Rechtbank Den Haag, 22-01-2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:930, C/09/669164 / HA ZA 24-573
Rechtbank Den Haag, 22-01-2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:930, C/09/669164 / HA ZA 24-573
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 22 januari 2025
- Datum publicatie
- 29 januari 2025
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2025:930
- Zaaknummer
- C/09/669164 / HA ZA 24-573
Inhoudsindicatie
zorgplicht van de werkgever in het kader van een persoonlijke borgstelling
Uitspraak
Team Handel
Zaaknummer: C/09/669164 / HA ZA 24-573
Vonnis van 22 januari 2025
in de zaak van
[eisende partij] B.V. te [vestigingsplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij],
advocaat: mr. M. Teekens,
tegen
[gedaagde partij] te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde partij],
advocaat: mr. R.J. Philips.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 juni 2024, met producties 1 tot en met 9;- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 5;- de akte uitlating tevens akte overlegging producties van [eisende partij], met producties 10 tot en met 22.
Ten slotte is bepaald dat vandaag vonnis wordt gewezen.
2 De feiten
Enig bestuurder en aandeelhouder van [eisende partij] is de heer [naam] (hierna: [naam]). [eisende partij] was tot 24 september 2019 middellijk, namelijk via [bedrijfsnaam 1] B.V., bestuurder en aandeelhouder van [bedrijfsnaam 2] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 2]). Op haar beurt was deze laatste vennootschap op dat moment enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijfsnaam 3] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 3]).
[gedaagde partij] was enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijfsnaam 4] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 4]).
In oktober 2018 is [gedaagde partij], na gesprekken tussen hem en [naam], in dienst getreden van [bedrijfsnaam 3] in de functie van directeur. De bedoeling was dat hij naast zijn werkzaamheden als algemeen directeur, het bedrijf klaar zou maken om te verkopen aan een derde partij. Dit is als volgt in zijn arbeidsovereenkomst opgenomen:
“Artikel 5
Prestatiecriteria 1. Naast de in artikel 1 van deze overeenkomst genoemde taak om als algemeen directeur (CEO of Chief Executive Officer) van de vennootschap [bedrijfsnaam 3] B.V. op te treden, is het de taak van de Directeur om [bedrijfsnaam 3] B.V. gereed te maken voor verkoop aan een
derde vóór het einde van het boekjaar 2019, danwel uiterlijk per ultimo het boekjaar 2019 (met closing in het eerste kwartaal van 2020).
2. In het kader van de overname van de taken van de huidige algemeen directeur en het gereed maken voor verkoop als bedoeld in lid 1, hebben partijen de volgende prestatiecriteria vastgesteld:
a. de Directeur dient vóór het einde van het boekjaar 2018 volledige invulling te hebben gegeven aan de functie van CEO en alle taken van de huidige algemeen directeur dienen te
hebben overgenomen.
b. de Directeur dient vóór het einde van het eerste kwartaal 2019 een businessplan te hebben opgesteld voor het concern van de Vennootschap en dit businessplan ter goedkeuring hebben voorgelegd aan de Algemene Vergadering van de Vennootschap. De Algemene Vergadering kan vóór en tijdens het opstellen van het businessplan aanwijzingen geven aan de Directeur.
Het betreffende businessplan zal (in afwijking van artikel 6 van de aandeelhoudersovereenkomst een periode van drie jaar bestrijken (de boekjaren 2019 tot en met 2021).
c. de Directeur dient vóór het einde van het boekjaar 2019 een koper te hebben gevonden voor [bedrijfsnaam 3] B.V., die de aandelen van deze vennootschap uiterlijk per ultimo 2019 (of
1 januari 2020) zal overnemen, voor een door de Algemene Vergadering alsdan goedgekeurd bedrag en onder eveneens door de Algemene Vergadering alsdan goedgekeurde bepalingen en bedingen. Mocht er geen overeenstemming zijn in het bevoegd orgaan aangaande de verkoopprijs of is dit volgens de directie niet de hoogst haalbare prijs op uiterlijk 31 december 2019, dan wordt deze datum verlengd naar 31 maart 2020.
