16%) uitmaken. In 2050 zou dit 45% kunnen zijn (waarvan olie en gas 33%). In het rapport is voorts onder meer vermeld:

From 2018 to around 2030, there is clear recognition that the potential for dramatic short-term change in the energy system is limited, given the installed base of capital across the economy and available technologies, even as aggressive new policies are introduced.

2.5.13.

In 2018 heeft RDS het Energy Transformation Report 2018 uitgebracht, bedoeld om vragen te beantwoorden van aandeelhouders, overheden en non-gouvernementele organisaties over wat de energietransitie betekent voor de Shell-groep. Het rapport vermeldt onder meer dat in alle door RDS gehanteerde scenario’s, waaronder het Sky-scenario, de vraag naar olie en aardgas in 2030 hoger zal zijn dan in 2018 en:

To meet that demand, we expect to make continued investments in finding and producing oil and gas.

In het rapport is voorts verwoord dat de Shell-groep ook investeert in andere energiebronnen zoals waterstof, biobrandstoffen en wind, en dat de Shell-groep de CO2 intensiteit van haar producten wil verlagen.

Het rapport vermeldt ten aanzien van het risico op zogeheten ‘stranded assets’:

“LOW RISK OF STRANDED ASSETS

Every year, we test our portfolio under different scenarios, including prolonged low oil prices. In addition, we rank the break-even prices of our assets in the Upstream 27 and Integrated Gas businesses to assess their resilience against low oil and gas prices. These assessments indicate that the risk of stranded assets in the current portfolio is low.

At December 31, 2017, we estimate that around 80% of our current proved oil and gas reserves, will be produced by 2030 and only around 20% after that time. Production that is already on stream will continue as long as we cover our marginal costs.

We also estimate that around 76% of our proved plus probable oil and gas reserves, known as 2P, will be produced by 2030, and only 24% after that time.”

2.5.14.

In de disclaimer aan het slot van het Energy Transformation Report 2018 is onder meer vermeld:

Additionally, it is important to note that Shell’s existing portfolio has been decades in development. While we believe our portfolio is resilient under a wide range of outlooks, including the IEA’s 450 scenario (World Energy Outlook 2016), it includes assets across a spectrum of energy intensities including some with above-average intensity. While we seek to enhance our operations’ average energy intensity through both the development of new projects and divestments, we have no immediate plans to move to a net-zero emissions portfolio over our investment horizon of 10-20 years. Although, we have no immediate plans to move to a net-zero emissions portfolio, in November of 2017, we announced our ambition to reduce the Net Carbon Footprint of the energy products we sell in accordance with society’s implementation of the Paris Agreement’s goal of holding global average temperature to well below 2°C above pre industrial levels. Accordingly, assuming society aligns itself with the Paris Agreement’s goals, we aim to reduce our Net Carbon Footprint, which includes not only our direct and indirect carbon emissions, associated with producing the energy products which we sell, but also our customers’ emissions from their use of the energy products that we sell, by 20% in 2035 and by 50% in 2050.

2.5.15.

In oktober 2018 heeft de CEO van RDS, in een speech gezegd:

Shell’s core business is, and will be for the foreseeable future, very much in oil and gas, and particularly in natural gas [...] people think we have gone soft on the future of oil and gas. If they did think that, they would be wrong.”

2.5.16.

Op 12 september 2019 heeft Shell Nederland, onderdeel van de Shell-groep, het Klimaatakkoord op 12 september 2019 samen met een reeks andere organisaties ondertekend.

2.5.17.

In reactie op de verdergaande ambitie van de Europese Commissie om in 2050 klimaatneutraal te zijn (‘the Green Deal’) heeft RDS in 2020 een schets uitgebracht getiteld ‘A climate-Neutral EU by 2050’, waarin zij opmerkt dat de ambities van de EU een versnelling van de energietransitie vraagt die verder gaat dan het Sky-scenario. RDS benadrukt dat de EU, om deze benodigde versnelling van de energietransitie te verwezenlijken, een beleidskader moet stellen met duidelijke en bindende wettelijke doelen. Ook licht RDS toe dat de CO2 beprijzing tot de gehele economie moet worden uitgebreid.

2.5.18.

In haar ‘Responsible Investment Annual Briefing’ van april 2020 (hierna: ‘RI Annual Briefing van 2020’), gericht aan haar investeerders, heeft RDS bijgestelde ambities voor de Shell-groep opgenomen. RDS stelt daarin dat de Shell-groep streeft naar een reductie van netto-nul in 2050 of eerder van CO2 emissies uit de productie van al haar producten, ofwel al haar Scope 1 en 2 emissies. Voor Scope 3 emissies wil RDS de CO2-intensiteit van de energieproducten van de Shell-groep per verkochte eenheid energie (de NCF) verminderen met 30 % in 2035 (was 20 %) en met 65 % in 2050 (was 50 %). Daarnaast wil RDS de klanten van de Shell-groep helpen om de emissies van hun gebruik van de energieproducten van Shell, de Scope 3 emissies, te reduceren tot netto nul in 2050 of eerder. Tenslotte heeft RDS kortetermijndoelstellingen opgenomen voor de komende twee á drie jaren.

