Home

Rechtbank Den Haag, 08-02-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1033, C/09/544649 HA ZA 17-1288

Rechtbank Den Haag, 08-02-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1033, C/09/544649 HA ZA 17-1288

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
8 februari 2023
Datum publicatie
15 februari 2023
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2023:1033
Zaaknummer
C/09/544649 HA ZA 17-1288

Inhoudsindicatie

Wet normering topinkomens (WNT). Vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling wegens te hoge vergoeding topfunctionaris.

Uitspraak

Civiel recht

Zaaknummer: C/09/544649 / HA ZA 17-1288

Vonnis van 8 februari 2023

in de zaak van

STICHTING NUCLEAR RESEARCH AND CONSULTANCY GROUP (voorheen genaamd: STICHTING ENERGIEONDERZOEK CENTRUM NEDERLAND),

te Schagen,

eisende partij,

hierna te noemen: ECN,

advocaat: mr. H.T. ten Have te Amsterdam,

tegen

1 [gedaagde sub 1] , 2. [de B.V.] ,

beiden te [plaats] ,

gedaagde partijen,

hierna samen te noemen: [gedaagde sub 1 c.s.] ,

advocaat: mr. C.I. van Gent te Den Haag.

1 De procedure

1.1.

Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:

- het incidenteel vonnis van 7 maart 2018, met de daarin genoemde stukken, waarin het incident tot verwijzing naar de kamer voor kantonzaken is afgewezen en het incident tot exhibitie naar de rol is verwezen voor het nemen van een conclusie van antwoord,

- het incidenteel vonnis van 18 april 2018, met de daarin genoemde stukken, waarin het incident tot exhibitie is afgewezen, het incident tot aanhouding is toegewezen en de hoofdzaak naar de parkeerrol is verwezen, - de akte vermeerdering van eis tevens vermelding naamswijziging en zetelverplaatsing,

- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties,

- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties,

- het tussenvonnis van 13 juli 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 november 2022. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen partijen en hun advocaten op deze zitting naar voren hebben gebracht.

1.3.

Ten slotte is de datum voor het wijzen van vonnis nader bepaald op heden.

2 De feiten

2.1.

Deze zaak gaat over de bezoldiging die [gedaagde sub 1] in de jaren 2015 tot en met 2017 van ECN heeft ontvangen.

2.2.

ECN (sinds 16 maart 2020 genaamd: Stichting Nuclear Research and Consultancy Group) valt onder de reikwijdte van de Wet normering topinkomens (hierna: WNT). [gedaagde sub 1] , die van 19 oktober 2015 tot 1 mei 2017 CFO (en later ook CEO) ad interim van ECN was, kwalificeerde als topfunctionaris in de zin van de WNT1. De door hem ontvangen bezoldiging was daarom onderhevig aan de normen en maxima van de WNT.

2.3.

Van 19 oktober 2015 tot 19 oktober 2016 kwalificeerde [gedaagde sub 1] op grond van de WNT als ‘topfunctionaris zonder dienstbetrekking’. In deze periode was [gedaagde sub 1] op basis van twee achtereenvolgende overeenkomsten van opdracht werkzaam voor ECN. Deze overeenkomsten van opdracht waren gesloten tussen ECN en [de B.V.] , van welke vennootschap [gedaagde sub 1] enig bestuurder en aandeelhouder is. Met ingang van 19 oktober 2016 is [gedaagde sub 1] in dienst getreden bij ECN op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Vanaf dat moment kwalificeerde hij als ‘topfunctionaris in dienstbetrekking’.

2.4.

De overeenkomsten van opdracht hadden elk een looptijd van zes maanden. In de eerste overeenkomst van opdracht (hierna: Opdrachtovereenkomst I), gesloten op en ingegaan per 19 oktober 2015, zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:

“1.8 Interim-manager is gerechtigd tijdens de uitvoering van de Opdracht andere opdrachten te aanvaarden, met dien verstande dat hij voorafgaand overleg met Opdrachtgever zal voeren wanneer belangenverstrengeling redelijkerwijs is te verwachten.

(…)

2.1

De Overeenkomst wordt gesloten voor de duur van 6 maanden (…). De startdatum van de opdracht is 19 oktober 2015. Na 5 maanden kunnen partijen in onderling overleg besluiten de duur van de Opdracht te verlengen en komen zij, indien toepasselijk, de voorwaarden en tarieven van de verlenging overeen.