De Directeur dient zich aan de nieuwe eigenaar beschikbaar te stellen om gedurende een alsdan overeen te komen periode en onder minimaal dezelfde bepalingen en bedingen als in deze overeenkomst vastgelegd (behoudens de artikelen 4 en 5) te blijven werken voor [bedrijfsnaam 3]. B.V. (of voor de koper).
De arbeidsovereenkomst bevat tevens een bonusregeling, die erop neerkomt dat [gedaagde partij] bij een succesvolle verkoop aan een derde, aanspraak kon maken op een bonus (hierna: de prestatiebonus). Over de hoogte van de prestatiebonus vermeldt de arbeidsovereenkomst het volgende:
“De hoogte van de bonus wordt vastgesteld als volgt: 2,5% van het verkoopbedrag.”
Op 24 september 2019 is [bedrijfsnaam 3] verkocht aan een derde partij (hierna: de koper) voor een bedrag van € 16.487.323,-. Deze verkoop hield in dat de koper de meerderheid van de aandelen verkreeg van de in het kader van de overname nieuw opgerichte moedervennootschap van [bedrijfsnaam 3], genaamd [bedrijfsnaam 5] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 5]). [gedaagde partij] heeft gelet op deze verkoop, met aftrek van een voorschot van
€ 30.000,-, een bonus ontvangen van € 351.250,-.
Ook [gedaagde partij], die na de overdracht zou aanblijven als directeur, heeft in het kader van deze overname via [bedrijfsnaam 4] tien procent van de aandelen in [bedrijfsnaam 5] gekocht. Om dit te kunnen betalen, heeft [gedaagde partij] zijn volledige prestatiebonus gebruikt en via [bedrijfsnaam 4] een lening afgesloten bij [bedrijfsnaam 1] van € 150.000,- (hierna: de geldlening). In de desbetreffende leningsovereenkomst van 24 september 2019 is opgenomen dat de geldlening een looptijd heeft van vijf jaar, eindigend op 24 september 2024. Voor zover relevant is in de overeenkomst verder het volgende bepaald:
“Artikel 5. Opeisbaarheid
De Hoofdsom of het restant daarvan en de daarover verschuldigde rente, zal terstond opeisbaar zijn:
a. in geval van fusie, splitsing, ontbinding, faillissement, surseance van betaling, onder bewind- of curatelestelling van schuldenaar;
b. (...)”
Ter zekerheid van terugbetaling van de geldlening, heeft [gedaagde partij] zich bij akte van borgtocht van 24 september 2019 persoonlijk borg gesteld voor de gehele lening, inclusief de rente en bijkomende kosten, tot een bedrag van € 150.000,- (hierna: de borgstelling).
De concepten voor deze leningsovereenkomst en akte van borgstelling, had [gedaagde partij] een paar dagen eerder, te weten op 19 september 2019, ontvangen van [bedrijfsnaam 6], (toen nog) een van de indirecte aandeelhouders van [bedrijfsnaam 3] (via [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2]). Bij deze e-mail was ook een addendum op zijn arbeidsovereenkomst gevoegd, waarin de omzetting in een managementovereenkomst met [bedrijfsnaam 4] was geregeld.
Na de overname is het bergafwaarts gegaan met [bedrijfsnaam 3]. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een procedure waarin de koper (via [bedrijfsnaam 5]) [bedrijfsnaam 2] aansprakelijk heeft gehouden voor schending van de verkoopgaranties. Op 2 mei 2022 is deze zaak geschikt. Deze schikking kwam erop neer dat alle minderheidsaandeelhouders van [bedrijfsnaam 5] hun aandelen om niet zouden overdragen aan de koper. In het kader van deze schikking heeft [gedaagde partij] namens [bedrijfsnaam 4] met [bedrijfsnaam 1] onderhandeld over de geldlening. Dit heeft geleid tot een kwijtschelding door [bedrijfsnaam 1] van de helft van de geldlening. Op 29 april 2022 zijn deze afspraken, voor zover van belang, als volgt in een e-mail vastgelegd (hierna: de vaststellingsovereenkomst):
“Nu we langzaam rondkomen met de VSO, bevestig ik hierbij aan jullie ten behoeve van jullie achterban de “onderlinge afspraken” die blijven staan. De redactie van de kwijting in de VSO was gewijzigd, dus ik voeg aan de al bekende punten nummer 5 toe, namelijk de “interne kwijting”.(...)
