Rechtbank Den Haag, 06-06-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8736, C-09-663026-KG ZA 24-229
Rechtbank Den Haag, 06-06-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8736, C-09-663026-KG ZA 24-229
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 6 juni 2024
- Datum publicatie
- 6 juni 2024
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2024:8736
- Zaaknummer
- C-09-663026-KG ZA 24-229
Inhoudsindicatie
Kort geding, overheidsaansprakelijkheid, Habitatrichtlijn, verslechteringsverbod, stikstofbeleid voor kwetsbare habitats in Natura 2000-gebieden.
In dit kort geding vordert Greenpeace dat de Staat een plan van aanpak maakt en uitvoert om ervoor te zorgen dat de stikstofdepositie in de voor stikstof gevoelige natuur wordt teruggedrongen. Volgens Greenpeace leidt het huidige beleid ertoe dat de meest kwetsbare habitats (vermeld op een Rode Lijst) na eind 2025 onherstelbaar beschadigd (dreigen te) raken. Greenpeace stelt dat de Staat onrechtmatig handelt door de stikstofdepositie op die kwetsbare natuur niet sneller terug te dringen. Volgens Greenpeace is de situatie voor die natuur zo ernstig dat de uitkomst van de bodemprocedure, die bij deze rechtbank aanhangig is, niet kan worden afgewacht.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van Greenpeace af. Partijen zijn het erover eens dat stikstofreductie noodzakelijk is om verdere schade aan de stikstofgevoelige natuur te voorkomen. Verder staat vast dat de stikstofgevoelige natuur in slechte staat is en dat het huidige stikstofbeleid van de Staat er niet toe zal leiden dat de stikstofdepositie in de meest kwetsbare habitats op korte termijn tot een verantwoord niveau wordt teruggebracht. Als de Staat geen passende maatregelen neemt om verdere verslechtering van concrete (Natura 2000-)gebieden te voorkomen, handelt hij in strijd met zijn Europeesrechtelijke verplichtingen. Het valt daarom niet uit te sluiten dat de Staat in meerdere concrete gevallen verplicht is ervoor te zorgen dat de stikstofdepositie (lokaal) op zeer afzienbare termijn verder wordt teruggedrongen.
In dit geding is onvoldoende duidelijk geworden dat de Europeesrechtelijke verplichtingen meebrengen dat de stikstofdepositie in alle concrete habitats van de Rode Lijst voor eind 2025 onder de kritische depositie waarde (KDW) moet zijn gebracht. Voor welke concrete habitats dan wel op de Staat de plicht rust op zeer korte termijn tot actie over te gaan, kan in dit kort geding niet worden vastgesteld. De vorderingen van Greenpeace zijn daar onvoldoende op toegespitst.
Uitspraak
Team handel - voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/09/663026 / KG ZA 24-229
Vonnis in kort geding van 6 juni 2024
in de zaak van
STICHTING GREENPEACE NEDERLAND te Amsterdam,
eiseres,
hierna te noemen: Greenpeace,
advocaten: mr. B.N. Kloostra en mr. A. Vossenberg te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) te Den Haag,
gedaagde,
hierna te noemen: de Staat,
advocaten: mr. E.H.P. Brans, mr. R.D. Reinders en mr. S.J. van Winzum te Den Haag,
en
STICHTING STIKSTOF CLAIM te Lelystad,
zich voegende partij aan de zijde van de Staat,
hierna te noemen: SSC,
advocaten: mr. R.P. van den Broek en mr. I. Gerritsen te Utrecht.
1 Samenvatting
In dit kort geding vordert Greenpeace dat de Staat een plan van aanpak maakt en uitvoert om ervoor te zorgen dat de stikstofdepositie in de voor stikstof gevoelige natuur wordt teruggedrongen. Volgens Greenpeace leidt het huidige beleid ertoe dat de meest kwetsbare habitats (vermeld op een Rode Lijst) na eind 2025 onherstelbaar beschadigd (dreigen te) raken. Greenpeace stelt dat de Staat onrechtmatig handelt door de stikstofdepositie op die kwetsbare natuur niet sneller terug te dringen. Volgens Greenpeace is de situatie voor die natuur zo ernstig dat de uitkomst van de bodemprocedure, die bij deze rechtbank aanhangig is, niet kan worden afgewacht.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van Greenpeace af. Partijen zijn het erover eens dat stikstofreductie noodzakelijk is om verdere schade aan de stikstofgevoelige natuur te voorkomen. Verder staat vast dat de stikstofgevoelige natuur in slechte staat is en dat het huidige stikstofbeleid van de Staat er niet toe zal leiden dat de stikstofdepositie in de meest kwetsbare habitats op korte termijn tot een verantwoord niveau wordt teruggebracht. Als de Staat geen passende maatregelen neemt om verdere verslechtering van concrete (Natura 2000-)gebieden te voorkomen, handelt hij in strijd met zijn Europeesrechtelijke verplichtingen. Het valt daarom niet uit te sluiten dat de Staat in meerdere concrete gevallen verplicht is ervoor te zorgen dat de stikstofdepositie (lokaal) op zeer afzienbare termijn verder wordt teruggedrongen.
In dit geding is onvoldoende duidelijk geworden dat de Europeesrechtelijke verplichtingen meebrengen dat de stikstofdepositie in alle concrete habitats van de Rode Lijst voor eind 2025 onder de kritische depositie waarde (KDW) moet zijn gebracht. Voor welke concrete habitats dan wel op de Staat de plicht rust op zeer korte termijn tot actie over te gaan, kan in dit kort geding niet worden vastgesteld. De vorderingen van Greenpeace zijn daar onvoldoende op toegespitst.
2 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 maart 2024, met producties en aanvullende producties (tot en met 73);
- de conclusie van antwoord, met producties (18);
- de incidentele conclusie tot voeging, met producties (5);
- de e-mail van 25 april 2024 van mr. Reinders, waarmee de Staat de tekst (een Q&A met handgeschreven reactie) die [Naam ingenieur, expert ecologie en stikstof] aan het slot van de mondelinge behandeling heeft uitgesproken in het geding heeft gebracht;
- de akte uitlating ‘Q&A’ van Greenpeace van 3 mei 2024.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 april 2024. De advocaten van partijen hebben de ter zitting gehanteerde pleitnotities overhandigd. Bij dupliek heeft [Naam ingenieur, expert ecologie en stikstof] in dienst van LNV, aan de hand van een geschreven tekst met daarin een concreet voorbeeld een standpunt van de Staat nader toegelicht. Hierop heeft de voorzieningenrechter de Staat opgedragen de geschreven tekst in het geding te brengen om Greenpeace in de gelegenheid te stellen daarop te reageren. De Staat heeft deze tekst op 25 april 2025 overgelegd, waarna Greenpeace zich bij akte van 3 mei 2024 heeft uitgelaten.
Ter zitting is vonnis bepaald op 6 juni 2024. Vervolgens is vonnis nader bepaald op vandaag.
3 Het incident tot voeging
SSC is een stichting met volledige rechtsbevoegdheid. Zij stelt in deze zaak op te komen voor de belangen van de in haar statuten bedoelde ‘Belanghebbenden’, ‘agrariërs’ en ‘aangeslotenen’. Zij heeft gevorderd zich te mogen voegen aan de zijde van de Staat. Greenpeace en de Staat hebben zich – met verwijzing naar het incidentele vonnis van 27 december 20231 in de tussen partijen aanhangige bodemprocedure – gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter.
In het incidentele vonnis van 27 december 2023 heeft de rechtbank in de bodemprocedure de voeging van SSC toegestaan. Hiertoe heeft de rechtbank uitvoerig getoetst en geoordeeld dat SSC voldoet aan de voorwaarden voor ontvankelijkheid in een collectieve actie als bedoeld in artikel 3:305a BW en voor die voor voeging. Niet is gesteld of aannemelijk geworden dat SSC op dit moment niet meer aan die eisen voldoet, zodat moet worden aangenomen dat SSC voldoet aan de voorwaarden voor ontvankelijkheid als bedoeld in artikel 3:305a BW en dat zij voldoende belang heeft bij voeging, ook in dit kort geding. Verder is niet gebleken dat de inmenging van SSC een voortvarende afdoening van dit geschil in kort geding in de weg staat. Door de voeging ontstaat ook geen strijd met de goede procesorde in het algemeen. SSC wordt daarom toegelaten als gevoegde partij.
Deze (nu iets nader gemotiveerde) beslissing heeft de voorzieningenrechter al kort na aanvang van de mondelinge behandeling, na raadpleging van Greenpeace en de Staat, genomen. Daarbij heeft de Staat voor de goede orde opgemerkt dat de standpunten van SSC niet, althans niets steeds, met zijn standpunten overeenstemmen.