Home

Rechtbank Den Haag, 30-06-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:7032, 8935814 \ CV EXPL 20-4229

Rechtbank Den Haag, 30-06-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:7032, 8935814 \ CV EXPL 20-4229

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
30 juni 2021
Datum publicatie
18 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:7032
Zaaknummer
8935814 \ CV EXPL 20-4229

Inhoudsindicatie

Draaideurconstructie door opvolging van tijdelijke contracten. Is er een vaste aanstelling ontstaan nadat de werkgever bij besluit de einddatum heeft gewijzigd van de derde schakel in de keten? Richtlijn 1999/70/EG betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd; formele rechtskracht; Wet normalisering rechtspositie ambtenaren.

Uitspraak

Zittingsplaats Leiden

WS

Rolnr.: 8935814 \ CV EXPL 20-4229

Datum: 30 juni 2021

Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

[eiser] ,

wonende te [plaats] ,

eisende partij in conventie,

verwerende partij in reconventie,

gemachtigde: mr. T.B.M. Kersten,

tegen

de publiekrechtelijke rechtspersoon Universiteit Leiden,

gevestigd te Leiden,

gedaagde partij in conventie,

eisende partij in reconventie,

gemachtigde: mr. C.J.R. Mehlem.

Partijen worden aangeduid als “ [eiser] ” en “UL”.

1 Procedure in conventie en reconventie

1.1.

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-

de dagvaarding van 10 december 2020 met producties;

-

de conclusie van antwoord in conventie tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie, met producties van 20 januari 2021;

-

nadere producties van 1 maart 2021 aan de zijde van [eiser] ;

-

nadere producties tevens wijziging van eis van 20 mei 2021 aan de zijde van [eiser] ;

-

reactie van UL van 25 mei 2021 op wijziging van eis en nadere producties;

-

reactie van [eiser] van 27 mei 2021;

-

uitstelverzoek UL van 28 mei 2021;

-

reactie [eiser] op uitstelverzoek van 28 mei 2021.

1.2.

Op 3 juni 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiser] is, vergezeld door zijn gemachtigde, verschenen. De UL is vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] , en vergezeld door de gemachtigde. Beide gemachtigden hebben gepleit aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. Op de mondelinge behandeling is door de UL een exemplaar van de Cao Nederlandse Universiteiten (1 januari 2020 t/m 31 december 2020/ verder: Cao) overgelegd.

1.3.

Aan het einde van de mondelinge behandeling is partijen meegedeeld dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2 Feiten in conventie en reconventie

2.1.

Op grond van de onweersproken inhoud van de stukken gaat de kantonrechter van het volgende uit.

2.2.

Bij besluit van 28 juni 2016 is [eiser] door de UL aangesteld als docent 4 (38 uur per week) bij International Studies van de Faculteit der Geesteswetenschappen. De aanstelling voor bepaalde tijd betrof de periode 15 augustus 2016 tot 15 februari 2017.

2.3.

Bij besluit van 11 november 2016 is [eiser] door de UL aangesteld als docent 4 (38 uur per week) bij International Studies van de Faculteit der Geesteswetenschappen. De aanstelling voor bepaalde tijd betrof de periode 15 februari 2017 tot 15 februari 2018.

2.4.

Bij besluit van 28 februari 2017 (kenmerk: nr. 2017/8405/P&O/ss) is [eiser] door de UL aangesteld als docent 4 (38 uur per week) bij International Studies van de Faculteit der Geesteswetenschappen. De aanstelling voor bepaalde tijd betrof de periode 15 februari 2018 tot 15 augustus 2018.

2.5.

Bij brief van 2 juli 2018 heeft de UL [eiser] onder meer het volgende bericht:

Onder intrekking van het besluit met nr. 2017/8405/P&O/ss van 28 februari 2017

Geachte heer [eiser] ,

Met genoegen delen wij u mede dat wij hebben besloten u voor de periode 15 februari 2018 tot en met 14 augustus 2020 wederom aan te stellen als Docent bij International Studies van de Faculteit van de Geesteswetenschappen van de Universiteit Leiden.(…)”

Onderaan de brief van 2 juli 2018 staat een bezwaarclausule.

2.6.

Met ingang van 1 januari 2020 is de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) in werking getreden.

2.7.

Artikel 7:668a van het Burgerlijk Wetboek (BW) luidde, voor zover voor de beoordeling van belang, op 1 januari 2020 als volgt:

Artikel 668a

1 Vanaf de dag dat tussen dezelfde partijen:

a. arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden, geldt met ingang van die dag de laatste arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd;

b. meer dan drie voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomsten elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van ten hoogste zes maanden, geldt de laatste arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd.