2. Bij Aandelenlevering tegen de koopprijs genoemd in de VSO, geldt ten aanzien van de Leningsovereenkomst tussen [bedrijfsnaam 1] (schuldeiser) en [bedrijfsnaam 4] (schuldenaar), alsmede de daaraan gekoppelde borgstelling van [gedaagde partij], het volgende. Bij Aandelenlevering wordt de lening door [bedrijfsnaam 1] aan [bedrijfsnaam 4] hierbij voor de helft (50%) gekweten. De restant lening bedraagt daarna € 75.000. [bedrijfsnaam 4] voldoet binnen 14 dagen na de Aandelenlevering een bedrag van € 20.000 aan [bedrijfsnaam 1] als vroegtijdige aflossing. Indien [bedrijfsnaam 4] daarna binnen drie jaar, te rekenen vanaf de 14e dag na de Aandelenlevering, nog eens € 30.000 aflost, wordt het restant daarna (€ 25.000) door [bedrijfsnaam 1] gekweten. Als de hiervoor bedoelde aflossing van € 30.000 niet binnen de aangegeven termijn geschied, geldt dat de resterende schuld (het dan bestaande restant plus € 25.000) verschuldigd blijft en binnen twee jaar nadien geheel dient te zijn afgelost. Echter als op het moment dat die twee jaren termijn aanvangt blijkt uit objectieve gegevens en berekeningen dat niet kan worden gekomen tot een reële aflossingsregeling binnen die twee jaren erna door [bedrijfsnaam 4] en/of [gedaagde partij], wordt de bedoelde resterende schuld door [bedrijfsnaam 1] kwijtgescholden.
(...)Met deze e-mail worden de interne afspraken vastgelegd en bevestigd.”
Zoals overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst, heeft [bedrijfsnaam 4] vervolgens binnen veertien dagen een bedrag van € 20.000,- op de geldlening afgelost. Verder heeft [bedrijfsnaam 4] geen bedragen meer afgelost.
Op 31 augustus 2023 heeft [bedrijfsnaam 1] haar vordering op [bedrijfsnaam 4] uit hoofde van de geldlening gecedeerd aan [eisende partij].
Op 28 oktober 2023 is [bedrijfsnaam 4] ontbonden door middel van een ontbindingsbesluit door [gedaagde partij] als aandeelhouder. Op 12 maart 2024 heeft [eisende partij] [gedaagde partij], gelet op dit ontbindingsbesluit en met een beroep op de borgstelling, gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 57.864,43, bestaande uit € 50.000,- aan hoofdsom vermeerderd met rente. [gedaagde partij] is hierop niet tot betaling overgegaan.
3 Het geschil
[eisende partij] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 56.479,-, binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met wettelijke rente per 22 maart 2024, althans de dag van dagvaarding;
II. veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 1.339,79 aan daadwerkelijke buitengerechtelijke incassokosten, binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met wettelijke rente per 22 maart 2024, althans de dag van dagvaarding;
III. veroordeling van [gedaagde partij] in de daadwerkelijke proceskosten, inclusief nakosten en deurwaarderskosten, binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van het verval van deze termijn.
Aan deze vorderingen legt [eisende partij] ten grondslag dat de ontbinding van [bedrijfsnaam 4] tot gevolg heeft dat de geldlening direct opeisbaar is geworden en [gedaagde partij] onder de borgstelling kan worden aangesproken tot betaling van het restant van de hoofdsom, te vermeerderen met rente en kosten. [bedrijfsnaam 1] zou deze vordering op [gedaagde partij] aan haar hebben gecedeerd.
[gedaagde partij] voert verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
‘