Home

Rechtbank Den Haag, 02-06-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5326, 21_770 en 21_2228

Rechtbank Den Haag, 02-06-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5326, 21_770 en 21_2228

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
2 juni 2022
Datum publicatie
16 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2022:5326
Formele relaties
Zaaknummer
21_770 en 21_2228

Inhoudsindicatie

last onder dwangsom en oplegging boete wegens ontbreken huisvestingsvergunning

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummers: SGR 21/770 en 21/2228

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),

en

(gemachtigde: mr. P. Yildirim).

Procesverloop

In het besluit van 22 april 2020 (primair besluit 1) heeft verweerder een bedrag ingevorderd.

In het besluit van 23 juni 2020 (primair besluit 2) heeft verweerder een boete opgelegd.

In het besluit van 17 december 2020 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit 2 ongegrond verklaard.

In het besluit van 2 februari 2021 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit 1 ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft de beroepen op 21 april 2022 gelijktijdig op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?

1. Eiser heeft in januari 2020 een last onder dwangsom van € 7000,- opgelegd gekregen. In juni 2020 heeft eiser een boete van € 5000,- opgelegd gekregen. Beide sancties zijn opgelegd vanwege onzelfstandige woonruimtes in de woning van eiser, zonder dat hij daarvoor een vergunning heeft. Verweerder is op 22 april 2020 overgegaan tot invordering van de dwangsom. Deze zaak gaat over de vraag of de boete terecht is opgelegd en of de dwangsom is verbeurd, waardoor eiser deze dient te betalen.

Wat vinden partijen in beroep?

2. Eiser voert aan dat uit het bezwaardossier onduidelijk naar voren komt dat de verbeurde dwangsom is terug te voeren op een controle op 6 maart 2020. Daarnaast is niet in voldoende mate komen vast te staan dat op dat moment sprake was van een overtreding. In de kern is volgens eiser niet veel meer gebeurd dan het stellen van vragen aan een aanwezige in de woning. Er zouden ook slaapplaatsen zijn bekeken, maar deze twee omstandigheden rechtvaardigen volgens eiser nog niet de conclusie dat sprake is van onzelfstandige bewoning. Over de boete stelt eiser dat verweerder in bestreden besluit 2 nauwelijks is ingegaan op de vraag of er wel voldoende dragend bewijs is van de overtreding. Omdat eiser het bestaan van de overtreding met klem betwist, had uitdrukkelijker moeten worden gemotiveerd in hoeverre het bewijs voldoende is. Subsidiair betwist eiser de hoogte van de boete. Volgens hem is de boete niet in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel en is geen rekening gehouden met zijn draagkracht.

3. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

Wat zijn de regels?

4. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

5. In de invorderingsbeschikking staat dat de woning van eiser op 6 maart 2020 is gecontroleerd en dat de woning wederom werd bewoond door zeven mensen. In de beschikking wordt daarom geconcludeerd dat een dwangsom is verbeurd. De stelling van eiser dat in bezwaar onduidelijk was dat de invordering van de dwangsom terug te voeren is op de controle van 6 maart 2020, kan alleen al hierom niet door de rechtbank worden gevolgd.

6. Anders dan eiser betoogt, is de rechtbank van oordeel dat naar aanleiding van de controle van 6 maart 2020 wel degelijk in voldoende mate is vast komen te staan dat, ten tijde van deze controle, sprake was van onzelfstandige woonruimtes in de woning van eiser. Uit het inspectierapport van de controle blijkt immers dat in de driekamerwoning, acht slaapplaatsen waren, waarvan er zeven in gebruik. In het inspectierapport wordt deze waarneming ondersteund door foto’s. Daarnaast zijn er zeven personen aangetroffen en één van die personen heeft, met behulp van een tolk, verklaard dat er op dat moment zeven personen in de woning woonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht stelt dat uit het inspectierapport voldoende blijkt dat op 6 maart 2020 sprake was van onzelfstandige woonruimtes zonder vergunning, waardoor eiser de aan hem opgelegde last niet heeft uitgevoerd. De rechtbank concludeert dan ook dat de dwangsom is verbeurd zodat verweerder tot invordering over mocht gaan.

7. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verweerder de boete terecht aan eiser heeft opgelegd. Door verweerder is erop gewezen dat uit het inspectierapport van de controle op 28 november 2019, duidelijk naar voren komt dat er op dat moment in de driekamerwoning, negen slaapplaatsen waren. Daarnaast bevonden zich acht personen in het pand en heeft één van hen verklaard dat er zeven personen wonen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met deze motivering van het bewijs heeft kunnen volstaan, aangezien de inhoud van het desbetreffende inspectierapport duidelijk en in voldoende mate weergeeft op basis waarvan tot deze conclusie kon worden gekomen. De rechtbank is van oordeel dat met de inhoud van dat rapport voldoende bewijs is geleverd voor de conclusie dat ten tijde van de controle, sprake was van onzelfstandige woonruimtes in de woning van eiser.

8. Op zitting heeft de gemachtigde van eiser betoogd dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd waarom tijdens de inspecties geen sprake is geweest van kortdurend verblijf of visite van de aanwezigen in de woning van eiser. Ook wijst hij op een discrepantie in uitlatingen van verweerder over het aantal personen dat volgens de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres van de woning van eiser stond ingeschreven. Dit betoog leidt de rechtbank echter niet tot een ander oordeel. Gelet op de definitie van een onzelfstandige woonruimte in artikel 1:1 van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019, is van belang in hoeverre de woonruimtes door hun inrichting onzelfstandig zijn gemaakt. Omstandigheden zoals de lengte van het verblijf van in de woning aangetroffen personen of het aantal ingeschrevenen volgens de BRP kunnen in dat kader bijdragen aan het vaststellen van een overtreding zoals hier aan de orde, maar zijn in dit geval niet van doorslaggevend belang.

9. Tot slot heeft eiser niet onderbouwd dat de boete vanwege bijzondere omstandigheden lager moet worden vastgesteld of dat vanwege dergelijke omstandigheden moet worden afgezien van invordering van de dwangsom. Anders dan de gemachtigde van eiser op zitting heeft betoogd, acht de rechtbank het opleggen van een boete -ook in het licht van de eerdere overtredingen in de woning van eiser- in dit geval geen onredelijk sanctiemiddel.

10. De beroepen zijn ongegrond.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. Aaron, rechter, in aanwezigheid van

mr. B.M. van der Meide, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op

2 juni 2022.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

BIJLAGE

Huisvestingswet 2014

Artikel 21

Huisvestingsverordening Den Haag 2019

Artikel 1:1

Artikel 5:1

Artikel 5:2

Artikel 7:2