Rechtbank Gelderland, 17-04-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:2636, 3665257
Rechtbank Gelderland, 17-04-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:2636, 3665257
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 17 april 2015
- Datum publicatie
- 21 mei 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2015:2636
- Zaaknummer
- 3665257
Inhoudsindicatie
In deze (verstek)zaak vordert de verhuurder een boete van 50% van alle huurtermijnen, die bij normale uitvoering van deze overeenkomst verschenen zouden zijn. De kantonrechter oordeelt hierover als volgt. In zijn uitspraak van 30 mei 2013 met het kenmerk C-488/11 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) de prejudiciële vragen beantwoord die hem waren gesteld door het gerechtshof Amsterdam. Het hof heeft aan het HvJ onder meer gevraagd – kort gezegd – of een huurovereenkomst voor woonruimte tussen een bedrijfsmatige verhuurder en een particulier onder de werkingssfeer van de Richtlijn valt (Gerechtshof Amsterdam 13 september 2013 ECLI:NL:GHAMS:2013:CA1825) . Het HvJ heeft die vraag bevestigend beantwoord. Anders dan verhuurder in deze procedure heeft gesteld is het, voor de vraag of het beding waarop verhuurder zich beroept een oneerlijk beding is in de zin van de Richtlijn, naar het oordeel van de kantonrechter niet van belang of het daarbij om de huur van een woning of een garagebox gaat. Voor de beantwoording van deze vraag is van belang of de wederpartij – in casu huurder X – valt aan te merken als particulier. Nu niet is gesteld of gebleken dat huurder X handelt in uitoefening van een beroep of bedrijf, wordt zij aangemerkt als particulier.
Daaraan zij nog toegevoegd dat in artikel 5 van de huurovereenkomst staat: “De garagebox is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor de stalling van een auto en (motor)fietsen, alsmede voor de opslag van huisraad voor particuliere doeleinden (…)”. De Richtlijn is derhalve op de onderhavige huurovereenkomst van toepassing.
Het beding dat op niet nakoming van de bepalingen uit de huurovereenkomst en de bijbehorende algemene voorwaarden een boete van 50% van alle huurtermijnen, die bij normale uitvoering van deze overeenkomst verschenen zouden zijn, wordt ambtshalve vernietigd, op grond van artikel 6:233 aanhef en onder a Burgerlijk Wetboek, omdat het voor huurder X onredelijk bezwarend is.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 3665257 \ CV EXPL 14-7490 \ 475\415
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[eisende partij]
wonende te[woonplaats]
eisende partij
gemachtigde Groenendaal & Van Krijl Gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde partij]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
niet verschenen
Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 februari 2015 en de daarin genoemde processtukken
- de akte aan de zijde van [eisende partij] met een productie.
2 De verdere beoordeling van het geschil
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 13 februari 2015.
Bij dit tussenvonnis is [eisende partij] in de gelegenheid gesteld om te reageren op het voornemen van de kantonrechter om het boetebeding waar hij zich op beroept ambtshalve te vernietigen.
In zijn akte van 13 maart 2015 heeft [eisende partij], kort en zakelijk weergegeven en zover hier van belang, gesteld dat de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn) niet van toepassing is. In het onderhavige geval gaat het, volgens [eisende partij], niet om de huur van woonruimte maar om de huur van een garagebox. Dit is volgens [eisende partij] een bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a Burgerlijk Wetboek. De Richtlijn mist volgens [eisende partij] derhalve toepassing.
De kantonrechter oordeelt hierover als volgt. In zijn uitspraak van 30 mei 2013 met het kenmerk C-488/11 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) de prejudiciële vragen beantwoord die hem waren gesteld door het gerechtshof Amsterdam. Het hof heeft aan het HvJ onder meer gevraagd – kort gezegd – of een huurovereenkomst voor woonruimte tussen een bedrijfsmatige verhuurder en een particulier onder de werkingssfeer van de Richtlijn valt (Gerechtshof Amsterdam 13 september 2013 ECLI:NL:GHAMS:2013:CA1825) . Het HvJ heeft die vraag bevestigend beantwoord. Anders dan [eisende partij] heeft gesteld is het, voor de vraag of het beding waarop [eisende partij] zich beroept een oneerlijk beding is in de zin van de Richtlijn, naar het oordeel van de kantonrechter niet van belang of het daarbij om de huur van een woning of een garagebox gaat. Voor de beantwoording van deze vraag is van belang of de wederpartij – in casu [gedaagde partij] – valt aan te merken als particulier. Nu niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde partij] handelt in uitoefening van een beroep of bedrijf, wordt zij aangemerkt als particulier.
Daaraan zij nog toegevoegd dat in artikel 5 van de huurovereenkomst staat: “De garagebox is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor de stalling van een auto en (motor)fietsen, alsmede voor de opslag van huisraad voor particuliere doeleinden (…)”. De Richtlijn is derhalve op de onderhavige huurovereenkomst van toepassing.
Conform de overwegingen in alinea twee en drie van het tussenvonnis van 13 februari 2015 wordt het beding dat op niet nakoming van de bepalingen uit de huurovereenkomst en de bijbehorende algemene voorwaarden een boete van 50% van alle huurtermijnen, die bij normale uitvoering van deze overeenkomst verschenen zouden zijn, ambtshalve vernietigd, op grond van artikel 6:233 aanhef en onder a Burgerlijk Wetboek, omdat het voor [gedaagde partij] onredelijk bezwarend is. De gevorderde boete wordt daarom afgewezen.
Voor zover de vordering de huurachterstand betreft komt deze de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat dit deel van de vordering € 560,00 (€ 112,00 maal vijf maanden) wordt toegewezen. De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf op het moment van opeisbaarheid over € 560,00 zijnde de hoofdsom, daar voor toewijzing van de rente over een hoger bedrag geen grondslag aanwezig is.
[eisende partij] heeft voorts aanspraak gemaakt op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. De door de [eisende partij] verzonden aanmaning voldoet niet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen, nu in de aanmaning een lager bedrag is genoemd dan thans wordt gevorderd. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn daarom slechts toewijsbaar tot het in de aanmaning vermelde bedrag van € 48,40 (inclusief btw).
[gedaagde partij] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De proceskosten worden begroot zoals hierna bepaald. De kosten van de akte blijft evenwel voor rekening van [eisende partij].
3 De beslissing
De kantonrechter
veroordeelt [gedaagde partij] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 608,40 (€ 560,00 aan huurachterstand en € 48,40 aan buitengerechtelijke kosten) te vermeerderen met de wettelijke rente over € 560,00 vanaf het moment van opeisbaarheid tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten tot deze uitspraak aan de zijde van [eisende partij] begroot op € 95,77 aan dagvaardingskosten, € 219,00 aan griffierecht en € 100,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. B.J. Engberts en in het openbaar uitgesproken op |
||