Rechtbank Den Haag, 07-04-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3144, 21/200
Rechtbank Den Haag, 07-04-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3144, 21/200
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 7 april 2022
- Datum publicatie
- 21 april 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2022:3144
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2023:1428, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 21/200
Inhoudsindicatie
Besluit tot intrekking aanwijzing promotoren Universiteit Leiden. Beëindiging promotietraject. Beslissing van het kennen en kunnen van eiser. Zorgvuldigheid van de besluitvorming. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/200
en
(gemachtigde: mr. D.H. Mandel).
Procesverloop
Bij brief van 2 juni 2020 heeft de promotor van eiser, mede namens de mede-promotor en co-promotor, eiser medegedeeld dat zij van oordeel zijn dat het manuscript van eiser niet voldoet aan de eisen die aan een proefschrift gesteld worden in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, c, d, e, f, g en j van het Promotiereglement Universiteit Leiden 2018 en dat zij de begeleiding staken.
Bij besluit van 30 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten dat de decaan van de faculteit der Governance and Global Affairs de aanwijzing van eisers promotoren kan intrekken. Verweerder heeft in dit besluit voorts opgemerkt dat hij voor eiser niet een andere promotor zal zoeken.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2022.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Wat ging aan het bestreden besluit vooraf?
-
Eiser is in 2011 als buitenpromovendus aan de Universiteit Leiden gestart met het opstellen van zijn manuscript. Gedurende zijn promotietraject is eiser begeleid door verschillende promotoren. In de periode tot 14 februari 2017 is hij begeleid door promotor prof. dr. [A] . Van medio 2017 tot 13 april 2018 is hij begeleid door een team van drie andere promotoren (prof. dr. [B] , dr. [C] en prof. dr. [D] ). Van 16 mei 2019 tot 2 juni 2020 is eiser begeleid door een team van weer drie (deels andere) promotoren (prof. dr. [E] , prof. dr. [D] en prof. dr. Mr. [F] ). Verweerder heeft laatstgenoemde promotoren aangewezen bij besluit van 16 mei 2019.
-
Bij brief van 2 juni 2020 hebben laatstgenoemde promotoren aan eiser medegedeeld dat zij van oordeel zijn dat het manuscript van eiser niet voldoet aan de eisen die aan een proefschrift worden gesteld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, c, d, e, f, g en j van het Promotiereglement Universiteit Leiden 2018. Omdat zij niet het vertrouwen hebben dat het manuscript nog een proefschrift kan worden, staken zij de begeleiding.
-
Bij brief van 12 juli 2020 heeft eiser bij verweerder beroep aangetekend tegen de brief van de promotoren.
-
Bij het bestreden besluit heeft verweerder gereageerd op het beroep van eiser en besloten dat de decaan van de faculteit der Governance and Global Affairs de aanwijzing van eisers promotoren kan intrekken. Verweerder heeft in dit besluit voorts opgemerkt dat hij voor eiser niet een andere promotor zal zoeken. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
-
Bij brief van 1 december 2020 heeft de decaan van de faculteit der Governance and Global Affairs aan eiser medegedeeld dat de aanwijzing van de promotoren met ingang van die dag is ingetrokken.
Wat voert eiser aan?
6. Eiser voert – kort en zakelijk weergegeven – aan dat hij door de Universiteit Leiden onbehoorlijk is behandeld. De universiteit heeft geen onderzoek gedaan naar de situatie waarin hij terecht kwam toen er een einde kwam aan de begeleiding door prof. dr. [A] , die over zijn manuscript nog maar één opmerking had. Zijn nieuwe promotoren wilden hem dwingend opleggen wat hij in zijn manuscript moest schrijven, kwamen steeds terug op gemaakte afspraken en weigerden zijn feedback te accepteren. Hun handelen is volgens eiser in strijd met de Golden Rules for PhD Supervision. Eiser noemt verschillende wetenschappers die bereid waren om hem te begeleiden dan wel zitting te nemen in de promotiecommissie. Het besluit van de promotoren om de begeleiding te beëindigen is genomen binnen drie weken na het indienen van de laatste versie van het manuscript. Die periode is volgens eiser te kort om het manuscript goed te kunnen beoordelen. In het bestreden besluit wordt volgens eiser ten onrechte vermeld dat alles is gedaan om hem te begeleiden. De leden van verweerder gingen tijdens de hoorzitting ook niet in op zijn inhoudelijke opmerkingen over het interdisciplinaire karakter van zijn onderzoek, de positie van de juristerij en bestuurskunde ten opzichte van de sociale wetenschappen en synergie. Eiser stelt dat uit jurisprudentie van de rechtbank blijkt dat de universiteit niet overgaat tot onderzoek naar de promotieprocedure, de eigen organisatie beschermt en promovendi dupeert. Prof. dr. mr. H. Franken heeft volgens eiser verklaard dat zijn manuscript wel degelijk voldoet aan de eisen.