(…)

3.1

Ter zake van de Opdracht (…) is Opdrachtgever aan Interim-manager voor verrichte werkzaamheden een vergoeding verschuldigd van €1500, exclusief BTW, voor iedere daadwerkelijk door Interim-manager gewerkte dag of het pro rata deel daarvan wanneer geen gehele dagen worden gewerkt. De maximale vergoeding van de gehele contract periode zal €124.800 bedragen. Wijzigingen in de opdracht zullen onderling eerst besproken worden en kunnen van invloed zijn op de tijdsinzet van de interim manager.

3.2

De vergoeding van lid 1 van dit artikel valt binnen het vrijgestelde 6-maands regime voor interim-managers onder de Wet Normering Topinkomens (WNT). Mocht niettemin op enig moment gedurende de looptijd van de opdracht een strengere bezoldigingsnorm gaan gelden, zullen partijen in goed vertrouwen met elkaar onderhandelen over een aanpassing van de vergoeding binnen de toepasselijke normen waarbij zoveel als mogelijk recht wordt gedaan aan de in dit artikel 3 gemaakte afspraken.

3.3

Daarnaast worden eventuele onkosten/out-of-pocketkosten ook op basis van werkelijke kosten vergoed en zullen door interim manager aan ECN worden gedeclareerd . (…)”

2.5.

Over de gehele contractperiode van Opdrachtovereenkomst I heeft ECN een bedrag van in totaal € 173.500 aan [de B.V.] betaald. Deze betaling heeft plaatsgevonden na declaratie van meerwerk door [gedaagde sub 1] met inachtneming van het overeengekomen dagtarief (of pro rata deel daarvan).

2.6.

In de tweede overeenkomst van opdracht (hierna: Opdrachtovereenkomst II), gesloten op 15 april 2016 en ingegaan per 19 april 2016, zijn ECN en [de B.V.] onder meer het volgende overeengekomen:

“2.1 (…) Startdatum verlenging zal 19 april 2016 zijn. (…).

3.1

Ter zake van de Opdracht is Opdrachtgever aan Interim-manager voor verrichte werkzaamheden een vergoeding verschuldigd van €1250, exclusief BTW, voor iedere daadwerkelijk door Interim-manager gewerkte dag of het pro rata deel daarvan wanneer geen gehele dagen worden gewerkt.

3.2

De vergoeding van lid 1 van dit artikel valt binnen het WNT2 maximum van €108.000 per periode van 6 maanden en € 175,00 per uur. De vergoeding is gemaximeerd op gemiddeld € 18.000,-= per maand.

3.3

Daarnaast worden eventuele onkosten/out-of-pocketkosten ook op basis van werkelijke kosten vergoed en zullen door interim manager aan ECN worden gedeclareerd . (…)”

2.7.

Met ingang van 1 september 2016, tijdens de looptijd van Opdrachtovereenkomst II, is [gedaagde sub 1] benoemd tot interim CFO én CEO. De voorwaarden van Opdrachtovereenkomst II bleven ongewijzigd. Met ingang van 18 oktober 2016 is [gedaagde sub 1] in loondienst bij ECN getreden. Zijn functies bleven ongewijzigd.

2.8.

Naar aanleiding van een burgermelding heeft de Eenheid Toezicht WNT van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) een onderzoek ingesteld naar de bezoldiging die [gedaagde sub 1] van ECN ontving. Op 27 september 2016 heeft BZK een voorlopig oordeel gegeven over de bezoldiging die [gedaagde sub 1] over 2015 van ECN had ontvangen. BZK overwoog dat op grond van artikel 7.4a lid 1 WNT op topfunctionarissen zonder dienstbetrekking in 2015 nog de wet- en regelgeving van toepassing was van vóór de inwerkingtreding van de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT. Artikel 2.1 lid 4 WNT (oud) in 2015 bepaalde dat de bezoldiging van een topfunctionaris zonder dienstbetrekking pas werd genormeerd door de WNT als de betreffende topfunctionaris zijn functie meer dan zes maanden vervulde binnen een periode van 18 maanden. Door het aangaan van de tweede overeenkomst van opdracht heeft [gedaagde sub 1] binnen een periode van 18 maanden zijn functie langer dan zes maanden vervuld. Als gevolg daarvan diende zijn bezoldiging ook in de eerste zes maanden van zijn relatie met ECN te worden genormeerd. Op basis daarvan luidde het voorlopig oordeel van BZK dat de aan [gedaagde sub 1] uitgekeerde bezoldiging over 2015 van de toepasselijke WNT-norm met € 33.274 overschreed.

2.9.

Zowel ECN als [gedaagde sub 1] hebben hun zienswijze aan BZK kenbaar gemaakt. Beiden concludeerden dat van een WNT-overschrijding over 2015 geen sprake was.

[gedaagde sub 1] betoogde in zijn zienswijze onder meer dat het voorlopig oordeel van BZK berust op het onjuiste uitgangspunt dat Opdrachtovereenkomst II is gesloten op 19 oktober 2015. Opdrachtovereenkomst II is echter pas gesloten op 15 april 2016, na inwerkingtreding van de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT. Er was ten tijde van het bereiken van overeenstemming over de tweede overeenkomst van opdracht geen wettelijke basis (meer) voor toepassing van de oude normering met terugwerkende kracht, aldus [gedaagde sub 1] .

ECN betoogde in haar zienwijze dat van een overschrijding van de WNT-norm geen sprake was, omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat [gedaagde sub 1] onder de overgangsregeling viel voor topfunctionarissen zonder dienstbetrekking, op grond waarvan zijn bezoldiging in de eerste zes maanden niet zou worden genormeerd.

2.10.

Omdat ECN viel onder het beleidsterrein van het Ministerie van Economische Zaken (hierna: EZ) – thans het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (hierna: EZK) – was EZ (en is EZK thans) belast met het toezicht op de naleving van de WNT door ECN. BZK heeft per brief van 11 januari 2017 aan EZ haar definitieve oordeel omtrent de naleving van de WNT door ECN over 2015 aan EZ kenbaar gemaakt. Het definitieve oordeel luidt dat de bezoldiging van [gedaagde sub 1] over het jaar 2015 het WNT-bezoldigingsmaximum overschrijdt met een bedrag van € 33.274. EZ heeft ECN verzocht te bewerkstelligen dat deze overtreding van de WNT ongedaan gemaakt wordt.

2.11.

Na het definitieve oordeel van BZK van 11 januari 2017 over het jaar 2015 (niet zijnde een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)), zijn partijen door de minister van EZ, alvorens tot handhaving over te gaan, in de gelegenheid gesteld om afspraken te maken ter ongedaanmaking van de WNT-overschrijding. ECN is daarop in gesprek gegaan met [gedaagde sub 1] om afspraken te maken ter ongedaanmaking van de WNT-overschrijding.

2.12.

In een e-mail van 26 februari 2017 schrijft de voorzitter van de raad van toezicht van ECN, [de Voorzitter] (hierna: [de Voorzitter] ), het volgende aan [gedaagde sub 1] :

“Tijdens de RvT vergadering van 16 februari bespraken wij onze mogelijke reactie op de brief van EZ inzake jouw beloning over 2015. Zoals afgesproken zouden we nagaan of jij nog steeds formeel in beroep kan gaan tegen het besluit, als de RvT (namens ECN) niet in beroep gaat. Volgens onze advocaat is het nog steeds mogelijk voor jou om beroep aan te tekenen. Uiteraard staat het jou ook nog steeds vrij om een brief te sturen aan EZ, ten behoeve van een goede vastlegging van jouw standpunt.

Wij hebben bijgevoegde brieven (een voor jou en een voor EZ) opgesteld en zijn voornemens deze donderdag aanstaande op te sturen. Je wilt misschien aan de hand van deze concepten ruggespraak houden met je advocaat, om te horen of hij ook van mening is dat jij nog steeds zelf in beroep kan gaan (als je dat overweegt).

Wij hebben ook contact gehad met EZ over een mogelijke betalingsregeling en hier speelt een wettelijke regeling een rol, die wel net is goedgekeurd, maar nog niet in werking is getreden. Op basis van deze regeling is gespreide betaling mogelijk, maar wel met een rente van 4%, die in principe ingaat op 1 januari van het jaar van de overschrijding. We hebben dit beschreven in de brief en ook dit is wellicht iets waar je zelf advies over wilt inwinnen, zodat we hier tijdig afspraken over kunnen maken en EZ nader kunnen informeren.

Tenslotte wordt er in de brief aan EZ verwezen naar een email van [A] over de interpretatie van de WNT voor de norm in 2016. Die interpretatie hield in dat de norm van 2016 van toepassing is (ad EUR 24000 per maand).

(…)”

2.13.

Bij brief van 2 maart 2017 heeft [de Voorzitter] onder meer het volgende aan [gedaagde sub 1 c.s.] geschreven:

“(…) bevestig ik jou hierbij dat ECN zich neerlegt bij het oordeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. En tevens dat zij opvolging wenst te geven aan het verzoek van het Ministerie van Economische Zaken om te bewerkstelligen dat de overtreding van de WNT ongedaan wordt gemaakt. Wij realiseren ons dat jij overweegt om op te komen tegen het oordeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Dit staat jou uiteraard vrij. Wij zien evenwel, anders dan jij ons verzocht, geen aanleiding om als ECN samen met jou op te trekken in een dergelijk bezwaar.

Wij geven derhalve zoals gezegd gehoor aan het verzoek van het Ministerie van Economische Zaken om de overtreding van de WNT ongedaan te maken. Naar ons

oordeel dient er evenwel een correctie te worden toegepast op het bedrag van de overschrijding; het onbelaste deel van de reiskostenvergoeding dient buiten beschouwing te worden gelaten. De correctie komt op basis van het door jou over die periode aantal van 6.900 gedeclareerde kilometers en onbelaste vergoeding van 0.19 cent per kilometer neer op een bedrag van € 1.311. Daarmee is het bedrag van de WNT overschrijding over 2015 in totaal € 31.963 (€ 33.274 -/- € 1.311). (…)

Wij treden daarnaast graag op korte termijn met jou in overleg om stil te staan bij een mogelijke overtreding van de WNT over 2016, met inachtneming van het recente oordeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en de correspondentie die wij hierover voerden met het Ministerie van Economische Zaken. (…)”

2.14.

Vlak daarna heeft [gedaagde sub 1] ECN laten weten op korte termijn zijn functies te willen neerleggen. ECN en [gedaagde sub 1] zijn daarop ook met elkaar in overleg getreden om afspraken te maken over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Rondom de schriftelijke vastlegging van deze afspraken over de WNT-overschrijdingen en de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [gedaagde sub 1] hebben partijen gecorrespondeerd.

2.15.

Op 27 maart 2017 heeft [gedaagde sub 1] de volgende e-mail aan ECN gestuurd:

“Bijgaand mijn laatste aanpassingen zichtbaar verwerkt in het document.

Het betreft:

1. We gaan niet in hoger beroep ten opzichte van de uitspraak van het ministerie van binnenlandse zaken met betrekking tot de overgangsregeling 2015. Ik zou graag willen afspreken als de interpretatie in de toekomst positief verandert, dat dit tot terugbetaling naar ondergetekende leidt.

2. Ik kan niet op voorhand een uitspraak over verrekening van 2016, als ik die berekening niet ken. (…)”

2.16.

Eveneens op 27 maart 2017 heeft ECN ( [de Voorzitter] ) hierop als volgt gereageerd:

“Terugkomend op jouw twee punten:

1) Wij kunnen niet onderling afspreken dat er “automatisch” terugbetaald wordt als er nieuwe rechtsspraak ontstaat. De zaak zal dan eerst opnieuw beoordeeld moeten worden. Wat we wel kunnen afspreken is dat we dat doen “na goedkeuring EZ”.

2) Deze aanpassing is niet akkoord. Het is op jouw verzoek dat we proberen de berekening van de overschrijding vast te stellen in april. We kunnen ook weer terug naar de oorspronkelijke tekst over vaststellen jaarrekening en daarna pas in overleg over betalingstermijnen. Er staat ook geen bedrag in de brief, dit is een principe afspraak en die moet er in komen. Door het weg te halen suggereer je dat ook als er geen overschrijding is je niet zult terugbetalen en dat lijkt me niet de bedoeling…zal EZ ook niet mee akkoord gaan. Wat ik nu heb toegevoegd is weer de oorspronkelijke betaaltermijn van max 3 maanden. (…)”

2.17.

Diezelfde dag nog heeft ECN aan [gedaagde sub 1 c.s.] een brief gestuurd waarin zij de (volgens haar) met [gedaagde sub 1] gemaakte afspraken heeft vastgelegd, met het verzoek deze voor akkoord te ondertekenen. De brief luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“Voor wat betreft de WNT overschrijding over 2015 spraken wij af dat jij het bedrag van in totaal € 31.963 vóór 1 mei 2017 aan ECN betaalt. Bij betaling voor 1 mei as. van bovengenoemd bedrag zal geen rente in rekening worden gebracht. Wij spreken tevens met je af dat als in de toekomst de Staat of een rechter de overgangsregeling van 2015 positiever interpreteert dan in de berekening is meegenomen, wij zullen laten beoordelen of dat geval vergelijkbaar is met jouw casus en als dat het geval is dit tot terugbetaling aan [de B.V.] zal leiden.

De discussie over de naleving van de WNT-normen over 2016 willen wij afronden in samenloop met de afronding van de jaarrekening 2016, wat gepland is voor april 2017. Wij gaan ook in april in overleg met EZ om te komen tot een vaststelling of er van overtreding sprake is en zo ja met welk bedrag. Het definitieve bedrag waarmee de WNT-normen in 2016 zijn overschreden zal in overleg met het Ministerie van Economische Zaken door ECN worden vastgesteld, na vaststelling van de jaarrekening 2016. Wij stellen voor dat jij het door ECN aan [de B.V.] en jou betaalde bedrag de overschrijding over 2016 aan ECN zal betalen binnen vier maanden nadat dat exact is vastgesteld. In dat geval zal ook over dit bedrag geen rente zijn verschuldigd.

Wij zullen het Ministerie van Economische Zaken overeenkomstig berichten.

Ter bevestiging van voornoemde afspraken verzoek ik je deze brief voor akkoord te ondertekenen en aan mij te retourneren.”

2.18.

[gedaagde sub 1] heeft de brief op 3 april 2017 ondertekend en retour gestuurd aan ECN.

2.19.

Op 30 april 2017 heeft [gedaagde sub 1] ECN geïnformeerd dat hij ECN’s interpretatie van de WNT-normen niet deelde en dat hij zich daarom genoodzaakt zag om aan te kondigen dat hij de terugbetaling van de WNT-overschrijding over 2015 zou uitstellen. Verder heeft hij in zijn e-mail aan ECN geschreven:

“Onze discussie tijdens de auticommissie [sic] vergadering van 28 april jl. heeft mij verrast en roept bij mij veel vragen op. Allereerst gaf je aan dat het mij vrij staat om m.b.t. de uitspraak over mijn WNT verdiensten over 2015 in beroep te gaan bij EZ. Graag zou ik in algemene zin uitleg willen hebben over wat de officiële procesgang is, wat mijn beroepsmogelijkheden bij betrokken partijen (min. BZ, min EZ en ECN) zijn en hoe dit zich verhoudt tot gemaakte afspraken. En in het bijzonder zou ik je willen vragen hoe ik in beroep kan gaan bij EZ als de RvT van ECN heeft besloten om te vorderen. Ik vind het vervelend dat niemand mij hierover informeert en ik geacht wordt dit zelf uit te zoeken. (…)”

2.20.

De arbeidsovereenkomst van [gedaagde sub 1] is geëindigd per 1 mei 2017.

2.21.

[gedaagde sub 1] heeft vervolgens EZ gevraagd een second opinion te geven en zijn persoonlijke visie aan EZ te mogen komen toelichten. EZ heeft deze verzoeken afgewezen, omdat zowel ECN als [gedaagde sub 1] al gelegenheid hadden gehad een zienswijze in te dienen voorafgaand aan het definitieve oordeel van BZK van 11 januari 2017.

2.22.

In een brief van 2 augustus 2017 heeft [gedaagde sub 1] EZ wederom verzocht haar eerdere oordeel omtrent de overschrijding van de WNT-norm over 2015 te heroverwegen. Bij zijn brief heeft hij een door hem opgevraagde opinie gevoegd van dr. [X] . Zij heeft in haar opinie onder meer geconcludeerd dat de bezoldiging van [gedaagde sub 1] over 2015 niet genormeerd is. Verder schrijft [gedaagde sub 1] onder meer nog in zijn brief van 2 augustus 2017:

“Ik heb vervolgens een overeenkomst getekend waarin ik akkoord ga de geconstateerde overtreding terug te storten, als vastgesteld word [sic] dat de hoogte van mijn salariëring in overtreding met de WNT is.”

2.23.

EZ heeft [gedaagde sub 1] daarop laten weten geen aanleiding te zien het definitieve oordeel van BZK van 11 januari 2017 te heroverwegen of daarover in gesprek te treden met [gedaagde sub 1] .

2.24.

