Rechtbank Gelderland, 01-12-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:6445, 05/880562-14
Rechtbank Gelderland, 01-12-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:6445, 05/880562-14
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 1 december 2016
- Datum publicatie
- 1 december 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2016:6445
- Zaaknummer
- 05/880562-14
Inhoudsindicatie
Onderzoek Zilver. In een grootschalig onderzoek naar de productie van synthetische drugs, het aanwezig hebben van synthetische drugs en het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen met betrekking tot opiumwetdelicten gericht op synthetische drugs, is de rechtbank in elf zaken tot (een) bewezenverklaring(en) gekomen. In één van die elf zaken kwam de economische politierechter al op 21 september 2016 tot een bewezenverklaring. In vijf zaken vindt de rechtbank dat er sprake is van deelname aan een criminele organisatie. In verschillende zaken is de rechtbank gekomen tot forse (deels voorwaardelijke) gevangenisstraffen. Ook heeft de rechtbank in een aantal zaken (forse) werkstraffen, al dan niet met daarnaast voorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd. In 2 zaken is de rechtbank tot een vrijspraak gekomen.
In deze zaak is een gevangenisstraf van 8 jaren opgelegd.
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
team strafrecht
zittingsplaats Zutphen
parketnummers : 05/880562-14 en 05/780113-16
datum uitspraak : 1 december 2016
tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte 1],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] ,
wonende: [adres 1] ,
thans gedetineerd in de PI Zwaag.
Raadsman: mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 oktober 2014, 5 december 2014, 2 maart 2015, 18 mei 2015, 20 juli 2015, 12 oktober 2015, 9 november 2015, 5 januari 2016, 21 maart 2016, 7 juni 2016, 5 september 2016, 6 september 2016, 8 september 2016, 15 september 2016, 16 september 2016, 19 september 2016 en 17 november 2016.
1 De inhoud van de tenlastelegging
De volledige tenlastelegging is opgenomen als bijlage bij dit vonnis. De rechtbank volstaat hier met de vermelding dat verdachte er – kort gezegd – van wordt verdacht dat hij al dan niet als medepleger op meerdere locaties:
1. MDMA en/of 2C-B en/of metamfetamine en/of amfetamine heeft bereid en/of vervaardigd en/of verwerkt,
2. ( pillen met) MDMA en/of 2C-B en/of amfetamine en/of metamfetamine voorhanden heeft gehad,
3. strafbare voorbereidingshandelingen heeft gepleegd gericht op onder meer de productie van synthetische drugs, en
4. heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die gericht was op onder meer de productie van synthetische drugs.
De rechtbank overweegt over feit 1, zaaksdossier 4, dat zij de vermelding in de tenlastelegging dat de pleegperiode duurt tot en met 2 juli 2013, zo leest dat die periode voortduurt tot en met 2 juli 2014. Daarnaast leest zij de tenlastelegging onder feit 1, zaakdossier 7, zo dat de periode vanaf 12 april 2014 aanvangt. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een kennelijke verschrijving: gelet op de inhoud van het zaaksdossier neemt de rechtbank aan dat bedoeld zal zijn 2014 als jaartal op te nemen.
1a. De bevoegdheid van de rechtbank
Voorzover verdachte in België feiten zou hebben begaan, in de vorm van het vervoeren van voor de productie van MDMA en/of de grondstof voor MDMA, PMK, bestemde chemicaliën, is de Nederlandse strafwet daarop van toepassing op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder 2o, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze bepaling destijds luidde, in combinatie met artikel 2bis, eerste lid, van de (Belgische) Wet betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsmiddelen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, artikel 6 van die wet, artikel 3 van het (Belgische) Koninklijk Besluit van 2 december 1988 tot regeling van sommige psychotrope stoffen en betreffende risicobeperking en therapeutisch advies en artikel 67 van het (Belgisch) Strafwetboek.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs 1
parketnummer 05/880562-14
Aanleiding onderzoek
Op vrijdag 22 november 2013 is in België een Nederlandse vrachtwagen geobserveerd die onderweg bleek te zijn naar Nederland. De vrachtwagen was in Leuven geladen met chemicaliën. De vrachtwagen werd geobserveerd naar aanleiding van een tip dat de geladen chemicaliën gebruikt (zouden kunnen) worden voor de productie van synthetische drugs. Door de Belgische autoriteiten is Nederland verzocht de observatie over te nemen.
De Nederlandse autoriteiten hebben vanwege de verdenking dat deze chemicaliën voor de productie van synthetische drugs gebruikt zouden kunnen worden de observatie overgenomen en vastgesteld dat de vrachtwagen in Neede, gemeente Berkelland, aan de [adres 2] is uitgeladen. Op die plek werd gezien dat de lading in twee keer werd overgeladen in een kleinere vrachtwagen die op en neer reed naar een adres in het buitengebied van Borculo: de [adres 3] .