(…)

5 Bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan kan de periode van 36 maanden, bedoeld in lid 1, onderdeel a, worden verlengd tot ten hoogste 48 maanden en kan het aantal van drie, bedoeld in lid 1, onderdeel b, worden verhoogd naar ten hoogste zes, indien uit die overeenkomst of regeling blijkt dat voor bij die overeenkomst of regeling te bepalen functies of functiegroepen de intrinsieke aard van de bedrijfsvoering deze verlenging of verhoging vereist.

2.8.

Artikel 2.3. van de Cao luidt, voor zover van belang, als volgt:

“2.3 Duur van het dienstverband en aantal opvolgingen

1. Met wp kan een dienstverband voor bepaalde tijd worden aangegaan. Voor functies binnen het wp geldt als uitgangspunt dat uitzicht wordt geboden op een dienstverband

voor onbepaalde tijd na een maximale tijdelijke duur van twee jaar. Dit dienstverband voor bepaalde tijd kan worden verlengd tot een duur van drie jaar.

Voor de navolgende functies binnen het wp kan echter een dienstverband voor

bepaalde tijd worden verlengd tot een maximale duur van vier jaar:

(…)

c. functies van docenten indien onderwijsontwikkelingen en/of ontwikkelingen in studentenaantallen (intrinsiek aan de bedrijfsvoering van universiteiten) dit noodzakelijk maken en van dien aard zijn dat ze binnen de bestaande capaciteit van het wp met een vast dienstverband niet kunnen worden opgevangen;

(…)

7. Een dienstverband voor bepaalde tijd kan ten hoogste twee maal worden opgevolgd door een dienstverband voor bepaalde tijd, met dien verstande dat de totale duur van de opvolgende dienstverbanden niet meer kan bedragen dan de in lid 1 en 2 genoemde termijnen (…).

(…).”

Voorgaande Cao’s, in ieder geval vanaf juli 2016, bevatten een soortgelijk artikel 2.3.

3 Vordering in conventie

3.1

[eiser] vordert, na wijziging van eis, dat de UL wordt veroordeeld tot wedertewerkstelling van [eiser] op straffe van een dwangsom en tot (door-) betaling van het loon na 14 augustus 2020. Ook vordert [eiser] een verklaring voor recht dat per 14 augustus 2018 een vaste aanstelling is ontstaan tussen [eiser] en de UL.

3.2.

[eiser] stelt dat [X] van de UL een derde verlenging heeft toegezegd. Op 11 juni 2018 zijn de mogelijkheden besproken waarbij ook een uitdiensttreding per 14 augustus 2018 is besproken en een tijdelijke detachering bij Jobmotion. Na de detachering zou [eiser] weer bij de UL in dienst kunnen treden. Dat is een draaideurconstructie. De UL doet er alles aan om onder een vaste aanstelling uit te komen. De Cao gaat uit van maximaal twee jaar en in uitzonderingsgevallen vier jaar. In beide gevallen mag de aanstelling hoogstens twee keer worden verlengd. [eiser] stelt dat er geen reden is om de aanstelling voor bepaalde tijd vier jaar te laten duren. Niet blijkt dat onderwijsontwikkelingen en/of ontwikkelingen in studentenaantallen dit noodzakelijk maken. De studentenaantallen zijn de afgelopen jaren stabiel. Op 21 juni 2018 is in een gesprek met onder meer [vertegenwoordiger 2] gezegd dat bezwaar maken tegen het intrekkingsbesluit geen zin zou hebben. [eiser] is bewust verkeerd voorgelicht. Daarom moet er een uitzondering worden gemaakt op de formele rechtskracht. Het was ook duidelijk dat [eiser] het niet eens was met de laatste tijdelijke aanstelling. Een e-mailbericht van [eiser] van 14 juni 2018 aan UL dient als bezwaarschrift te worden gezien. Er is sprake van misbruik van recht. De ketenregeling is een uitvloeisel van Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (verder: de Richtlijn). Uitgangspunt is de arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd. Voor een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd dient een objectieve reden aanwezig te zijn.

3.3.

In ieder geval is sprake van drie verlengingen terwijl artikel 2.4., zevende lid, van de Cao bepaalt dat het maximum aantal verlengingen twee bedraagt. De Richtlijn draagt lidstaten op misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen.

4 Verweer en vordering in reconventie

5 Beoordeling