De accountant van ECN heeft in het jaarverslag van 2016 ten aanzien van de bezoldiging van [gedaagde sub 1] over 2016 een overschrijding van de WNT-norm geconstateerd van € 30.018. ECN heeft EZ hierover ingelicht. EZ heeft ECN geïnformeerd dat ECN daarbij de juiste uitgangspunten heeft gehanteerd en dat de overschrijding van de WNT over 2016 op de juiste aannames is gebaseerd. ECN heeft [gedaagde sub 1 c.s.] bij brief van 27 oktober 2017 in kennis gesteld van de bevestiging die zij ten aanzien van de WNT-overschrijding over 2016 van EZ had ontvangen. Daarbij heeft ECN [gedaagde sub 1 c.s.] verzocht het bedrag van de overschrijding (€ 30.018), vermeerderd met de wettelijk verplichte rente van 4% vanaf 1 januari 2017 conform de gemaakte afspraak binnen vier maanden aan ECN terug te betalen.

2.25.

Op 7 november 2017 heeft de advocaat van [gedaagde sub 1] een brief namens [gedaagde sub 1] aan EZ gestuurd, waarin wordt uiteengezet waarom er naar het oordeel van [gedaagde sub 1] geen sprake is van overschrijding van de WNT in 2015 en 2016. Ook uit [gedaagde sub 1] zijn ongenoegen over de handelwijze van EZ; EZ zou hem onder druk hebben gezet de WNT-overschrijdingen te voldoen, zonder voor hem rechtsmiddelen open te stellen zodat hij het oordeel van EZ (bestuursrechtelijk) zou kunnen laten toetsen.

2.26.

In februari 2018 hebben [gedaagde sub 1] en EZK afgesproken dat EZK een bestuurlijk rechtsoordeel zou geven over de (eventueel) geconstateerde overtredingen van de WNT door [gedaagde sub 1] over 2015 en 2016, dat naar mening van EZK appellabel zou zijn.

2.27.

ECN en [gedaagde sub 1] hebben deze rechtbank daarop verzocht de onderhavige civiele procedure, in afwachting van de uitkomst van de bestuursrechtelijke procedure, op de parkeerrol te plaatsen. Bij vonnis van 18 april 2018 heeft de rechtbank deze procedure naar de parkeerrol verwezen (zie 1.1).

2.28.

BZK heeft per brief van 19 oktober 2018 aan EZK haar definitieve oordeel omtrent de naleving van de WNT door ECN over 2016 kenbaar gemaakt. Het definitieve oordeel luidt dat de bezoldiging van [gedaagde sub 1] over het jaar 2016 het WNT-bezoldigingsmaximum overschrijdt met een bedrag van € 31.059,21.

2.29.

In het voorjaar van 2018 heeft ECN vastgesteld dat de op [gedaagde sub 1] toepasselijke WNT-bezoldigingsnorm ook over 2017 was overschreden, met een bedrag van € 4.209,86.

2.30.

Op 22 november 2018 heeft EZK conform de daartoe met [gedaagde sub 1] gemaakte afspraak (zie 2.26) een bestuurlijk rechtsoordeel gegeven inzake de naleving van de WNT. Het rechtsoordeel houdt in dat EZK, uitgaande van de constateringen en overtredingen van BZK zoals opgenomen in de rechtsoordelen over 2015 en 2016 meent dat er sprake is van handelen in strijd met de WNT en van onverschuldigd aan [gedaagde sub 1] betaalde bedragen.

2.31.

[gedaagde sub 1] heeft bezwaar gemaakt tegen het bestuurlijk rechtsoordeel van EZK. EZK heeft dit bezwaarschrift op grond van artikel 7:1a van de Awb naar deze rechtbank doorgezonden ter behandeling als rechtstreeks beroep. Op 15 oktober 2020 heeft deze rechtbank uitspraak gedaan in deze bestuursrechtelijke procedure. Zij heeft geoordeeld dat het bestuurlijk rechtsoordeel niet als appellabel besluit in de zin van de Awb kan worden beschouwd. Het beroep van [gedaagde sub 1] daartegen is daarom niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.

2.32.

ECN (sinds 16 maart 2020 NRG genaamd) heeft de rechtbank daarop verzocht deze procedure weer op de continuatierol te plaatsen.

2.33.

Tot op heden heeft [gedaagde sub 1] niets aan ECN (thans NRG) terugbetaald.

3 Het geschil

4 De beoordeling in conventie en in reconventie

5 De beslissing