Rechtbank Den Haag, 17-07-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12879, 21/5591
Rechtbank Den Haag, 17-07-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12879, 21/5591
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 17 juli 2023
- Datum publicatie
- 14 september 2023
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2023:12879
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2024:1610, Niet ontvankelijk
- Zaaknummer
- 21/5591
Inhoudsindicatie
afwijzing van een verzoek om handhaving
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5591
en
(gemachtigden: F. Zorn en I. Kuipers).
Als derde-partij nemen aan deze zaak deel: [derde-partij 1] en [derde-partij 2] uit [woonplaats] , gemeente [gemeenteplaats] .
Procesverloop
In het besluit van 7 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het handhavingsverzoek van eiser betreffende de woning van de derde-partij aan de [adres] [nummer] te [plaats] afgewezen.
In het besluit van 28 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft het primaire besluit in stand gelaten met een aangepaste motivering.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en gemachtigden van verweerder. De derde-partij is niet verschenen.
Beoordeling door de rechtbank
In een brief van 23 september 2020 heeft eiser bij verweerder een verzoek tot handhaving ingediend, aangezien er volgens eiser in de woning aan de [adres] [nummer] te [plaats] (hierna: de woning) meer dan twee personen, in totaal vier personen, wonen en deze personen meer dan één huishouden vormen. Eiser stelt dat de woning een pension- of logiesfunctie heeft maar dat die functie niet is toegestaan.
In het primaire besluit heeft verweerder eisers handhavingsverzoek afgewezen. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat geen sprake is van onzelfstandige bewoning en dat dus geen sprake is van een overtreding. In de woning voeren de twee bewoners van de woning samen één zelfstandig huishouden.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift van 3 mei 2021 heeft hij vermeld: “het onzelfstandig gebruik van appartement nummer [nummer] door de inwoning van 2 extra personen is inmiddels een aantal weken beëindigd”.
De commissie voor de bezwaarschriften (de commissie) heeft geadviseerd het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren, omdat aan het primaire besluit geen zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt. Omdat er op het moment van het advies van de commissie geen sprake meer is van onzelfstandige bewoning van de woning in strijd met de bestemmingsplanregels en er geen reële dreiging aanwezig is dat die alsnog zal plaatsvinden, concludeert de commissie dat het primaire besluit in stand kan blijven, zij het onder de aan de nieuwe omstandigheden aangepaste motivering.
Eisers bezwaar tegen het primaire besluit is bij het bestreden besluit gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het advies van de commissie geheel overgenomen.
In beroep heeft eiser - kort samengevat –aangevoerd dat de onzelfstandige bewoning van de woning weliswaar is beëindigd, maar dat hij met zijn verzoek om handhaving wil voorkomen dat in de toekomst opnieuw een dergelijke overtreding in de woning plaatsvindt. Eiser acht onzelfstandige bewoning van de woning niet toelaatbaar, omdat dan niet kan worden voldaan aan de brandveiligheidseisen en het tot overlast leidt. Verweerder stelt ten onrechte dat er geen grond is voor preventieve handhaving. Er is geen bijzondere omstandigheid aanwezig op grond waarvan verweerder zou kunnen afzien van handhavend optreden. Verder heeft eiser aangevoerd dat het niet zijn taak is om onderzoek naar de onzelfstandige bewoning van de woning te doen. Verweerder heeft echter nagelaten zorgvuldig onderzoek te doen, en daarom heeft eiser het op zich moeten nemen om feitelijke waarnemingen te doen. Tenslotte heeft eiser gronden aangevoerd ten aanzien van het begrip huishouden in het bestemmingsplan.
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat daartegen handhavend kan optreden in de regel van die bevoegdheid gebruik moeten maken en mag verweerder het slechts onder omstandigheden niet doen. Op grond van artikel 5:7 van de Algemene wet bestuursrecht is handhavend optreden echter alleen mogelijk als sprake is van een overtreding of als klaarblijkelijk gevaar voor een overtreding dreigt. Van klaarblijkelijke dreiging van gevaar voor een overtreding is volgens vaste rechtspraak1 sprake als een overtreding met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden en voldaan wordt aan de voorwaarde dat die overtreding in het besluit kan worden omschreven met een mate van zekerheid die uit oogpunt van rechtszekerheid is vereist.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder op basis van het in rechtsoverweging 1.3 vermelde citaat uit het bezwaarschrift mocht aannemen dat, voor zover er al sprake was van een overtreding, daarvan ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen sprake (meer) was. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt geteld dat ten tijde van het bestreden besluit geen sprake was van een overtreding die tot handhavend optreden noopte.
Voor zover eiser met zijn verzoek om handhaving wil bewerkstelligen dat onzelfstandige bewoning van de woning in de toekomst voorkomen wordt, ziet het verzoek op preventieve handhaving. In dat kader heeft hij nog steeds een procesbelang.
Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat onzelfstandige bewoning van de woning met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden. De enkele stelling dat hij wil voorkomen dat in de toekomst weer een overtreding zal plaatsvinden is daartoe onvoldoende. Daarmee is niet voldaan aan de vereisten om preventief handhavend op te treden.
Het voorgaande leidt ertoe dat de overige door eiser aangevoerde gronden geen bespreking meer behoeven.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2023.
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: