Home

Rechtbank Den Haag, 14-02-2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:2101, 11427395 \ RP VERZ 24-50699

Rechtbank Den Haag, 14-02-2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:2101, 11427395 \ RP VERZ 24-50699

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
14 februari 2025
Datum publicatie
18 februari 2025
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2025:2101
Zaaknummer
11427395 \ RP VERZ 24-50699

Inhoudsindicatie

Ontbindingsverzoek na vermeend grensoverschrijdend gedrag. In extern onderzoeksrapport wordt werknemer (overwegend) vrijgepleit van dergelijk gedrag. Geen sprake van (ernstig) verwijtbaar handelen of disfunctioneren. Wel sprake van een verstoorde arbeidsverhouding. Herplaatsing wordt niet mogelijk geacht. Arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. Werkgever moet (naast de transitievergoeding) een billijke vergoeding betalen, omdat hij op meerdere momenten op een wijze heeft gehandeld die, met het oog op de belangen van werknemer, anders had gekund en ook had gemoeten. Ook moet werkgever de kosten van rechtsbijstand voorafgaand aan de procedure vergoeden.

Uitspraak

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats 's-Gravenhage

PV/cd

Zaaknummer / rekestnummer: 11427395 \ RP VERZ 24-50699

Beschikking van 14 februari 2025

in de zaak van

GEMEENTE PIJNACKER-NOOTDORP,

te Pijnacker,

verzoekende partij,

hierna te noemen: de Gemeente,

gemachtigde: mr. P.A.S. Andela,

tegen

[verweerster] ,

te [woonplaats] ,

verwerende partij,

hierna te noemen: [verweerster] ,

gemachtigde: mr. M.C.J. van den Brekel.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

het verzoekschrift met producties, ingekomen 29 november 2024,

-

het verweerschrift met producties,

-

de mondelinge behandeling van 17 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, en de schriftelijke spreekaantekeningen en stukken die tijdens die behandeling door partijen zijn overhandigd.

2 De feiten

2.1.

[verweerster] is sinds 1 november 2021 in dienst bij de Gemeente, aanvankelijk in de functie van afdelingshoofd Wijkzaken. Per 1 oktober 2022 vervult zij de functie van afdelingshoofd Bedrijfsvoering. Haar bruto maandsalaris bedraagt € 8.123,-. [verweerster] krijgt daarnaast een Individueel Keuze Budget (IKB). Op de arbeidsovereenkomst van [verweerster] is de Cao Gemeenten (hierna: de Cao) van toepassing.

2.2.

In haar rol als afdelingshoofd Bedrijfsvoering geeft [verweerster] leiding aan vijf teams, waaronder Financiën, Inkoop en Juridische Zaken en Personeel en Organisatie. Samen met de teamleiders van deze teams vormt [verweerster] het MT Bedrijfsvoering. Daarnaast maakt [verweerster] als afdelingshoofd deel uit van het gemeentelijk managementteam (GMT). Dit team, waarin naast de controller ook verschillende andere afdelingshoofden zitten, staat onder leiding van de gemeentesecretaris. Sinds 1 december 2022 wordt deze functie vervuld door mevrouw [naam] .

2.3.

Op 15 juni 2023 heeft een als regulier overleg gepland gesprek plaatsgevonden tussen de gemeentesecretaris en [verweerster] . In dit gesprek heeft de gemeentesecretaris [verweerster] geïnformeerd over (door de vertrouwenspersonen ontvangen) signalen/meldingen van medewerkers die zich bij [verweerster] onveilig zouden voelen door haar gedrag. Omdat [verweerster] zichtbaar overvallen en aangedaan reageerde, is op 19 juni 2023 een vervolggesprek gevoerd. Na dit gesprek heeft de gemeentesecretaris [verweerster] per e-mail laten weten dat het gesprek niet tot de gehoopte reactie had geleid en haar per direct vrijgesteld van werk.

2.4.

Op 23 juni 2023 heeft [verweerster] de gemeentesecretaris een e-mail gestuurd. Daarin heeft [verweerster] (onder meer) aangegeven dat de mededeling tijdens het gesprek op 15 juni 2023 over de meldingen van medewerkers volledig onverwacht kwam omdat zij hiervan niet eerder op de hoogte was. Daarnaast heeft zij aangegeven dat zij tijdens het gesprek niet goed kon reageren op de vraag of zij meldingen herkende, zowel door de vaagheid van de meldingen als door de door haar als onveilig ervaren manier waarop het gesprek werd gevoerd.

2.5.

Diezelfde dag heeft de gemeentesecretaris per e-mail gereageerd. De gemeentesecretaris heeft in haar reactie (onder meer) aangegeven dat de hoop en verwachting bestond dat de gedeelde signalen hadden geleid tot enige reflectie op het eigen handelen of begrip voor de gevoelens van medewerkers. Verder is aangegeven dat vooralsnog geen andere mogelijkheid wordt gezien dan het laten uitvoeren van een onafhankelijk feitenonderzoek naar de signalen.

2.6.

Op 13 juli 2023 heeft de Gemeente conform afspraak een overzicht naar [verweerster] gestuurd met voorbeelden van meldingen en signalen van medewerkers over haar gedrag en haar de gelegenheid gegeven om op de voorbeelden te reageren. Een willekeurige selectie uit de 23 in het overzicht genoemde voorbeelden levert het volgende op:

1. [verweerster] biedt geen ruimte voor een afwijkende mening of voor discussie met meerdere inzichten. Medewerkers ervaren dit als ‘de mond snoeren’ en ervaren dit door de machtsverhouding (afdelingshoofd/medewerker) als intimiderend. De intimidatie maakt dat sommige medewerkers geen vervolgstappen hebben durven zetten uit angst voor hun baan. Een medewerker zegt dat [verweerster] zelfs een keer zo ver is gegaan dat ze tijdens een gesprek voor deze medewerker is gaan staan, met gestrekte arm en platte hand voor diens gezicht schreeuwend “stop, stop, stop” heeft geroepen.

9. [verweerster] zet meerdere malen collega’s voor schut in het bijzijn van anderen. Hierbij maakte ze opmerkingen en bracht ze collega’s in verlegenheid. Op het moment dat deze verlegenheid zichtbaar was en collega’s dichtklapten’ of ‘begonnen te stamelen’ benoemde [verweerster] smalend hetgeen dat zij zag tegenover de andere aanwezigen.

10. [verweerster] maakt denigrerende opmerkingen over collega’s in groepsbijeenkomsten. (...)

15. [verweerster] uit negatieve waardeoordelen over o.a. geschiktheid van medewerkers in hun werk in het bijzijn van anderen. Zo is gezegd ‘dat jij schaal 9 hebt is onbegrijpelijk”. Ook heeft [verweerster] tegen meerdere collega’s met stelligheid gezegd dat een andere collega wat haar betreft beter zo snel mogelijk ander werk kon gaan zoeken.

17. [verweerster] laat zich negatief uit over de organisatie. Niets deugt. Alles moet anders, maar haar eigen resultaat en visie blijft uit.

19. [verweerster] schildert afdelingshoofden af als incompetent en veranderingsschuw in het bijzijn van een medewerker.

21. [verweerster] haar kritiek is altijd op de persoon gericht. Nooit opbouwend. Het dient geen enkel doel, anders dan een collega negatief wegzetten.

23. Een rode draad in de verhalen van alle collega’s was het item communicatie/verbinding en

aandacht/empathie en het gebrek hieraan bij [verweerster] . (...)

2.7.

Op 24 juli 2023 heeft [verweerster] per brief gereageerd op het verstrekte overzicht. [verweerster] heeft onder meer aangegeven dat het overzicht in algemene zin onvoldoende concreet is en niet onderbouwde verwijten bevat en dat zij steeds meer de indruk krijgt dat sprake is van een hetze tegen haar. In de brief is [verweerster] ook ingegaan op enkele specifieke voorbeelden uit het overzicht.

2.8.

Op 26 juli 2023 heeft de Gemeente [verweerster] per e-mail bericht dat zij in de ontvangen signalen en meldingen nog altijd voldoende aanleiding ziet om een extern onderzoek te starten en dat de brief van [verweerster] geen aanleiding vormt om de voorbereidingen voor dat onderzoek te stoppen.