Op 23 november 2013 is op de [adres 3] in Borculo een doorzoeking gedaan, waarbij hulp is geboden door medewerkers van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) en door de medewerkers [naam 1] en [naam 2] van de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (hierna: LFO). In een schuur bij de woning werden grondstoffen aangetroffen, waaronder de in Leuven geladen chemicaliën, en apparatuur die ogenschijnlijk was bedoeld voor de productie van synthetische drugs. Ook zijn er sporendragers aangetroffen en in beslag genomen voor verder technisch onderzoek.
Vervolgens is een nader opsporingsonderzoek ingesteld dat aanvankelijk de naam ‘Chloor’ had, maar uiteindelijk de naam ‘Zilver’ heeft gekregen.
In het kader van dat opsporingsonderzoek zijn verschillende technische en tactische opsporingsmiddelen ingezet, zoals het verzamelen van (historische) telefoongegevens, financiële gegevens, informatie over de tenaamstelling van voertuigen, Kamer van Koophandel‑gegevens en gegevens uit het Kadaster. Daarnaast is er geobserveerd, zijn er registrerende bakens aan auto’s bevestigd en zijn er telefoons afgeluisterd. Ook is gebruikgemaakt van informatie van het Team Criminele Inlichtingen en zijn er rechtshulpverzoeken gedaan aan België. Er zijn ook diverse getuigen gehoord, waaronder omwonenden van verschillende locaties.
Eén en ander heeft ertoe geleid dat meerdere mogelijk relevante locaties in beeld kwamen.
Op 3 juli 2014 zijn er op diverse locaties doorzoekingen gedaan en aanhoudingen verricht. Zo zijn er doorzoekingen gedaan op de adressen: [adres 4] in Kortenhoef (zaaksdossier 2), [adres 5] in Middelie (zaaksdossier 4; op deze locatie heeft ook op 12 augustus 2014 een doorzoeking plaatsgevonden), [adres 6] in Putten (zaaksdossier 6), [adres 7] ( [unit 1] ) en [nummer 2] ( [unit 2] ) in Nederhorst den Berg (zaaksdossier 7), [adres 8] in Dedgum (zaaksdossier 8), [adres 9] in Zeewolde (zaaksdossier 9) en [adres 10] in Putten (zaaksdossier 10).
Later hebben nog doorzoekingen plaatsgevonden op de adressen: [adres 11] in Kockengen (zaaksdossier 3; op 28 augustus 2014), [adres 12] en [adres 13] in Maartensdijk (zaaksdossier 11; op 9 februari 2015), [adres 14] in Vinkeveen en [adres 15] in Amsterdam (zaaksdossier 12 ; beide op 28 november 2014).
Op de diverse locaties zijn (in totaal) grote hoeveelheden chemicaliën, drugs en drugsgerelateerde stoffen, goederen en apparatuur aangetroffen en in beslag genomen.
De resultaten van het opsporingsonderzoek zijn neergelegd in een eindproces‑verbaal van 28 juni 2015. Het eindproces‑verbaal is opgebouwd uit verschillende zaaksdossiers. Die zaaksdossiers zijn gekoppeld aan de verschillende hiervoor genoemde locaties. Op het eindproces‑verbaal zijn vervolgens aanvullingen gekomen. Dit heeft geleid tot in totaal 14 zaakdossiers:
-
[adres 3] te Borculo
-
[adres 4] te Kortenhoef
-
[adres 11] te Kockengen
-
[adres 5] te Middelie
-
N247 te Edam
-
[adres 6] te Putten
-
[adres 7] [nummer 1] en [nummer 2] [nummer 3] te Nederhorst den Berg
-
[adres 8] te Dedgum
-
[adres 9] te Zeewolde
-
[adres 10] te Putten
-
[adres 12] en [adres 13] te Maartensdijk
-
[adres 14] te Vinkeveen en [adres 15] in Amsterdam
-
Stroomstootwapen aangetroffen in Vinkeveen
-
Politieanalyse over de verdenking van het bestaan van een criminele organisatie
Daar waar de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, zijn de bewijsmiddelen opgenomen in de desbetreffende bijlage bij het vonnis. In het vonnis zijn (bewijs)overwegingen opgenomen die specifiek zien op de afzonderlijke verdachte en in het vonnis wordt gereageerd op verweren die in de zaak van die verdachte zijn gevoerd.
De rechtbank stelt voorafgaand daaraan nog het volgende vast:
- MDMA, 2C-B, amfetamine en metamfetamine zijn middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
- Het NFI heeft een beschrijving gegeven van de relevante chemische processen. Het gaat om de vervaardiging van PMK (piperonylmethylketon) uit safrol via permierenzuuroxidatie van isosafrol (proces 1) en om de vervaardiging van MDMA (methyleendioxymethamfetamine) door reductieve aminering van PMK (proces 2).
Proces 1
Dit proces kent een drietal stappen.
Stap 1 (Omzetting van safrol in isosafrol)
Safrol wordt omgezet in isosafrol door het te mengen met een sterke base zoals natrium- of kaliumhydroxide in een geschikt oplosmiddel, bijvoorbeeld methanol, en dit mengsel enige uren te verhitten en te roeren. De gevormde isosafrol wordt zonodig door vacuüm- of stoomdestillatie gezuiverd.
Stap 2 (Omzetting van isosafrol in esters van isosafrolglycol en mierenzuur)
Het instabiele permierenzuur wordt vers gemaakt door mierenzuur en een waterige waterstofperoxide-oplossing met elkaar te mengen. Het permierenzuur wordt geleidelijk toegevoegd aan een oplossing van isosafrol in dichloormethaan waarin natriumbicarbonaat als suspensie aanwezig is. Bij deze reactie komt warmte vrij waardoor koelen noodzakelijk is, om te voorkomen dat het vluchtige dichloormethaan te veel verdampt en/of er onder invloed van een hogere temperatuur teveel bijproducten ontstaan. Omdat de permierenzuur niet mengt met de isosafroloplossing in dichloormethaan moet er goed geroerd worden om de reactie goed te laten verlopen. Na de reactie bevat de onderlaag (dichloormethaan) het tussenproduct dat bestaat uit esters (rechtbank: een organische verbinding die wordt gevormd door reactie van een zuur met een alcohol) van isosafrolglycol en mierenzuur. Deze onderlaag wordt afgescheiden van de bovenlaag en het oplosmiddel kan worden afgedestilleerd.
Stap 3 (Afdestilleren van de esters van isosafrolglycol in PMK)
Het verkregen tussenproduct uit stap 1 wordt opgelost in methanol en gemengd met verdund zwavelzuur. Dit reactiemengsel wordt gedurende enkele uren verwarmd waarbij PMK wordt gevormd dat zich als separate laag afscheidt van het reactiemengsel. De PMK-laag wordt gescheiden van de zwavelzure laag en zonodig door vacuüm- of stoomdestillatie gezuiverd.
Proces 2
Ook dit proces heeft een drietal stappen, waarbij de eerste stap twee mogelijkheden heeft.
Stap 1A (Reductieve aminering met natriumboorhydride)
Aan een gekoeld mengsel van PMK, methanol of een ander alcohol en methylamine wordt stapsgewijs natriumboorhydride toegevoegd. Hierbij wordt de temperatuur van het reactiemengsel zo laag mogelijk gehouden door dit bijvoorbeeld in een vriezer te plaatsen. De PMK wordt hierdoor omgezet in een MDMA-base.
Stap 1B (Reductieve aminering met behulp van een platinakatalysator en waterstofgas)
Een mengsel van PMK, methanol of een ander alcohol, methylamine en een platina bevattende katalysator wordt in een drukreactieketel geroerd terwijl waterstof over/door dit mengsel wordt geleid. De PMK wordt hierdoor omgezet in MDMA-base. Na de reactie wordt de platinakatalysator voor hergebruik of recycling afgescheiden door dit te laten bezinken of de oplossing te filteren.
Stap 2 (Afdestilleren van het alcohol en de methylamine)
De vluchtige hulpstoffen worden afgedestilleerd waarbij de ruwe MDMA-base achterblijft als olieachtige vloeistof. Het afgedestilleerde mengsel bestaat voornamelijk uit methylamine in de gebruikte alcohol met daarin lage concentraties MDMA, PMK en andere vluchtige syntheseverontreinigingen.
Stap 3 (Kristallisatie MDMA-base als HCl‑zout)
De olieachtige MDMA-base wordt omgezet in zout (een vaste stof). Deze kristallisatie wordt uitgevoerd door MDMA-base op te lossen in aceton en daar zoutzuur (als gas of als oplossing in water) aan toe te voegen. Het gevormde MDMA hydrochloride is slecht oplosbaar in aceton en kristalliseert uit. Dit kristallisatiemengsel wordt in de vriezer geplaatst waardoor de kristallisatie sneller verloopt en de opbrengst wordt verhoogd. De kristallen worden verzameld door middel van filtratie. De overgebleven vloeistof, zure aceton met daarin nog resten MDMA en syntheseverontreinigingen, kan opnieuw gebruikt worden voor kristallisatie alvorens te eindigen als afval.2
- [verdachte 1] (hierna: [verdachte 1] ) werd door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in dit onderzoek ‘ [bijnaam 1] ’ genoemd.3 [verdachte 1] ontkent dat hij zo door hen genoemd werd. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben echter afzonderlijk van elkaar, meteen nadat een foto van [verdachte 1] werd getoond, verklaard dat zij die persoon kennen als ‘ [bijnaam 1] ’. Zij zijn bij deze verklaring gebleven en hebben bij herhaling verklaard over ‘ [bijnaam 1] ’. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat, wanneer door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] over ‘ [bijnaam 1] ’ wordt verklaard, [verdachte 1] wordt bedoeld. In de uitwerking van de verhoren van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wordt deze naam op twee manieren gespeld, als ‘ [bijnaam 1] ’ en ‘ [bijnaam 1] ’. Bij de bespreking van de verschillende zaaksdossiers wordt met beide schrijfwijzen [verdachte 1] bedoeld.