2.5.19.

In de RI Annual Briefing van 2020 (hierna: ‘de RI Annual Briefing 2020’) heeft RDS grafisch weergegeven hoe haar ambities voor de Shell-groep, zowel voor de langere als de korte termijn) zich (volgens haar) verhouden met zo genoemde ‘earlier action’ IPCC 1.5°C scenario’s:

2.5.20.

De RI Annual Briefing 2020 bevat onder meer de volgende waarschuwing (‘Definitions and cautionary note’):

“Additionally, it is important to note that as of April 16, 2020, Shell’s operating plans and budgets do not reflect Shell’s net-zero emissions ambition. Shell’s aim is that, in the future, its operating plans and budgets will change to reflect this movement towards its new net-zero emissions ambition. However, these plans and budgets need to be in step with the movement towards a net-zero emissions economy within society and among Shell’s customers. Also, in this presentation we may refer to “Shell’s Net Carbon Footprint”, which includes Shell’s carbon emissions from the production of our energy products, our suppliers’ carbon emissions in supplying energy for that production and our customers’ carbon emissions associated with their use of the energy products we sell. Shell only controls its own emissions but, to support society in achieving the Paris Agreement goals, we aim to help and influence such suppliers and consumers to likewise lower their emissions.

2.5.21.

Op 29 oktober 2020 heeft RDS tijdens de bekendmaking van de cijfers over het derde kwartaal een korte toelichting gegeven op de strategische richting van de Shell-groep. Die strategische richting luidt:

Shell will reshape its portfolio of assets and products to meet the cleaner energy needs of its customers in the coming decades. The key elements of Shell’s strategic direction include:

▪ Ambition to be a net-zero emissions energy business by 2050 or sooner, in step with society and its customers.

▪ Grow its leading marketing business, further develop the integrated power business and commercialise hydrogen and biofuels to support customers’ efforts to achieve net-zero emissions.

▪ Transform the Refining portfolio from the current fourteen sites into six high-value energy and chemicals parks, integrated with Chemicals. Growth in Chemicals will pivot to more performance chemicals and recycled feedstocks.

▪ Extend leadership in liquefied natural gas (LNG) to enable decarbonisation of key markets and sectors.

▪ Focus on value over volume by simplifying Upstream to nine significant core positions, generating more than 80% of Upstream cash flow from operations.

▪ Enhanced value delivery through Trading and Optimisation.

2.5.22.

De website van de Shell-groep vermeldt onder meer:

“We have the responsibility and commitment to respect human rights with a strong focus on how we interact with communities, security, labour rights and supply chain conditions.”

(...)

We are committed to respecting human rights. Our human rights policy is informed by the UN Guiding Principles on Business and Human Rights and applies to all our employees and contractors.”

2.5.23.

In een open brief van 16 mei 2014 aan aandeelhouders heeft het bestuur van RDS onder meer geschreven:

“We are writing this letter in response to enquiries from shareholders regarding the “carbon bubble” or “stranded assets” issue [...] there is a high degree of confidence that global warming will exceed 2°C by the end of the 21st century [...] because of the long-lived nature of the infrastructure and many assets in the energy system, any transformation will inevitably take decades [...] Shell does not believe that any of its proven reserves will become “stranded” as a result of current or reasonably foreseeable future legislation concerning carbon.”

2.5.24.

Sinds 2016 heeft de Nederlandse NGO Follow This, aandeelhouder in RDS, verschillende resoluties ingediend waarin werd verzocht de investeringen van de Shell-groep in olie en gas in te ruilen voor duurzame energie. Het bestuur van RDS heeft de aandeelhouders steeds aanbevolen tegen deze resoluties te stemmen, als in strijd met de belangen van de vennootschap. Het bestuur van RDS stelde onder meer dat:

tying the Company’s hands to a renewables only mandate would be strategically and commercially unwise.”

De meerderheid van de aandeelhouders heeft tegen deze resoluties gestemd.

2.6.

Aansprakelijkstelling RDS door eisers

2.6.1.

Milieudefensie heeft RDS bij brief van 4 april 2018 aansprakelijk gesteld voor haar huidige beleid en conformiteit gevorderd met de klimaatdoelstelling van het Akkoord van Parijs. RDS heeft daarop bij brief van 28 mei 2018 laten weten dat de eisen van Milieudefensie niet gegrond zijn, dat rechtbanken niet het juiste forum zijn voor vragen omtrent de energietransitie, en dat de aanpak van Milieudefensie niet constructief is.

2.6.2.

Milieudefensie c.s. heeft bij brief van 12 februari 2019 RDS nogmaals in de gelegenheid gesteld om alsnog aan het eerder gevorderde te voldoen, waarop RDS bij brief van 26 maart 2019 afwijzend heeft gereageerd.

3 Het geschil

3.1.

