Rechtbank Den Haag, 25-09-2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:17830, 11761989 RP VERZ 25-50480
Rechtbank Den Haag, 25-09-2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:17830, 11761989 RP VERZ 25-50480
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 25 september 2025
- Datum publicatie
- 9 oktober 2025
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2025:17830
- Zaaknummer
- 11761989 RP VERZ 25-50480
Inhoudsindicatie
rechtsgeldigheid ontslag op staande voet - werkweigering - artikel 7:638 lid 2 BW – verlofaanvraag geweigerd wegens seizoensdrukte – onterechte weigering van het verlof dus geen sprake van ongeoorloofde afwezigheid – toewijzing transitievergoeding en gefixeerde schadevergoeding - billijke vergoeding begroot op nihil wegens o.a. verwijtbare gedraging werknemer
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Den Haag
im/nve/c
Zaaknummer / rekestnummer: 11761989 \ RP VERZ 25-50480
Beschikking van 25 september 2025
in de zaak van
[verzoeker] ,
te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. J.W.M. Soentjens,
tegen
[verweerster] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. J. Slager.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 18 juni 2025;
- het verweerschrift van 18 augustus 2025;
- de aanvullende productie 12 van [verweerster] ;
- de aanvullende productie van [verzoeker] , zijnde een geluidsfragment;
- de mondelinge behandeling van 28 augustus 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt en waar mr. J.W.M. Soentjens een ongenummerde aanvullende productie heeft overgelegd en spreekaantekeningen heeft overgelegd en voorgedragen.
De beschikking is bepaald op vandaag.
2 De feiten
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] 1980, is sinds 6 maart 2019 in dienst geweest bij (de rechtsvoorganger van) [verweerster] in de functie van chauffeur. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de “Cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen”.
Op 19 januari 2025 heeft [verzoeker] verlof aangevraagd voor de periode 21 april 2025 tot en met 4 mei 2025. Op 20 januari 2025 heeft [verweerster] het verzoek afgewezen onder vermelding van “seizoensdrukte”.
Op 28 januari 2025 heeft [verweerster] aan al haar medewerkers een e-mail gestuurd waarin [verweerster] aangeeft dat vanwege de te verwachten seizoensdrukte in de maanden april, mei en juni geen vakantieverlof kan worden aangevraagd of verleend.
Op 29 januari 2025 heeft [verzoeker] opnieuw verlof aangevraagd voor de maand april. Dit keer voor een kortere periode, te weten van 21 april 2025 tot en met 29 april 2025. [verweerster] heeft op 31 januari 2025 ook dit verzoek afgewezen vanwege “seizoensdrukte”.
Op 11 februari 2025 heeft [verzoeker] met zijn direct leidinggevende gesproken over zijn geweigerde verlofaanvraag. Per e-mail van 14 februari 2025 heeft zijn leidinggevende aan [verzoeker] bevestigd dat de verlofaanvraag is geweigerd omdat er voor alle medewerkers een verlofstop geldt in de maanden april, mei en juni vanwege de seizoensdrukte en dit beleid noodzakelijk is om de operationele verplichtingen te kunnen waarborgen. Een uitzondering maken voor [verzoeker] zou niet fair zijn naar andere collega’s.
Op 13 maart 2025 heeft [verzoeker] voor een laatste keer verlof aangevraagd voor een nog iets kortere periode, namelijk van 22 april 2025 tot en met 29 april 2025. Op 24 maart 2025 is ook dit verzoek afgewezen vanwege “seizoensdrukte”.
Per e-mail van 11 april 2025 heeft [verweerster] nogmaals aan [verzoeker] toegelicht waarom zijn verlofaanvragen voor de maand april zijn geweigerd, onder verwijzing naar de e-mails van 28 januari 2025 en 14 februari 2025.
Op 18 april 2025 heeft [verzoeker] aan het einde van zijn werkdag aan [verweerster] toegezegd dat hij, na het Paasweekend, op 22 april 2025, zou bellen met de heer [naam] . [verzoeker] heeft daarbij niets over zijn vakantieplannen gezegd.
Op 22 april 2025 is [verzoeker] op vakantie gegaan en heeft hij [naam] vanuit Griekenland gebeld. Tijdens het telefoongesprek heeft [naam] gevraagd of [verzoeker] naar hem onderweg is voor een opdracht. [verzoeker] was die dag ingepland, maar liet [naam] telefonisch weten dat hij niet kan komen, omdat hij op vakantie is.
Diezelfde dag is [verzoeker] op staande voet ontslagen. Uit de op die datum verstuurde ontslagbrief volgt dat de reden van het ontslag: ongeoorloofde afwezigheid en bewuste werkweigering. [verweerster] heeft daarbij aangegeven dat de afwezigheid van [verzoeker] tot een directe verstoring van de personeelsplanning en bedrijfsvoering heeft geleid. Voornamelijk omdat zijn volledige inzetbaarheid noodzakelijk was vanwege de seizoensdrukte.
Met ingang van 10 juni 2025 is [verzoeker] bij een andere werkgever in dienst getreden.
3 Het verzoek en het verweer
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om een billijke vergoeding toe te kennen en om [verweerster] te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding. Volgens [verzoeker] is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig.
[verzoeker] voert ten eerste aan dat er geen dringende reden bestond voor het ontslag, aangezien geen sprake was van bewuste werkweigering en/of ongeoorloofde afwezigheid. De verlofaanvragen van [verzoeker] heeft [verweerster] niet met gewichtige redenen, in de zin van artikel 7:638 lid 2 BW, geweigerd. [verweerster] heeft niet aangegeven dat het aangevraagde verlof een dusdanige verstoring van de bedrijfsvoering zou veroorzaken dat het belang van [verzoeker] daarvoor zou moeten wijken. De vermelding van “seizoensdrukte” geldt op zichzelf niet als zodanige reden. Als de seizoensdrukte al een gewichtige reden zou opleveren, dan heeft [verweerster] te laat - pas bij e-mail van 11 april 2025 - de gewichtige reden toegelicht. De verlofaanvraag is niet rechtsgeldig geweigerd, met als gevolg dat de vakantie van [verzoeker] op grond van artikel 7:638 lid 2 BW is vastgesteld overeenkomstig de wensen van de werknemer. [verzoeker] mocht dus op vakantie gaan. Daarnaast geldt dat [verweerster] [verzoeker] vóór zijn vertrek niet heeft gewaarschuwd over de verstrekkende arbeidsrechtelijke gevolgen die zijn vertrek zou kunnen hebben. Ook om die reden kan het ontslag op staande voet geen stand houden. Bovendien had [verweerster] minder vergaande maatregelen kunnen treffen, zoals het inhouden van salaris over de vijf vakantiedagen. Het ontslag op staande voet is daarmee buitenproportioneel en ook om die reden niet rechtsgeldig.
Nu van een dringende reden niet is gebleken en het ontslag niet rechtsgeldig is, had [verweerster] de arbeidsovereenkomst met een opzegtermijn van twee maanden moeten opzeggen. Gelet op de geldende opzegtermijn van twee maanden heeft [verzoeker] recht op loon vanaf 22 april 2025 tot 1 juli 2025, hetgeen neerkomt op een vergoeding van € 10.175,89. Daarnaast dient [verweerster] de wettelijke transitievergoeding aan [verzoeker] te voldoen van € 8.949,67. Verder stelt [verzoeker] dat [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en daarom aan [verzoeker] een billijke vergoeding verschuldigd is. Het ernstig verwijtbaar handelen bestaat uit het onrechtmatig opzeggen van de arbeidsovereenkomst. [verzoeker] lijdt daardoor materiële en immateriële schade. De materiële schade is gelijk aan het loon plus emolumenten voor de periode dat [verzoeker] zonder inkomsten zat, te weten 22 april 2025 tot 10 juni 2025 (ingangsdatum nieuwe baan), ten bedrage van € 7.615,07. De immateriële schade bestaat uit het schenden van zijn eer en goede naam en het niet kunnen genieten van de vakantie. Ter compensatie daarvan vordert [verzoeker] de reis- en verblijfkosten van zijn vakantie ten bedrage van € 1.584,00 alsook een vergoeding van € 5.000,00. In totaal vordert [verzoeker] een bedrag van € 14.199,07 aan billijke vergoeding.
[verweerster] voert verweer en stelt dat de verzoeken van [verzoeker] moeten worden afgewezen. [verweerster] voert ‐ samengevat ‐ aan dat zij de verlofaanvragen van [verzoeker] tijdig en terecht heeft geweigerd vanwege gewichtige redenen, zijnde seizoensdrukte. De maanden april tot en met juni zijn drukke maanden waarin nauwelijks chauffeurs beschikbaar zijn en zelfs het kantoorpersoneel dat in bezit is van een groot rijbewijs wordt ingezet op de weg. Daarnaast geldt dat met het indienen van de derde verlofaanvraag de eerste en de tweede aanvraag zijn achterhaald. Op het moment van indienen van de derde verlofaanvraag, te weten 13 maart 2025, was het [verzoeker] voldoende duidelijk, mede gelet op de email van 28 januari 2025 en 14 februari 2025, dat en waarom zijn verlofaanvraag zou worden geweigerd. Met de schriftelijke weigering van 24 maart 2025 onder vermelding van “seizoensdrukte”, is het verlofverzoek rechtsgeldig en gemotiveerd afgewezen en is [verzoeker] op 22 april 2025 ongeoorloofd op vakantie gegaan. Voorts heeft [verzoeker] vanaf 22 april 2025 geweigerd zijn werkzaamheden uit te voeren. [verzoeker] wist dat [verweerster] hem verwachtte op 22 april 2025, aangezien hij hem op 18 april 2025 had gevraagd om de 22e naar [naam] te bellen voor een nieuwe opdracht. [verzoeker] heeft [verweerster] ook toegezegd dat hij zou bellen, waarmee [verweerster] ervan uit mocht gaan dat hij niet op vakantie zou gaan en beschikbaar was voor werk. Dat hij toch op vakantie is gegaan levert niet alleen ongeoorloofde afwezigheid, maar ook bewuste werkweigering op. Dat [verweerster] [verzoeker] niet voor zijn vertrek voor het ontslag heeft gewaarschuwd, komt omdat [verweerster] ervan uitging dat [verzoeker] niet op vakantie zou gaan, aangezien hij toezegde op 22 april 2025 te bellen voor een nieuwe rit. Het ontslag op staande voet is rechtmatig gegeven en de verzochte vergoedingen dienen daarom afgewezen te worden.