Home

Rechtbank Den Haag, 07-09-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:9864, 9354059 / EJ VERZ 21-84409

Rechtbank Den Haag, 07-09-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:9864, 9354059 / EJ VERZ 21-84409

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
7 september 2021
Datum publicatie
7 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:9864
Zaaknummer
9354059 / EJ VERZ 21-84409

Inhoudsindicatie

De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd met toestemming van de Ontslagcommissie. Verzoek van de werknemer tot herstel van de arbeidsovereenkomst afgewezen.

Uitspraak

Zittingsplaats Gouda

MKl

Rep.nr.: 9354059 \ EJ VERZ 21-84409

Datum: 7 september 2021 (bij vervroeging)

Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekende partij,

gemachtigde: mr. K. ten Broek,

tegen

de publiekrechtelijke rechtspersoon de gemeente Gouda,

gevestigd te Gouda,

verwerende partij,

gemachtigde: mr. T. Jaspers.

Partijen worden aangeduid als “de werknemer” en “de werkgever”.

1 Het procesverloop

1.1.

De werknemer heeft bij verzoekschrift van 20 juli 2021 een verzoek gedaan, primair om de werkgever te veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen en subsidiair om ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toe te kennen. De werkgever heeft een verweerschrift ingediend.

1.2.

Op 19 augustus 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft de werknemer bij brief van 12 augustus 2021 nog stukken toegezonden. Beide partijen hebben pleitnotities overgelegd die aan het procesdossiers zijn toegevoegd.

1.3.

Vervolgens is een datum voor beschikking bepaald.

2 De feiten

2.1.

De werknemer, geboren op [geboortedatum] 1967, is sinds 1 september 1987 werkzaam bij de werkgever. De laatste functie die de werknemer vervulde, is die van Medewerker Grootboek en Betalingsverkeer (Vakspecialist D) bij de afdeling Interne Ondersteuning (ION), voor 16 uur per week met een salaris van € 1.799,09 exclusief emolumenten.

2.2.

De afdeling ION is per 1 augustus 2018 opgeheven. De functie van de werknemer is komen te vervallen en de werknemer is aangemerkt als niet-functievolger. Bij besluit van 17 juli 2018 is de werknemer met ingang van 1 november 2018 bovenformatief geplaatst vanuit haar functie van Grootboekmedewerker (Vakspecialist D).

2.3.

Op 1 november 2018 heeft de werkgever een Van Werk Naar Werk-traject (VWNW-traject) zoals bedoeld in hoofdstuk 10d van de CAR-GUWO gestart met de werknemer met interne en externe begeleiding naar ander passend werk binnen of buiten de gemeente Gouda. Het traject zou aanvankelijk duren tot 1 november 2020, maar is bij besluit van 14 februari 2019 verlengd tot 1 maart 2021. De werknemer heeft gesolliciteerd op diverse vacatures bij en buiten de werkgever, waaronder op de vacature voor de functie “Financieel administratief medewerker” bij de afdeling Financiën bij de werkgever. De werkgever heeft de sollicitatie van de werknemer niet meegenomen, omdat deze tijdelijke functie geen structurele oplossing biedt voor de boventallige status. In de beslissing op bezwaar van 9 december 2019 heeft de werkgever het bezwaar van de werknemer ongegrond verklaard. De werknemer heeft hiertegen geen beroep ingesteld.

2.4.

De werknemer heeft tegen het besluit van 17 juli 2018 waarbij zij bovenformatief is geplaatst bezwaar ingediend bij de werkgever. Het bezwaar van de werknemer is bij beslissing op bezwaar van 14 februari 2019 ongegrond verklaard met dien verstande dat de datum van boventalligheid is vastgesteld op 1 maart 2019. De werknemer heeft tegen deze beslissing op bezwaar beroep ingesteld.

2.5.

Bij uitspraak van 23 juli 2020 van de Rechtbank Den Haag is het beroep van de werknemer gegrond verklaard. Hoewel het primaire besluit niet zorgvuldig was voorbereid doordat de uitkomst van het onderzoek naar de taken van de werknemer niet was afgewacht, was dit in de bezwaarprocedure nog voldoende onderbouwd en heeft de werkgever de werknemer terecht niet aangemerkt als functievolger. Naar het oordeel van de rechtbank was er echter sprake van onzorgvuldige besluitvorming op het punt of er voor de werknemer geen passende of geschikte functies in de nieuwe organisatie beschikbaar waren en kleefde aan het besluit tot boventallig verklaring een motiveringsgebrek en berustte dit besluit op onzorgvuldig onderzoek. De werkgever heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 18 september 2020 hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) ingesteld.

2.6.

Op 1 december 2020 heeft de werkgever onder aanvulling van de motivering een nieuwe beslissing op bezwaar (hierna: het nader besluit) genomen. Bij het nader besluit is het primaire besluit van 17 juli 2018 in stand gelaten met aanpassing van de datum van boventalligheid van 1 november 2018 naar 1 maart 2019. De werknemer heeft op 7 januari 2021 tegen deze beslissing op bezwaar van 1 december 2020 beroep ingesteld.

2.7.

De werkgever heeft op 24 december 2020 bij de Ontslagcommissie sector gemeente (hierna: de Ontslagcommissie) een verzoek ingediend om toestemming voor ontslag wegens bedrijfseconomische redenen voor de werknemer. De werknemer heeft verweer gevoerd. De Ontslagcommissie heeft op 7 april 2021 aan de werkgever toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met de werknemer op te zeggen.

2.8.

Bij brief van 12 april 2021 heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst met de werknemer wegens bedrijfseconomische redenen opgezegd. De arbeidsovereenkomst eindigde op 31 mei 2021.

2.9.

De CRvB heeft het beroep van de werknemer tegen de beslissing op bezwaar van 1 december 2020 gevoegd behandeld met het hoger beroep van de werkgever tegen de uitspraak van de rechtbank van 23 juli 2020. De CRvB heeft op 29 juli 2021 uitspraak gedaan en het hoger beroep van de werkgever tegen de uitspraak van de rechtbank van 23 juli 2020 ongegrond verklaard. Het beroep van de werknemer tegen de beslissing op bezwaar van 1 december 2020 is eveneens ongegrond verklaard. De CRvB heeft daartoe het volgende overwogen:

“Het geschil betreft de boventalligverklaring van betrokkene.

4.3.

In artikel 10d:2, aanhef en onder d, van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling-Goudse Uitwerkingsovereenkomst (CAR-GUWO) is bepaald dat onder boventalligheid wordt verstaan: de situatie dat een ambtenaar wegens reorganisatie niet kan terugkeren in de formatie na de reorganisatie.

4.4.

Om te komen tot het besluit tot boventalligverklaring, heeft het college ten eerste vastgesteld dat betrokkene geen functievolger is. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit standpunt juist is. Dit is geen geschilpunt (meer) tussen partijen.

4.5.

Vervolgens is van belang of betrokkene, conform de regels over het (her)plaatsingsproces in het eerder genoemde Sociaal statuut, op een andere passende of geschikte functie binnen de formatie van de gemeente had kunnen worden geplaatst. Pas als dit niet zo is, kan boventalligverklaring in dit geval aan de orde zijn.

4.6.

De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, dat het college in zijn besluitvorming op dit punt onvoldoende de – pas laat in de bezwaarfase gebleken – belegging van haar taken heeft betrokken. De Raad sluit zich aan bij wat de rechtbank onder 5.3 van de aangevallen uitspraak hierover heeft overwogen en verwijst daarnaar. De rechtbank heeft dan ook terecht aan het college de opdracht gegeven om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarin nader moest worden gemotiveerd of er voor betrokkene al dan niet een passende of geschikte functie was.

Nader besluit

4.7.

De Raad is van oordeel dat het college met het nader besluit op concrete wijze inzichtelijk heeft gemaakt waarom er geen sprake was van een passende of geschikte functie voor betrokkene. Wat betreft de twee voltijdse functies van Financieel medewerker, waarin de meeste taken van betrokkene – voor 4,25 uur respectievelijk 9,75 uur – zijn belegd, heeft het college genoemd het gebrek aan ervaring in het merendeel van de overige taken van deze functies, zoals de fraudetaken. Twee collega’s van betrokkene, die uiteindelijk in deze functies zijn geplaatst, verrichtten die taken wel al grotendeels. In dit verband volgt de Raad het standpunt van het college dat hij voor betrokkene geen (deeltijd)functie had behoeven te creëren. Immers, de inzet van de reorganisatie was juist om de functies van de stafdeling van ION in de lijn onder de brengen. Wat betreft de overige vacante functies ten tijde van belang heeft het college toegelicht dat deze qua (niveau van de) werkzaamheden zodanig verschilden van haar oude functie, dat deze niet passend of geschikt waren. Betrokkene heeft nog gesteld dat nadien een passende functie voor haar ontstond met de tijdelijke voltijdse functie van Administratief financieel medewerker, waarin haar taken – samen met andere taken – zijn ondergebracht. Wat daarvan ook zij, gebleken is dat het bezwaar van betrokkene tegen de afwijzing van haar sollicitatie naar deze functie ongegrond is verklaard en zij daarin heeft berust. Dit heeft tot gevolg dat dit besluit in rechte vaststaat, en reeds daarom niet in de onderhavige toetsing kan worden betrokken.

4.8.

De Raad komt op basis van 4.2 tot en met 4.7 tot het oordeel, dat het college betrokkene op goede gronden boventallig heeft verklaard.

5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevochten. Het beroep tegen het nader besluit zal ongegrond worden verklaard.”

3 Het verzoek en het verweer

3.1.

De werknemer verzoekt de werkgever te veroordelen de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht vanaf 31 mei 2020 te herstellen, op grond van artikel 7:682 lid 1, onderdeel a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Subsidiair verzoekt de werknemer om ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toe te kennen van € 25.000,- bruto op grond van 7:682 lid 1, onderdeel b BW, voor het geval de kantonrechter tot de conclusie zou komen dat herstel van de arbeidsovereenkomst redelijkerwijs niet meer mogelijk is.

3.2.

De werkgever verweert zich en verzoekt om de verzoeken van de werknemer af te wijzen met veroordeling van de werknemer in de kosten van de procedure. De werkgever voert daartoe – samengevat – aan dat de werknemer terecht als boventallig is aangemerkt, dat de werkgever, gelet op de reeds gevoerde bezwaar-, beroep- en hoger beroepsprocedure, heeft voldaan aan haar herplaatsingsverplichtingen, dat niet is gebleken dat een andere passende functie beschikbaar is of binnen een redelijke termijn zal komen voor de werknemer en dat de ontslagcommissie terecht toestemming aan de werkgever heeft verleend om de arbeidsovereenkomst met de werknemer op te zeggen. Op grond daarvan heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig beëindigd, aldus de werkgever.

3.3.

Op de verdere stellingen en weren van partijen wordt hierna bij de beoordeling, zij het in samengevatte vorm en slechts voor zover van belang voor de uitkomst van de procedure, teruggekomen.

4 De beoordeling

5 De beslissing