Wat is het standpunt van verweerder?
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het promotietraject van eiser zich laat kenmerken als er een van onenigheden met zijn promotoren. Volgens verweerder valt op dat alle promotoren die eiser hebben begeleid, hebben vastgesteld dat eiser onvoldoende luistert naar kritiek. Eiser schermt bovendien met namen van wetenschappers die het met hem eens zouden zijn, terwijl die geen rol hebben in het promotietraject en ook niet verifieerbaar is of eiser hun opvattingen juist verwoordt. Hetgeen eiser opmerkt over prof. dr. [A] is niet juist, het tegendeel is waar: hij heeft juist opgemerkt dat er nog veel werk te verzetten was. Het is verweerder verder niet duidelijk op welke jurisprudentie eiser doelt. Verweerder heeft zich, overigens zonder hiertoe gehouden te zijn, tweemaal ingespannen om nieuwe promotoren voor eiser te vinden. Gezien alle inspanningen die in de afgelopen elf jaar door alle promotoren zijn verricht, is verweerder van mening dat de universiteit aan haar zorgplicht heeft voldaan en dat niet van verweerder verlangd kan worden dat hij opnieuw op zoek gaat naar een nieuwe promotor.
Het oordeel van de rechtbank
Toetsingskader
8. De relevante bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en het Promotiereglement Universiteit Leiden 2018, dat ten tijde van het bestreden besluit van toepassing was, zijn opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
9. De rechtbank dient allereerst te beoordelen of het beroep van eiser ontvankelijk is. Voordat beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter moet immers eerst een administratief beroeps- of bezwaarprocedure gevolgd worden. Het bestreden besluit bevat weliswaar een rechtsmiddelenverwijzing naar de rechtbank en is geschreven in reactie op het “beroep” van eiser tegen de brief van de promotoren van 2 juni 2020, maar is naar het oordeel van de rechtbank geen beslissing op bezwaar of administratief beroep. De brief van de promotoren van 2 juni 2020 is namelijk geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen bezwaar of administratief beroep kan worden ingesteld. Van een beslissing van een bestuursorgaan is immers geen sprake. Het bestreden besluit bevat bovendien geen dictum waarmee het beroep van eiser ongegrond wordt verklaard. Het bestreden besluit heeft ook een ander rechtsgevolg dan de brief van de promotoren. Verweerder heeft (anders dan de promotoren met hun brief hebben gedaan en konden doen) met het bestreden besluit besloten tot het door de decaan laten intrekken van de aanwijzing van eisers promotoren. Deze bevoegdheid komt verweerder (en niet de promotoren) toe op grond van artikel 11, vierde lid, van het Promotiereglement Universiteit Leiden 2018. Het bestreden besluit is dan ook geen besluit op bezwaar of administratief beroep, maar een primair besluit op grond van voornoemd artikel.
10. In beginsel is het beroep van eiser dan ook niet-ontvankelijk. Dat is slechts anders indien eiser het bestuursorgaan zou hebben verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter en het bestuursorgaan daarmee heeft ingestemd. Dat verzoek heeft eiser niet gedaan. De rechtbank ziet echter toch aanleiding om het beroep van eiser ontvankelijk te verklaren. Ter zitting heeft zowel eiser als de gemachtigde van verweerder te kennen gegeven behoefte te hebben aan een inhoudelijk oordeel van de rechtbank. Beide partijen waren in de veronderstelling dat met het bestreden besluit is beslist op het beroep van eiser tegen de brief van de promotoren. Er heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waarin de bezwaren van eiser tegen het stopzetten van het promotietraject inhoudelijk zijn besproken. In het bestreden besluit heeft verweerder ook op die bezwaren gereageerd. Een nieuwe bezwaarprocedure zou naar het oordeel van de rechtbank dus een zinledige herhaling van zetten zijn. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het gerechtvaardigd om de standpunten van partijen ter terechtzitting op te vatten als een verzoek om en instemming met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter. De rechtbank verklaart het beroep van eiser dus ontvankelijk en zal dat hierna inhoudelijk beoordelen.
Een beslissing van het kennen en kunnen van eiser
11. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit geschaard achter de beslissing van de promotoren om het promotietraject van eiser te staken en heeft deze beslissing aan zijn besluit tot intrekking van de aanwijzing van eisers promotoren ten grondslag gelegd. De rechtbank is van oordeel dat de beslissing van de promotoren om het promotietraject te staken, een beoordeling van het kennen of kunnen van eiser betreft. Deze beslissing bevat immers een beoordeling van de capaciteiten van eiser inzake het promotietraject. Op grond van artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder e, van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing. Deze bepaling staat eraan in de weg dat, door het instellen van beroep tegen het besluit tot intrekking van de aanwijzing van eisers promotoren een oordeel van de bestuursrechter wordt verkregen over een besluit dat als zodanig van de bestuursrechtelijke rechtsbescherming is uitgezonderd. Dit betekent dat ten aanzien van de bij het bestreden besluit overgenomen beslissing slechts kan worden beoordeeld of verweerder zich al dan niet terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan de formele voorschriften die bij of krachtens de Awb, de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of enige andere wet in formele zin zijn gesteld, is voldaan.1 De rechtbank zal de beroepsgronden van eiser die zien op de inhoud van het manuscript en het oordeel van de promotoren daarover dan ook onbesproken laten. Eiser heeft zijn stelling dat andere wetenschappers van mening zijn dat zijn manuscript wél aan de eisen van een proefschrift voldoet overigens niet onderbouwd met bewijsstukken.
