Home

Rechtbank Den Haag, 11-01-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:298, 9369250 RL EXPL 21-12697

Rechtbank Den Haag, 11-01-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:298, 9369250 RL EXPL 21-12697

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
11 januari 2022
Datum publicatie
7 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2022:298
Zaaknummer
9369250 RL EXPL 21-12697

Inhoudsindicatie

In deze zaak speelt de vraag of een arbeidsovereenkomst met een (rechtsgeldig) proeftijdbeding meteen bij het aangaan definitief is, of pas definitief is wanneer de proeftijd is verstreken. Oordeel: de arbeidsovereenkomst is bij het aangaan definitief.

Uitspraak

Zittingsplaats ’s-Gravenhage

CB/c

Rolnr.: 9369250 RL EXPL 21-12697

11 januari 2022

Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,

eisende partij,

hierna te noemen: [eiseres] ,

gemachtigde: mevr. mr. M.A. Billiet-de Jonge (DAS Rechtsbijstand),

tegen

de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid [naam vereniging],

gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,

gedaagde partij,

hierna te noemen: [naam vereniging] ,

gemachtigde: [gemachtigde] ( [X] ).

1 Het procesverloop

1.1

De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:

-

de dagvaarding van 23 juli 2021 met 26 producties (nrs. 1 tot en met 26);

-

de conclusie van antwoord van 1 september 2021 met zeven producties (Bijlagen nrs. 1 tot en met 7);

-

de brief van de gemachtigde van [naam vereniging] van 1 november 2021 met drie aanvullende producties (Bijlagen nrs. 1 tot en met 4);

-

de brief van de gemachtigde van [eiseres] van 18 oktober 2021 met twee ongenummerde producties;

-

de brief van de gemachtigde van [naam vereniging] van 23 november 2021;

-

de brief van de gemachtigde van [eiseres] van 30 november.

1.2

Op 12 november 2021 heeft de mondelinge behandeling in de zaak plaatsgevonden. Daarbij is [eiseres] verschenen samen met haar gemachtigde. Namens [naam vereniging] is [betrokkene] verschenen alsmede de gemachtigde van [naam vereniging] . Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt die zich in het griffiedossier bevinden. Een schikking is niet bereikt.

1.3

Na de mondelinge behandeling heeft [naam vereniging] zich nog mogen uitlaten over het werkloosheidsrisico van [eiseres] en daarop heeft [eiseres] nog mogen reageren. Zij hebben dat beide gedaan.

1.4

Daarna is vonnis bepaald op heden.

2 De feiten

2.1

[eiseres] is per 1 februari 2010 in dienst gekomen bij [naam vereniging] . Sinds 1 februari 2015 heeft [naam vereniging] [eiseres] gedetacheerd bij [X] als [functie] .

2.2

Bij beschikking van 29 november 2019 heeft de kantonrechter te Utrecht de arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en [naam vereniging] per 1 januari 2021 ontbonden als gevolg van een verstoorde arbeidsverhouding.

2.3

Het laatstgenoten salaris van [eiseres] bedroeg EUR 6.818,50 bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantietoeslag, 8,3% eindejaarsuitkering en 2,67% bovenwettelijke vakantie-uren.

2.4

Tussen 1 januari 2020 en 28 juli 2020 was [eiseres] arbeidsongeschikt. Over deze periode heeft zij van [naam vereniging] een ZW-uitkering ontvangen.

2.5

Met ingang van 29 juli 2020 heeft het UWV [eiseres] een WW-uitkering toegekend.

2.6

Per 1 augustus 2020 is [eiseres] in dienst gekomen bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat als senior adviseur bedrijfsvoering, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en met een proeftijd van twee maanden. Het salaris van [eiseres] bedraagt EUR 6.374,52 bruto per maand, exclusief EUR 16,37 IKB.

2.7

Op 14 september 2020 heeft APG [eiseres] een bovenwettelijke uitkering als aanvulling op haar WW-uitkering toegekend, met ingang van 29 juli 2020 en voor de duur van de WW-uitkering.

2.8

Artikel B.15 van de Arbeidsvoorwaardenregeling [naam vereniging] luidt: De werkgever en werknemer volgen de algemeen verbindende voorschriften inzake voorzieningen bij werkloosheid in aanvulling op de Werkloosheidwet, welke de provincie Zuid-Holland heeft vastgesteld of zal vaststellen met inachtneming van de hierover in het SPA gemaakte afspraken (zie bijlage, Regeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid).

2.9

De relevante bepalingen van de Regeling aanvullende voorzieningen werkloosheid luiden als volgt:

Artikel 3.1: De duur van de aanvullende uitkering op de WW van de oud-ambtenaar is de duur van de WW-uitkering.

Artikel 17.1: Op verzoek van de oud-ambtenaar kan het recht op de aanvullende en nawettelijke uitkering geheel of gedeeltelijk worden afgekocht als daarmee de werkloosheid geheel of gedeeltelijk kan worden opgeheven.

2.10

Artikel 11.4.2 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies 2018 (CAP 2018 luidt: De duur van de aanvullende uitkering op de WW van de oud-ambtenaar is de duur van de WW-uitkering.

2.11

Artikel 11.7.3 lid 1 van de CAP 2018 luidt: Op verzoek van de oud-ambtenaar kan het recht op de aanvullende en nawettelijke uitkering geheel of gedeeltelijk worden afgekocht als daarmee de werkloosheid geheel of gedeeltelijk kan worden opgeheven.

2.12

Op 15 september 2020 heeft [eiseres] aan [naam vereniging] een verzoek gedaan tot afkoop van de bovenwettelijke uitkering. Op 20 oktober 2020 heeft [naam vereniging] dat verzoek afgewezen.

2.13

Op 12 november 2020 heeft (de gemachtigde van) [eiseres] een hernieuwd verzoek tot afkoop gedaan. Op 25 november 2020 heeft [eiseres] de Geschillencommissie Provincies verzocht advies te geven inzake de afwijzing van het verzoek tot afkoop van de bovenwettelijke uitkering. Op 1 februari 2021 heeft de Geschillencommissie als volgt geadviseerd: De commissie adviseert dat de weigering tot afkoop van de bovenwettelijke aanvulling op de WW in de onderhavige casus past binnen de discretionaire bevoegdheden die artikel 10.7.2 van de cao Provincies biedt en stelt vast dat de handelswijze daarmee niet in strijd is. Op 8 maart 2021 heeft [naam vereniging] het verzoek van [eiseres] wederom afgewezen.

3 De vordering

3.1

[eiseres] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [naam vereniging] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting: (a.) aan haar te betalen de som van EUR 148.454,- bruto; (b.) tot betaling van de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening over het sub a gevorderde; (c.) tot betaling van de kosten van de procedure, daarin begrepen het salaris van eisers gemachtigde.

3.2

Aan haar vordering legt [eiseres] ten grondslag dat zij op grond van artikel 10.7.2 van de CAO en artikel 11.7.3 CAP recht heeft op een aanvullende of nawettelijke uitkering die geheel of gedeeltelijk kan worden. Zij heeft om afkoop verzocht, maar [naam vereniging] heeft dat verzoek, in haar ogen ten onrechte, afgewezen. Daarom vordert zij de afkoopsom nu in deze procedure.

4 Het verweer

5 De beoordeling

6 De beslissing