2.9.

Op 6 september 2023 heeft [verweerster] de Gemeente per brief bericht dat zij haar onder meer de volgende verwijten maakt: [verweerster] is niet tijdig geïnformeerd over de signalen, er is gezocht naar melders (fishing expedition), [verweerster] is zonder aanleiding en onderbouwing op non-actief gesteld, het beginsel van hoor en wederhoor is niet serieus genomen door voorbij te gaan aan het verhaal van [verweerster] en er wordt zonder voldoende geconcretiseerde en gesubstantieerde klachten of meldingen overgegaan tot het instellen van een feitenonderzoek.

2.10.

Op 12 september 2023 heeft de Gemeente onderzoeksbureau BING de opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de gegrondheid van de signalen over vermeende omgangsvormen door [verweerster] . In het kader van dit onderzoek hebben interviews plaatsgevonden met verschillende medewerkers, waaronder de gemeentesecretaris, de vertrouwenspersonen en [verweerster] zelf.

2.11.

Op 18 september 2024 heeft BING het onderzoeksrapport uitgebracht. De slotconclusie van het rapport luidt, voor zover relevant, als volgt:1

“(...) Op basis van de verklaringen van de geïnterviewden (...) en de overgelegde stukken, (...) stellen wij vast dat er geen feitelijke grondslag is voor het overgrote deel van de signalen van vermeende ongewenste omgangsvormen door [verweerster] . Er is geen sprake van het onder druk zetten van een zieke medewerker (de teamleider P&O) om een andere functie met arbeidsrechtelijke consequentie te aanvaarden. (...) De andere vermeende ongewenste gedragingen van [verweerster] , waarover door de geïnterviewden is verklaard, zijn voor het overgrote deel in essentie tamelijk lichte verwijten aan het adres van [verweerster] , waarvan wij bij een deel niet kunnen vaststellen dat deze zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. Bij het deel van de verklaarde situaties die [verweerster] erkent, is naar onze mening geen sprake van in objectieve zin ongewenste gedragingen. Het gaat daarbij om een verschil in beleving van de geïnterviewden en de intentie van [verweerster] . (...)

Uit het onderzoek komt naar voren dat in de organisatie, in ieder geval ten aanzien van het gedrag van [verweerster] , veel over elkaar wordt gepraat. Tijdens haar periode bij de afdeling Wijkzaken hebben zich – zo blijkt uit het onderzoek – enkele beelden gevormd, die rond zijn blijven gaan toen [verweerster] naar de afdeling Bedrijfsvoering overstapte. De vermeende opmerkingen met een negatieve connotatie over het aantal dienstjaren en het sollicitatietraject van het nieuwe afdelingshoofd Wijkzaken zijn hier voorbeelden van. (...) Ten aanzien van de vermeende negatieve opmerkingen van [verweerster] over het aantal dienstjaren geven vier geïnterviewden – die bij geen van de genoemde voorbeelden aanwezig waren – dat zij hier verhalen over hebben opgevangen in de wandelgangen. Opvallend is dat drie van deze vier personen voor die periode functioneel nog niet of weinig met [verweerster] te maken hadden gehad. Een aantal geïnterviewden van de afdeling Bedrijfsvoering geeft aan dat zij reeds voor haar aanstelling andere negatieve verhalen over [verweerster] hebben gehoord, in haar rol als afdelingshoofd Wijkzaken. Deze geïnterviewden geven aan dat zij niet door de verhalen zouden zijn beïnvloed. Uit het onderzoek blijkt echter dat zodra [verweerster] , in hun optiek, gedrag vertoonde dat paste bij de eerder vernomen verhalen, hun beeld lieten bevestigen. Het is onze indruk dat [verweerster] met een achterstand is begonnen bij de afdeling Bedrijfsvoering, die zij niet meer heeft kunnen omdraaien. Het beeld van [verweerster] – gevormd door eerder vernomen negatieve verhalen – lijkt ervoor te zorgen dat geïnterviewden bepaalde uitingen van [verweerster] op een negatieve manier inkleuren c.q. ervaren, die ook op een geheel andere – onder andere positieve – manier kunnen worden geduid, zoals [verweerster] in haar reactie op de bevindingen ook benoemt. Het verwijt omtrent de vermeende negatieve connotatie bij het aantal dienstjaren is hier een voorbeeld van alsmede het kritisch praten over de organisatie (hetgeen ook als constructieve feedback voor het verbeteren van de organisatie kan worden gezien). (...)

Uit het onderzoek kan verder samenvattend worden geconcludeerd dat de toon waarmee zij zich richting de geïnterviewde collega (G)MT-leden en de medewerkers heeft geuit, niet aansloot bij de wijze waarop de geïnterviewden gewend waren met elkaar om te gaan. Meerdere geïnterviewden geven aan dat – los van de bewoordingen die zij gebruikt heeft – de wijze van uiten en de toon van [verweerster] onder meer denigrerend op hen overkwam, pijn deed en zij zich niet door haar gewaardeerd voelden. Dat de omvang van de personen die dit als zodanig hebben ervaren in onderhavig onderzoek substantieel is, maakt deze toon nog niet per se ongewenst of onveilig. Wij kunnen – op basis van de verklaringen van twaalf geïnterviewden – wel een patroon vaststellen, ten aanzien van het zich veelvuldig negatief uiten door [verweerster] over de organisatie. [verweerster] erkent dat zij geregeld ‘de roze olifant in de kamer’ benoemde en zich openlijk uitsprak indien zaken in haar optiek binnen de organisatie niet goed waren geregeld. De resterende verklaringen zijn voornamelijk incidenten en is geen sprake van een patroon. Daarnaast lijkt sprake van een botsing van persoonlijkheden en verschil in gehanteerde werkwijzen (een andere leiderschapsstijl) tussen [verweerster] en voornamelijk de geïnterviewde collega (G)MT-leden. Vanuit de interviews ontstaat het beeld dat de geïnterviewden gewend zijn zaken op een bepaalde, organisch gelopen, wijze aan te pakken en een veelal meer indirecte en zachtere wijze van benadering prettig vinden. [verweerster] zou echter meer een zakelijke en directe wijze van communiceren hanteren, wat bij de geïnterviewden weerstand oproept of een onveilig gevoel oplevert. Daarnaast is [verweerster] van mening dat zaken niet goed lopen binnen de organisatie en dat bepaalde werkwijzen worden gehanteerd die niet conform de gemaakte afspraken zijn. Uit de voor [verweerster] gestelde doelen ten aanzien van haar functie als afdelingshoofd Wijkzaken en later als afdelingshoofd Bedrijfsvoering blijkt, dat bij meerdere teams onder haar verantwoordelijkheid de basis op orde moest. Dat zij daarin een werkwijze hanteert die niet conform de heersende werkwijze is, maakt deze nog niet ongewenst of onveilig. De in het onderzoek door de geïnterviewden aangedragen en vast te stellen feitelijke gedragingen van [verweerster] bieden daar in ieder geval onvoldoende grond voor, hetgeen niet afdoet aan het gevoel dat het bij de geïnterviewden oproept, omdat het anders gaat dan zij gewend waren. Het is echter op basis van hetgeen in het onderzoek naar voren is gekomen, niet terecht dit gevoel volledig te wijten aan de gedragingen van [verweerster] . Wij merken daarbij wel op dat het belangrijk voor een leidinggevende is zich bewust te zijn van de impact die het op medewerkers kan hebben als zij hen – al dan niet terecht – aanspreekt, met name als deze personen niet hiërarchisch direct onder haar vallen, zeker als het functioneringsaspecten betreft (zoals het salaris) en het buiten de functionerings- en/of eindejaarsgesprekken valt. Ook zijn enkele voorbeelden genoemd, zoals het voorbeeld van de wijkmanager I, die in essentie ongepast of ongewenst kunnen zijn. Wij kunnen deze voorbeelden echter niet vaststellen, aangezien [verweerster] ontkent en er geen getuigen aanwezig waren bij de genoemde situaties die een van beide kanten kan bevestigen.

Voorgaande vindt tevens bevestiging in de wijze waarop de signalen bekend zijn geworden. Er is geen sprake van formeel ingediende klachten over het gedrag van [verweerster] . Wel heeft de gemeentesecretaris persoonlijk en via de vertrouwenspersoon meerdere signalen ontvangen ten aanzien van het gedrag van [verweerster] . Nadat drie gesprekken in juni en juli 2023 met [verweerster] over de signalen, alsmede het per brief voorleggen van de signalen aan [verweerster] niet tot het, in de optiek van de gemeentesecretaris, gewenste resultaat hebben geleid – namelijk een open gesprek met [verweerster] over de signalen – heeft zij de signalen meegewogen in haar beslissing tot een vervolg vanuit haar eigenstandige rol en de zorg voor een sociaal veilig werkklimaat. Ten aanzien van de totstandkoming van deze signalen hebben vijf geïnterviewden aangegeven dat zij benaderd zijn door de vertrouwenspersoon om hun verhaal over [verweerster] te delen, terwijl zij zelf aangeven niet op eigen initiatief met de vertrouwenspersoon te hebben gesproken over hun ervaringen. Vier andere geïnterviewden hebben verklaard enkel terloops ervaringen te hebben gedeeld met de vertrouwenspersoon maar dan als collega en niet als vertrouwenspersoon. De vertrouwenspersoon heeft als medewerker van de gemeente (...) diverse malen met anderen gesproken over [verweerster] . Dit betroffen collegiale gesprekken waarin negatieve verhalen over [verweerster] werden uitgewisseld. Deze vier geïnterviewden zijn echter eveneens door de vertrouwenspersoon benaderd na het verzoek van de gemeentesecretaris de signalen in kaart te brengen. Uit het onderzoek blijkt dat vijf medewerkers zich formeel tot vertrouwenspersoon hadden gewend in verband met ervaringen met het gedrag van [verweerster] . Het had in de rede gelegen dat de vertrouwenspersoon zich tot deze vijf personen had beperkt vanuit haar rol als vertrouwenspersoon. Zeker het vragen naar ervaringen met [verweerster] op de kamer van de administratie waarover verklaard is door twee daar aanwezigen geïnterviewden, past – nog los van de exacte wijze waarop dat heeft plaatsgevonden – niet bij de rol die van een vertrouwenspersoon verwacht mag worden.”

2.12.

Op 27 september 2024 heeft de Gemeente [verweerster] per e-mail geschreven dat uit het onderzoek van BING weliswaar niet volgt dat [verweerster] zich schuldig heeft gemaakt aan discriminatie, intimidatie, agressie, geweld of pesten, maar wel dat een groot aantal medewerkers negatief heeft verklaard over het gedrag van [verweerster] , waarmee zij een bepalende rol heeft gehad in de ontstane situatie. De Gemeente heeft daarnaast aangegeven dat zij heeft vastgesteld dat [verweerster] door haar manier van leidinggeven en optreden in conflict is gekomen met onder andere de gemeentesecretaris en (G)MT-leden en dat iedere vorm van zelfreflectie en empathie over het gebeurde nog altijd ontbreekt, waardoor geen mogelijkheden worden gezien om de verstoorde verhoudingen te herstellen. Voorts heeft de Gemeente in de e-mail medegedeeld dat het voornemen bestaat om per 1 januari 2025 de topstructuur van de organisatie te wijzigen, met onder andere als gevolg het vervallen van de functie van afdelingshoofd.

3 Het verzoek en het verweer

3.1.

De Gemeente verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden:

- primair vanwege (ernstig) verwijtbaar handelen,

- subsidiair vanwege disfunctioneren,

- meer subsidiair vanwege een verstoorde arbeidsverhouding,

- nog meer subsidiair vanwege andere omstandigheden,

- meest subsidiair vanwege een combinatie van ontslaggronden,

voor zover mogelijk zonder rekening te houden met de opzegtermijn en zonder toekenning van de transitievergoeding. Tevens verzoekt de Gemeente om [verweerster] te veroordelen in de proceskosten.

3.2.

De Gemeente heeft aan het verzoek – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. [verweerster] heeft vanaf het moment dat zij geconfronteerd werd met meldingen over haar ongepaste gedrag een ontkennende, beschuldigende en verwijtende houding aangenomen, waardoor een open gesprek hierover niet meer mogelijk was (verwijt a.). Daarnaast volgt uit het rapport van BING dat [verweerster] zich herhaaldelijk negatief heeft uitgelaten over de organisatie en over (het functioneren van) collega’s (verwijt b.), en dat zij medewerkers in groepen heeft verdeeld door te spreken over een ‘oude garde’ en ‘nieuwe garde’, met een negatieve lading voor de oude garde (verwijt c.). Verder heeft [verweerster] zich niet ingespannen om samenwerkingsproblemen met de gemeentesecretaris en GMT- en MT-leden op te lossen (verwijt d.) en om, ondanks bewustzijn van de impact van haar gedrag, haar houding aan te passen (verwijt e.). Evenmin heeft zij na 15 juni 2023 op enig moment begrip of empathie getoond voor haar medewerkers (verwijt f.). [verweerster] heeft de schuld steeds bij anderen gelegd en de confrontatie gezocht met de gemeentesecretaris (verwijt g.).

Deze gedragingen rechtvaardigen ieder afzonderlijk en tezamen de conclusie dat [verweerster] (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld. Subsidiair heeft [verweerster] hiermee laten zien niet over de voor haar functie vereiste competenties te beschikken en niet bereid te zijn om haar gedrag aan te passen. Meer subsidiair is sprake van een onoplosbaar arbeidsconflict, doordat [verweerster] met haar standpunten over haar gedrag en de oorzaken van de ontstane situatie lijnrecht tegenover de Gemeente staat en de verhoudingen met diverse collega’s zijn verstoord. Nog meer subsidiair bestaat er een verschil van inzicht tussen [verweerster] , de gemeentesecretaris en andere GMT-leden over de manier waarop de organisatie moet worden aangestuurd en leiding moet worden gegeven aan medewerkers. Herplaatsing is niet mogelijk vanwege [verweerster] houding, gedrag en manier van communiceren. Bovendien zijn er geen passende functies beschikbaar, noch komen deze op korte termijn beschikbaar.

3.3.

[verweerster] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Zij betoogt – kort weergegeven – dat zij zich nooit schuldig heeft gemaakt aan ongewenst gedrag en dat de verweten gedragingen waarop het ontbindingsverzoek is gebaseerd onterecht zijn. Daarnaast betwist zij dat zij ongeschikt is voor haar functie. Zelfs indien daarvan sprake zou zijn, is zij daar nooit op aangesproken en heeft zij geen kans gekregen om dit te verbeteren. Verder ontkent [verweerster] dat de arbeidsrelatie ernstig en duurzaam is verstoord. Als daar al sprake van is dan is er geen poging ondernomen om deze verstoring te herstellen. Ook betwist zij dat er een verschil van inzicht bestaat over de effectieve aansturing van de organisatie. Bovendien stelt zij dat de Gemeente niet heeft voldaan aan haar herplaatsingsplicht.

Voor het geval de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, verzoekt [verweerster] om toekenning van de transitievergoeding en van een billijke vergoeding. De Gemeente heeft immers ernstig verwijtbaar gehandeld. Bij een ontbinding wegens een verstoorde arbeidsverhouding verzoekt [verweerster] om een passende regeling conform de Cao. Bij ontbinding op de i-grond verzoekt zij om toekenning van de cumulatievergoeding. Daarnaast verzoekt zij dat de Gemeente een rectificatiebericht verspreidt onder haar medewerkers en dat de Gemeente de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst nakomt, zoals het opstellen van een eindafrekening, een en ander op straffe van een dwangsom. Over te betalen vergoedingen dient de Gemeente volgens [verweerster] de wettelijke rente te betalen.

Zowel in het geval van toewijzing als afwijzing van het ontbindingsverzoek verzoekt [verweerster] om betaling van de volledige kosten van rechtsbijstand en om veroordeling van de Gemeente in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.

4 De beoordeling

5 De beslissing