12. Eiser heeft geen concrete formele voorschriften genoemd waarmee het bestreden besluit in strijd zou zijn. De door hem genoemde Golden Rules for PhD Supervision zijn geen voorschriften die bij of krachtens een wet in formele zin zijn gesteld. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom niet aan deze regels toetsen, maar aan de hand van eisers beroepsgronden beoordelen of het bestreden besluit voldoet aan het wettelijke vereiste dat een besluit zorgvuldig moet zijn voorbereid.
13. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, doordat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie waarin hij zich bevond toen een einde kwam aan de begeleiding door prof. dr. [A] en doordat de daaropvolgende promotoren hem onvoldoende en op onjuiste wijze hebben begeleid.
13. Uit het dossier blijkt dat verweerder zich de afgelopen jaren heeft ingespannen om eiser te begeleiden naar een manuscript dat voldoet aan de eisen die aan een proefschrift worden gesteld. Nadat de begeleiding door eisers eerste promotor beëindigd werd, heeft verweerder tot tweemaal toe nieuwe promotoren bereid gevonden om het promotietraject van eiser voort te zetten. Dit terwijl het gelet op artikel 6, eerste, tweede en derde lid, van het Promotiereglement Universiteit Leiden 2018 de verantwoordelijkheid van eiser zelf is om een hoogleraar of universitair hoofddocent bereid te vinden om op te treden als promotor.
13. De stelling van eiser dat prof. dr. [A] in november 2016 nog slechts één opmerking had en dat de opvolgende promotoren dus ten onrechte tot het oordeel kwamen dat hij het manuscript moest herschrijven, vindt geen steun in het dossier. Uit e-mails van prof. dr. [A] van 20 december 2016, 21 december 2016 en 14 februari 2017 blijkt juist dat het manuscript hem niet meeviel en dat hij weinig terug zag van zijn eerdere opmerkingen over de richting van het manuscript. In zijn e-mail van 20 december 2016 merkt prof. dr. [A] op dat de mogelijkheid bestaat dat het manuscript wordt afgerond, maar dat dit nog een behoorlijke inspanning zal vereisen en veel werk betekent.
13. Ook de daaropvolgende promotoren komen steeds unaniem tot de conclusie dat, ondanks hun inspanningen, het manuscript van eiser niet voldoet. Eiser heeft zijn stellingen dat de feedback van de promotoren niet consistent en helder was en dat zij niet bereid waren om feedback te ontvangen, niet onderbouwd. Bij het primaire besluit zijn e-mails van de promotoren aan eiser gevoegd van 2 september 2019, 18 oktober 2019, 12 februari 2020, 17 maart 2020 en 28 maart 2020, waarin feedback wordt gegeven over het manuscript. Van inconsistenties, onduidelijkheden of een onbereidheid om feedback te ontvangen is de rechtbank hierin niet gebleken. Uit het dossier blijkt bovendien dat de verschillende promotoren die eiser in de loop der jaren hebben begeleid, juist steeds tot de bevinding komen dat het eiser is die kritische feedback vaak naast zich neerlegt.
13. Dat het besluit van de promotoren om de begeleiding te beëindigen is genomen binnen drie weken na het indienen van de laatste versie van het manuscript, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat dit besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Dat deze termijn de promotoren voldoende gelegenheid bood om een oordeel te vormen over de kwaliteit van het manuscript, blijkt uit de uitgebreide feedback die daarover, onder verwijzing naar eerdere feedback, wordt gegeven in hun brief van 2 juni 2020.
13. Eiser heeft niet gemotiveerd waarom het onbesproken laten van zijn inhoudelijke opmerkingen tijdens de hoorzitting over onder meer het interdisciplinaire karakter van zijn onderzoek tot gevolg heeft dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Ook heeft hij niet toegelicht uit welke rechtspraak zou blijken dat de rechtbank van oordeel is dat de universiteit promovendi dupeert en op welke wijze die rechtspraak hier relevant is. De rechtbank kan hieruit dus niet de conclusie trekken dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Conclusie
19. De rechtbank ziet in de gang van zaken voorafgaand aan het bestreden besluit geen schending van een formeel voorschrift dat bij of krachtens de Awb, de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of enige andere wet in formele zin is gesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat de beroepsgronden van eiser geen doel treffen.
19. Het beroep is ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van B.M. van der Meide, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: