Home

Rechtbank Den Haag, 25-04-2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:7056, 11459549 RP VERZ 24-50754

Rechtbank Den Haag, 25-04-2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:7056, 11459549 RP VERZ 24-50754

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
25 april 2025
Datum publicatie
30 april 2025
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2025:7056
Zaaknummer
11459549 RP VERZ 24-50754

Inhoudsindicatie

Werkgever (peuteropvang) verzoekt – na een UWV-procedure – de kantonrechter om deeltijdontslag zonder toepassing van het afspiegelingsbeginsel bestaande uit een evenredige vermindering van het aantal contracturen in de vorm van taakuren van werknemer (pedagogisch medewerker). Deeltijdontslag is onvermijdelijk en gezien de uitzonderlijke omstandigheden kan toepassing van het afspiegelingsbeginsel achterwege blijven. De arbeidsovereenkomst wordt gelet op de Victoria-beschikking van de Hoge Raad volledig ontbonden, onder de voorwaarde dat een nieuwe arbeidsovereenkomst onder dezelfde (arbeids)voorwaarden wordt aangegaan voor het resterende deel van de overeengekomen arbeidsduur.

Uitspraak

Zittingsplaats ’s-Gravenhage

PV/cd

Zaak- en rolnr.: 11459549 RP VERZ 24-50754

25 april 2025

Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

Stichting Jongleren,

gevestigd te ‘s-Gravenhage,

verzoekende partij,

hierna te noemen: werkgever,

gemachtigde: mr. C.A. de Weerdt (La Gro),

tegen

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verwerende partij,

hierna te noemen: werknemer,

gemachtigde: mr. S. Foullani (FNV).

1 Het procesverloop

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

het verzoekschrift strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:671b BW met producties 1 tot en met 19, ingekomen op 19 december 2024;

-

de herziene versie van het verzoekschrift gedateerd 14 februari 2025 met producties 20 en 21;

-

het verweerschrift met producties 1 en 2;

-

de e-mail van 14 maart 2025 met bijlagen van de zijde van werknemer;

-

de mondelinge behandeling van 25 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, en de pleitnota die tijdens die behandeling namens werkgever is overhandigd.

2 De feiten

2.1.

Werkgever biedt voorschoolse educatie aan kinderen van 2,5 jaar tot 4 jaar die een achterstand hebben in hun (taal)ontwikkeling. Dit gebeurt door middel van peuteropvang. De gemeente financiert de activiteiten van werkgever volgens de subsidieregeling die geldt voor voorschoolse educatie.

2.2.

Bij werkgever werken in totaal 268 medewerkers, waarvan 210 als pedagogisch medewerker (situatie per 1 januari 2025). Werknemer is een van die pedagogisch medewerkers.

2.3.

Pedagogisch medewerkers werken bij werkgever zowel met als zonder directe betrokkenheid bij de peutergroep (groepsgebonden en niet-groepsgebonden uren). De groepsgebonden uren bestaan (op basis van een voltijds dienstverband) dagelijks uit 6,5 uur kindgebonden uren (kindtijd) en een half uur voor voorbereiding en afsluiting. De niet-groepsgebonden uren zijn voor taken buiten de groep of op de groep en bestaan onder andere uit taakuren tijdens en taakuren na kindtijd. Taken die onder niet-groepsgebonden werk vallen, zijn onder andere het voeren van oudergesprekken, het schrijven van kindverslagen en het organiseren van activiteiten en informatieavonden.

2.4.

Begin 2023 heeft werkgever een reorganisatieplan opgesteld vanwege een dalende omzet en (dreigende) financiële tekorten door stijgende personele kosten als gevolg van cao-akkoorden en ziekteverzuim en dalende opbrengsten als gevolg van een structureel lage kind-bezetting. Als gevolg van deze reorganisatie heeft werkgever, ter behoud van zoveel mogelijk pedagogisch medewerkers, eerst zoveel als mogelijk maatregelen genomen om te besparen op niet-personele kosten (verlaging budgetten) en personele kosten (verlaging salariskosten van oudercoaches en ondersteunend personeel) en heeft zij erop ingezet om zo veel mogelijk de inkomsten te vergroten.

2.5.

Begin 2024 heeft werkgever, mede in het zicht van aangekondigde bezuinigingen ten aanzien van de gemeentelijke subsidies, waarvan werkgever grotendeels afhankelijk is, een vervolgplan opgesteld gericht op een structurele verlaging van de inzet van pedagogisch medewerkers door de verlaging van het aantal taakuren per peutergroep. In het plan staat over deze maatregel onder meer het volgende: “(...) Op dit moment worden er totaal per groep gemiddeld 7 taakuren (...) per week ingezet. Dit gebeurt in de vorm van taakuren na kindtijd en één dagdeel per week één extra pedagogisch medewerker. Alle dagdelen waarin één extra pedagogisch medewerker werkt komen te vervallen. De taakuren na kindtijd worden verlaagd tot een maximum van 3 uur per week per groep. (...) De verlaging van het aantal taakuren raakt iedere pedagogisch medewerker. De taakuren zijn naar rato verdeeld over de medewerkers. Hoe meer uren er wordt gewerkt des te meer taakuren er in het rooster zitten. Voor pedagogisch medewerkers die zowel taakuren in de vorm van één extra dagdeel maken als taakuren na kindtijd is de verlaging scherper. (...)”

2.6.

Op 18 juli 2024 heeft werkgever aan UWV toestemming gevraagd de arbeidsovereenkomsten van de pedagogisch medewerkers, waaronder die van werknemer, gedeeltelijk op te zeggen door evenredige verlaging van het aantal taakuren voor alle pedagogisch medewerkers wegens bedrijfseconomische redenen, te weten een slechte of slechter wordende financiële situatie.

2.7.

Bij beslissing van 25 oktober 2024 heeft UWV die toestemming geweigerd, met name vanwege het feit dat werkgever het afspiegelingsbeginsel niet had toegepast. In de beslissing staat hierover onder meer het volgende: “(...) Om toestemming te kunnen verlenen voor ontslag moeten wij toetsen of werkgever de ontslagvolgorde op de juiste wijze heeft vastgesteld. Een werkgever kan er niet zomaar zelf voor kiezen hieraan voorbij te gaan. Er kan slechts van worden afgeweken in een aantal uitzonderingssituaties. (...) Het feit dat het praktisch moeilijk uitvoerbaar is vinden wij onvoldoende om te oordelen dat werkgever het afspiegelingsbeginsel niet hoeft toe te passen. (...)”

3 Het geschil

3.1.

Werkgever verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: primair de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst gedeeltelijk te ontbinden en bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking; subsidiair de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst geheel te ontbinden onder de voorwaarde dat een nieuwe arbeidsovereenkomst onder dezelfde voorwaarden wordt aangegaan voor het resterende deel van de overeengekomen arbeidsduur en met behoudt van anciënniteit, en bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking; meer subsidiair voor recht te verklaren dat werkgever gerechtigd is om de arbeidsduur van werknemer te wijzigen op basis van artikel 7:611 BW; zowel primair als subsidiair als meer subsidiair

kosten rechtens.

3.2.

Aan het verzoek legt werkgever – samengevat – ten grondslag dat sprake is van bedrijfseconomische omstandigheden op grond waarvan het noodzakelijk is om de taakuren van gemiddeld genomen (ongeveer) 1,25 uur (bij een voltijds dienstverband) over alle pedagogisch medewerkers verdeeld pro rata te verlagen, zonder toepassing van het afspiegelingsbeginsel. Intussen is reeds een aantal pedagogisch medewerkers akkoord gegaan met een vrijwillige vermindering van hun dienstverband. Werkgever wenst voor de overige pedagogisch medewerkers eveneens een deeltijdontslag door te voeren.

3.3.

Werknemer verweert zich tegen het verzoek. Zij betwist dat het noodzakelijk is om haar arbeidsplaats gedeeltelijk te laten vervallen, dat er voldoende andere kostenbesparende maatregelen zijn genomen, dat deeltijdontslag onvermijdelijk is en dat er van het afspiegelingsbeginsel kan worden afgeweken. Verder voert werknemer aan dat de voorgestelde urenreductie voor alle pedagogisch medewerkers leidt tot onoverkomelijke problemen en dat er geen ondernemingsregeling in de zin van de cao Kinderopvang is. Werknemer betwist ook dat de juiste peildatum is gehanteerd en dat eerst gekeken is naar de flexibele schil. Volgens werknemer heeft werkgever daarnaast onvoldoende inspanningen verricht om haar te herplaatsen. Ten slotte betwist werknemer dat sprake is van een redelijk wijzigingsvoorstel.

4 De beoordeling

5 De beslissing