Milieudefensie c.s. vordert na wijziging van eis (zakelijk weergeven) dat de rechtbank:

1. verklaart voor recht:

-

a) dat het gezamenlijk jaarlijks volume aan CO2-emissies naar de atmosfeer (Scope 1, 2 en 3) dat verbonden is aan de bedrijfsactiviteiten en verkochte energiedragende producten van RDS en de vennootschappen en rechtspersonen die zij in haar geconsolideerde jaarrekening pleegt op te nemen en waarmee zij tezamen de Shell-groep vormt, onrechtmatig is jegens Milieudefensie c.s. en (i) dit emissievolume gereduceerd moet worden door RDS, zowel rechtstreeks als via de vennootschappen en rechtspersonen die zij in haar geconsolideerde jaarrekening pleegt op te nemen en waarmee zij tezamen de Shell-groep vormt en (ii) deze reductieverplichting dient plaats te vinden ten opzichte van het emissieniveau van de Shell-groep van het jaar 2019 en in overeenstemming met de mondiale temperatuurdoelstelling van artikel 2 lid 1 sub a van het Akkoord van Parijs en de daaraan verbonden best beschikbare (VN) klimaatwetenschap.

-

b) dat RDS onrechtmatig handelt jegens Milieudefensie c.s. indien zij, zowel rechtstreeks als via de vennootschappen en rechtspersonen die zij in haar geconsolideerde jaarrekening pleegt op te nemen en waarmee zij tezamen de Shell-groep vormt:

- primair: niet uiterlijk per ultimo 2030 het gezamenlijk jaarlijks volume van alle aan de bedrijfsactiviteiten en verkochte energiedragende producten van de Shell-groep verbonden CO2-emissies naar de atmosfeer (Scope 1, 2 en 3) met ten minste 45% althans netto 45% heeft verminderd of heeft doen verminderen in vergelijking met het niveau van het jaar 2019;

- subsidiair: niet uiterlijk per ultimo 2030 het gezamenlijk jaarlijks volume van alle aan de bedrijfsactiviteiten en verkochte energiedragende producten van de Shell-groep verbonden CO2-emissies naar de atmosfeer (Scope 1, 2 en 3) met ten minste 35% althans netto 35% heeft verminderd of heeft doen verminderen in vergelijking met het niveau van het jaar 2019;

- meer subsidiair: niet uiterlijk per ultimo 2030 het gezamenlijk jaarlijks volume van alle aan de bedrijfsactiviteiten en verkochte energiedragende producten van de Shell-groep verbonden CO2-emissies naar de atmosfeer (Scope 1, 2 en 3) met ten minste 25% althans netto 25% heeft verminderd of heeft doen verminderen in vergelijking met het niveau van het jaar 2019;

2. beveelt dat RDS zowel rechtstreeks als via de vennootschappen en rechtspersonen die zij in haar geconsolideerde jaarrekening pleegt op te nemen en waarmee zij tezamen de Shell-groep vormt, het gezamenlijk jaarlijks volume van alle aan de bedrijfsactiviteiten en verkochte energiedragende producten van de Shell-groep verbonden CO2-emissies naar de atmosfeer (scope 1, 2 en 3) zodanig beperkt of doet beperken dat dit volume aan het eind van het jaar 2030:

-

primair: ten minste zal zijn verminderd met 45% althans met netto 45% in vergelijking met het niveau van het jaar 2019;

-

subsidiair: ten minste zal zijn verminderd met 35% althans met netto 35% in vergelijking met het niveau van het jaar 2019;

-

meer subsidiair: ten minste zal zijn verminderd met 25% althans met netto 25% in vergelijking met het niveau van het jaar 2019;

een en ander met veroordeling van RDS in de proceskosten.

3.2.

Milieudefensie c.s. legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag:

Op RDS rust een uit de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm van artikel 6:162 BW28 voortvloeiende verplichting om via het concernbeleid dat zij bepaalt voor de Shell-groep bij te dragen aan het voorkomen van gevaarlijke klimaatverandering. Voor de invulling van de ingeschreven zorgvuldigheidsnorm kan gebruik gemaakt worden van de Kelderluik-criteria29, mensenrechten, in het bijzonder het recht op leven en ongestoord gezinsleven, en soft law, zoals de door RDS onderschreven UN Guiding Pinciples on Business and Human Rights, het UN Global Compact en de OESO-Richtlijnen voor multinationale ondernemingen. RDS is verplicht om via het concernbeleid van de Shell-groep ervoor te zorgen dat de aan de Shell-groep toe te rekenen CO2-uitstoot (Scope 1 t/m 3) eind 2030 ten opzichte van 2019 primair in absolute zin 45%, althans netto 45% (uitgaande van het IPCC SR-15 rapport en het Net Zero Emissions by 2050 scenario van het IEA), subsidiair met netto 35% (uitgaande van het Below 2 Degree Scenario van het IEA) en meer subsidiair met 25% (uitgaande van het Sustainable Development Scenario van het IEA). RDS schendt deze verplichting of dreigt deze te schenden met een gevaarzettend en desastreus concernbeleid voor de Shell-groep, dat zich op geen enkele manier verhoudt met de mondiale klimaatdoelstelling om, ter bescherming van de mensheid, de menselijke leefomgeving en de natuur, een gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen.

3.3.

RDS voert gemotiveerd verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid, althans tot afwijzing van de vorderingen.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

5 De beslissing