Home

Rechtbank Dordrecht, 03-05-2007, BA4370, 11/500686-06

Rechtbank Dordrecht, 03-05-2007, BA4370, 11/500686-06

Gegevens

Instantie
Rechtbank Dordrecht
Datum uitspraak
3 mei 2007
Datum publicatie
3 mei 2007
ECLI
ECLI:NL:RBDOR:2007:BA4370
Zaaknummer
11/500686-06

Inhoudsindicatie

De rechtbank te Dordrecht heeft een 44-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voor een poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft tijdens een voetbalwedstrijd een speler van de tegenpartij geduwd. Nadat deze op de grond was gevallen, heeft verdachte hem met zijn geschoeide voet vol in het gezicht getrapt. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich tijdens een voetbalwedstrijd heeft misdragen.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT

MEERVOUDIGE STRAFKAMER

Tegenspraak

Parketnummer: 11/500686-06 en 11/500639-05 (tul)

Zittingsdatum : 19 april 2007

Uitspraak : 3 mei 2007

VERKORT STRAFVONNIS

De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:

[Verdachte],

geboren in 1963,

wonende [adres en woonplaats].

De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.

1. De tenlastelegging

Aan verdachte is dat

hij op of omstreeks 08 oktober 2006 te Dordrecht ter uitvoering van het door

verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer],

opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] heeft geduwd en/of getrapt, waarna die [slachtoffer] op de grond is gevallen en/of (vervolgens) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht

of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 08 oktober 2006 te Dordrecht opzettelijk mishandelend een

persoon (te weten [slachtoffer]), heeft geduwd en/of geschopt, waarna die [slachtoffer] op de grond is gevallen en/of (vervolgens) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal op het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt en/of getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

2. De voorvragen

2.1 De geldigheid van de dagvaarding

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.

2.2 De bevoegdheid van de rechtbank

Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.

2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.

2.4 De schorsing van de vervolging

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.

3. Het onderzoek ter terechtzitting

3.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft -het primair ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.

3.2 De verdediging

De verdediging heeft vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.

4. De bewijsbeslissingen

4.1 De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

(primair)

op 08 oktober 2006 te Dordrecht ter uitvoering van het door

verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer],

opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] heeft geduwd, waarna die [slachtoffer] op de grond is gevallen en

vervolgens die [slachtoffer] tegen het gezicht heeft geschopt of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

4.2 De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.

5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

Het bewezenverklaarde levert op:

POGING TOT ZWARE MISHANDELING.

6. De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid

7.1 Strafmotivering

De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft tijdens een voetbalwedstrijd een speler van de andere partij een duw gegeven waardoor deze op de grond viel. Vervolgens heeft verdachte met zijn geschoeide voet het slachtoffer, die in een kwetsbare positie op de grond lag, vol in het gezicht getrapt. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij heeft het slachtoffer dusdanig ernstig letsel toegebracht dat deze daardoor tijdelijk het bewustzijn is verloren. Dat het slachtoffer hieraan geen blijvend letsel heeft overgehouden mag een wonder genoemd worden en is zeker niet aan verdachte te danken.

De rechtbank rekent verdachte een en ander zeer zwaar aan. Juist in een situatie van vrijetijdsbesteding door middel van sport en spel mag worden verwacht dat men zich op vriendschappelijke en sportieve wijze tegenover elkaar gedraagt. Verdachte daarentegen heeft zijn zelfbeheersing verloren en zich met toepassing van excessief geweld op vreselijke wijze misdragen.

Het toepassen van buitensporig geweld op het voetbalveld zoals verdachte dat heeft gedaan brengt gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving in zijn algemeenheid en in de sportwereld in het bijzonder teweeg. Verdachte heeft daarmee evenwel geen rekening gehouden en zich slechts laten leiden door zijn eigen agressieve emoties.

Tegen een dergelijk ernstig feit dient, mede gelet op de omstandigheden waaronder dit is begaan, met een zware strafrechtelijke sanctie te worden opgetreden.

Ter bepaling van de straf heeft de rechtbank ook in haar oordeel betrokken de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

Daarbij heeft de rechtbank meer in het bijzonder acht geslagen op het voorlichtingsrapport van Stichting Reclassering Nederland d.d. 8 februari 2007 en het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 maart 2007. Uit dit uittreksel blijkt dat verdachte reeds eerder veroordeeld is wegens soortgelijke feiten en nog in een proeftijd liep terzake een (deels) voorwaardelijk opgelegde straf.

Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd.

7.2 Vordering tenuitvoerlegging

Verdachte is door de meervoudige kamer van de rechtbank te Dordrecht bij onherroepelijk geworden vonnis van 22 december 2005 in de zaak onder parketnummer 11/500639-05 veroordeeld tot onder meer veertien maanden gevangenisstraf, waarvan vier maanden voorwaardelijk met bevel dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van deze vrijheidsstraf gevorderd. De verdediging heeft afwijzing van deze vordering bepleit en subsidiair voorgesteld de proeftijd te verlengen

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Veroordeelde heeft derhalve de algemene voorwaarde niet nageleefd.

Nu het feit waaraan veroordeelde zich thans heeft schuldig gemaakt een geheel ander soort feit betreft dan de feiten waarvoor hem in de zaak met parketnummer 11/500639-05 een gedeeltelijke voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd, zal de rechtbank thans niet de gevorderde tenuitvoerlegging bevelen, maar ziet zij in de niet-naleving van de voorwaarde wel voldoende aanleiding om de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf te verlengen met één jaar.

8. De toepasselijke wettelijke voorschriften

De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:

artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9. De beslissing

De rechtbank

verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;

verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;

verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;

verklaart verdachte hiervoor strafbaar;

veroordeelt verdachte wegens dit feit tot:

* een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ZES (6) MAANDEN;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

VERLENGT de in het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank te Dordrecht d.d. 22 december 2005 met parketnummer 11/500639-05 bepaalde PROEFTIJD met ÉÉN (1) JAAR.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,

mr. F.L.J.M. Heijnen en mr. C. Japenga, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Hooge, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 mei 2007.