Home

Rechtbank Den Haag, 22-11-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:19363, 10985256

Rechtbank Den Haag, 22-11-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:19363, 10985256

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
22 november 2024
Datum publicatie
26 november 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2024:19363
Zaaknummer
10985256

Inhoudsindicatie

Op verzoek vermeerdering arbeidsduur van 36 naar 40 uur per week is Wfw niet van toepassing. Opstellers CAO Rijk hebben bewust afgeweken van het uitgangspunt dat bij omzetting ARAR naar CAO Rijk geen inhoudelijke wijzigingen zouden worden doorgevoerd. Verzoek binnen redelijke termijn afgewezen. Herzieningsbesluit behoeft geen beoordeling. Vorderingen eiser afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats 's-Gravenhage

NHS/c

Zaaknummer: 10985256 \ RL EXPL 24-5494

Vonnis van 19 november 2024

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eisende partij,

hierna te noemen: [eiser] ,

gemachtigde: mr. A.J.M. van Meer,

tegen

DE STAAT DER NEDERLANDEN, MEER IN HET BIJZONDER HET MINISTERIE VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT,

gevestigd te `s-Gravenhage,

gedaagde partij,

hierna te noemen: Rijkswaterstaat,

gemachtigde: mr. R. van Vliet.

1 De procedure

1.1.

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- de dagvaarding met producties van 7 maart 2024;

- de conclusie van antwoord met producties;

- de akte overlegging aanvullende productie van de zijde van [eiser] ;

- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 4 oktober 2024.

2 De feiten

2.1.

[eiser] heeft op 2 november 2022 een verzoek ingediend tot vermeerdering van de arbeidsduur van 36 naar 40 uur per week met een beoogde ingangsdatum van 1 februari 2023. Dit verzoek is op 6 januari 2023 afgewezen door de teamleider van [eiser] .

2.2.

In een gesprek op 22 december 2022 hebben partijen het verzoek tot urenvermeerdering besproken.

2.3.

In een e-mail van 4 januari 2023 heeft de leidinggevende [eiser] geïnformeerd dat zijn verzoek is afgewezen.

2.4.

Met een e-mail van 5 januari 2023 heeft [eiser] kenbaar gemaakt dat hij het niet eens was met de afwijzing omdat deze volgens de informatie op P-Direkt te laat zou zijn.

2.5.

Op 6 januari 2023 volgde de afwijzing van het verzoek in P-Direkt.

2.6.

In een brief van 23 januari 2023 heeft de leidinggevende van [eiser] hem geïnformeerd de afwijzende beslissing te handhaven. De brief moest tevens worden beschouwd als een herzieningsbeslissing voor het geval de vermeerdering van de arbeidsduur vanwege een te late afwijzing rechtens tot stand was gekomen.

2.7.

In een e-mail van 6 maart 2023 heeft [eiser] aangegeven dat hij zich met het oog op een oplossing voor het geschil zou kunnen schikken in een uitbreiding naar veertig uur per week met ingang van 1 februari 2023 voor een periode van drie jaar.

2.8.

In een e-mail van 25 april 2023 heeft de nieuwe gemachtigde van [eiser] kenbaar gemaakt dat [eiser] bereid was de vier extra uren daadwerkelijk te werken, conform de volgens hem van rechtswege tot stand gekomen vermeerdering van de arbeidsduur naar veertig uur per week. Daarnaast heeft [eiser] Rijkswaterstaat gesommeerd de arbeidsurenvermeerdering met onmiddellijke ingang in zijn rooster te verwerken en zijn salaris met terugwerkende kracht tot en met 1 februari 2023 aan te passen naar de arbeidsduur van veertig uur per week inclusief de wettelijke verhoging.

2.9.

Nadien hebben partijen hun standpunten in hun brieven van 1 mei 2023 en 4 mei 2023 nader juridisch geduid zonder elkaar van hun standpunten te kunnen overtuigen.

2.10.

Op 4 december 2023 heeft de Geschillencommissie Rijk (hierna: de commissie) geoordeeld dat Rijkswaterstaat het verzoek van [eiser] binnen een redelijke termijn en op een juiste grond heeft afgewezen.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert – verkort weergegeven – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I te verklaren voor recht dat de arbeidsduur van [eiser] per 1 februari 2023 is vermeerderd van 36 naar 40 uur per week;

II het Ministerie te veroordelen om met terugwerkende kracht tot 1 februari 2023 het achterstallig loon vermeerderd met IKB aan [eiser] te betalen vanwege de toegenomen wekelijkse arbeidsduur van [eiser] van 36 naar 40 uur, binnen twee weken na de datum van dit vonnis dan wel binnen twee weken na betekening van dit vonnis;

III het Ministerie te veroordelen tot het betalen van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente binnen twee weken na de datum van dit vonnis dan wel binnen twee weken na betekening van dit vonnis;

IV het Ministerie te veroordelen in de kosten van de procedure.

3.2.

[eiser] legt aan zijn vordering, samengevat, het volgende ten grondslag. [eiser] stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat overeenkomstig artikel 2 lid 12 van de Wet flexibel werken (hierna: Wfw) van rechtswege een arbeidsduur van veertig uur tot stand is gekomen omdat niet een maand voor het beoogde tijdstip van ingang van de aanpassing op zijn verzoek is beslist. Het herzieningsbesluit in de brief van 23 januari 2023 is in strijd met artikel 2 lid 13 Wfw nu Rijkswaterstaat aan dat besluit geen ‘na die aanpassing’ opgekomen zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen ten grondslag heeft gelegd.

3.3.

Rijkswaterstaat voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] . Rijkswaterstaat stelt zich op het standpunt dat de Wfw overeenkomstig paragraaf 3.1 CAO Rijk niet van toepassing is op verzoeken tot vermeerdering van de arbeidsduur van 36 naar 40 uur per week. Daarom geldt voor het verzoek van [eiser] niet de beslistermijn van artikel 2 lid 12 Wfw, maar moet het verzoek op grond van goed werkgeverschap worden beantwoord binnen een redelijke termijn.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4 De beoordeling

5 De beslissing