Rechtbank Den Haag, 09-06-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:6044, NL21.5549
Rechtbank Den Haag, 09-06-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:6044, NL21.5549
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 9 juni 2021
- Datum publicatie
- 14 juni 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2021:6044
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2021:2549, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- NL21.5549
Inhoudsindicatie
asiel, herhaalde aanvraag, buiten behandeling stelling vanwege ontbreken (niet-vertaalde) documenten
Uitspraak
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.5549
V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en
(gemachtigde: mr. R.A.P.M. van der Zanden).
Procesverloop
Bij besluit van 9 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag buiten behandeling gesteld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.5550, plaatsgevonden op 21 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M. van Werven, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.A. Budak. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] Hij heeft op 11 mei 2019 een asielaanvraag ingediend, die verweerder bij besluit van 22 januari 2020 als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 19 februari 20201 het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dat besluit staat met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 maart 20202 in rechte vast.2. Op 3 april 2020 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van nieuwe elementen of bevindingen. Deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft bij uitspraak van 10 november 20203 het beroep ongegrond verklaard. De Afdeling heeft deze uitspraak bevestigd.43. Op 24 maart 2021 heeft eiser een tweede opvolgende asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft die aanvraag buiten behandeling gesteld omdat eiser heeft nagelaten informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn aanvraag, ook nadat hem een week de gelegenheid was geboden dit verzuim te herstellen. Eiser heeft volgens verweerder niet van alle bij de aanvraag gevoegde documenten een vertaling overgelegd.
4. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat is nagelaten om te antwoorden op verzoeken om informatie die van belang is voor de aanvraag. Alleen de vertaling van het als productie 8 bij de zienswijze overgelegde document ontbreekt. De bij de aanvraag gevoegde documenten zijn al bij de tweede aanvraag overgelegd. Nu zijn ook nieuwe documenten overgelegd. Uit de overgelegde stukken blijkt voldoende van de vrees voor vervolging. Er is ten onrechte niet getoetst aan artikel 3 van het EVRM5. Eiser verwijst naar het arrest van het Hof van Justitie van 11 februari 20216.
5. Voor zover eiser ter zitting heeft benadrukt dat op grond van artikel 28 van de Procedurerichtlijn het buiten behandeling stellen van een aanvraag is voorbehouden voor de situatie dat de vreemdeling zijn aanvraag impliciet heeft ingetrokken, overweegt de rechtbank dat in het eerste lid, onder a, van dit artikel expliciet is geregeld dat impliciete intrekking met name kan worden aangenomen in de situatie zoals daar omschreven. Deze omschrijving is overgenomen in artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Op grond hiervan kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling worden gesteld als de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang zijn voor zijn aanvraag.
6. Een vreemdeling is gehouden om een volledige aanvraag in te dienen. Het moment waarop hij dit doet kan hij zelf kiezen. Verweerder kan overeenkomstig artikel 3.45b van het Voorschrift Vreemdelingen de aanvraag buiten behandeling stellen als de vreemdeling twee keer heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over de aan zijn aanvraag ten grondslag liggende elementen7.
7. Eiser heeft bij zijn aanvraag verschillende buitenlandse documenten overgelegd, waaruit volgens hem blijkt van nieuwe elementen of bevindingen. Dit impliceert dat de informatie in deze documenten van wezenlijk belang is voor de aanvraag. In het door eiser ingediende formulier M35-O wordt gevraagd om de vertaling van overgelegde documenten. Verweerder heeft in zijn voornemen vastgesteld dat eiser geen vertalingen heeft overgelegd. Eiser is daarbij – voor de tweede maal – in de gelegenheid gesteld om zijn aanvraag binnen een week alsnog te completeren. Vaststaat dat eiser er niet in is geslaagd om binnen die termijn van alle documenten alsnog een vertaling over te leggen. Ter zitting is vastgesteld dat geen vertaling is geleverd van een document onder productie 3 bij de zienswijze. Verweerder heeft dus terecht overwogen dat niet van alle documenten die ten grondslag zijn gelegd aan de opvolgende aanvraag een vertaling is overgelegd.
8. Eiser wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de documenten waarvan de vertaling wel is overgelegd. Eiser legt immers ook de informatie uit het niet-vertaalde document ten grondslag aan zijn opvolgende aanvraag. Zonder dat de inhoud van het niet vertaalde document bekend is, kan niet worden onderzocht wat de betekenis daarvan is in het geheel van de gestelde nieuwe elementen of bevindingen en kan dan ook niet worden beoordeeld hoe inhoudelijk op de aanvraag moet worden beslist. Eisers verwijzing naar de uitspraak van het Hof van Justitie van 11 februari 2021 leidt evenmin tot een geslaagd beroep, aangezien die uitspraak ziet op de betekenis van de authenticiteit van documenten in het kader van een andere afdoeningsmodaliteit, namelijk het niet-ontvankelijk verklaren van een aanvraag wegens het ontbreken van nieuwe elementen of bevindingen.
9. Verweerder heeft de aanvraag daarom buiten behandeling kunnen stellen op de grond dat eiser heeft nagelaten informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn aanvraag. Aan de gevraagde toetsing aan artikel 3 van het EVRM komt verweerder dan niet toe.
10. Het beroep is dan ook ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.