- [verdachte 1] gebruikte ook de naam [verdachte 1]4 en [verdachte 1] .5 Hij heeft zich daarnaast uitgegeven als [verdachte 1] en [verdachte 1] .6
- [verdachte 1] is door medeverdachten in verklaringen ook aangehaald met zijn voornaam [verdachte 1] . Niet ter discussie staat dat met ‘ [verdachte 1] ’ [verdachte 1] wordt bedoeld. Wanneer een verklaring van een medeverdachte, waarin wordt gesproken over [verdachte 1] , als bewijs wordt gebezigd, haalt de rechtbank omwille van de leesbaarheid van het vonnis [verdachte 1] aan met diens achternaam.
- [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) werd door [medeverdachte 1] ‘ [medeverdachte 3] ’ genoemd.7 [medeverdachte 3] ontkent dat hij door [medeverdachte 1] zo werd genoemd. De rechtbank heeft echter geen redenen om op dit punt te twijfelen aan de verklaring van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] is bij deze verklaring gebleven en heeft bij herhaling verklaard over ‘ [medeverdachte 3] ’. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat, wanneer in de verklaringen van [medeverdachte 1] over ‘ [medeverdachte 3] ’ wordt gesproken, [medeverdachte 3] wordt bedoeld.
- [medeverdachte 1] werd ook ‘ [bijnaam 2] ’ of ‘ [bijnaam 3] ’ genoemd.8 De rechtbank gaat er vanuit dat, wanneer in verklaringen of andere bewijsmiddelen over ‘ [bijnaam 2] ’ of ‘ [bijnaam 3] ’ wordt gesproken, [medeverdachte 1] wordt bedoeld.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1, 2, 3 en 4, waarbij hij heeft opgemerkt dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2 voor zover het gaat om het aanwezig hebben van de in Dedgum (zaaksdossier 8) aangetroffen drugs.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er direct noch indirect bewijs is voor de productie van synthetische drugs, laat staan dat dit door verdachte gedaan zou zijn. Hooguit heeft in Borculo en Nederhorst den Berg verwerking, in de vorm van kristallisatie van MDMA-olie, plaatsgevonden. Voor zover de rechtbank zou oordelen dat er wel sprake is geweest van productie, heeft de raadsman naar voren gebracht dat de aangetroffen materialen volgens het Openbaar Ministerie passen bij meer dan tien productiemethodes. Volgens de raadsman past dit dan weer niet bij de impliciete stelling van het Openbaar Ministerie dat één persoon, te weten verdachte, al deze productiemethodes (tegelijk) in bedrijf heeft gehad.
De raadsman heeft aangevoerd dat geen sprake kan zijn van schakelbewijs, waarbij hij is ingegaan op de input (grondstoffen), de hardware/baksystemen, de productiemethodes en de output. In dit verband heeft de raadsman een tweetal voorwaardelijke verzoeken gedaan tot het horen van [verbalisant 5] en [verbalisant 6] als deskundige. De rechtbank begrijpt deze verzoeken als volgt:
Het eerste verzoek is gedaan omdat gerapporteerd wordt over pure PMK, terwijl dat volgens de raadsman niet bestaat. Alle PMK heeft (een geringe) synthesevervuiling. Daarnaast is het door [verbalisant 5] en [verbalisant 6] verrichte onderzoek niet volledig waar het gaat om onderzochte onzuiverheidspatronen in de op verschillende locaties aangetroffen PMK. Er is niet gekeken naar onzuiverheden (‘markers’) die gerelateerd zijn aan PMK uit piperonal of PMK uit piperonalglycidaat. Doordat het onderzoek niet volledig is, kan niet worden bepaald welke indicaties er zijn voor deze productiemethoden voor PMK en daarmee ook niet of er mogelijk verschillende producenten op de verschillende locaties hebben gewerkt. Op die manier wordt aan verdachte de mogelijkheid onthouden om zijn stelling (nader) te onderbouwen dat hij alleen facilitator was en er verscheidene producenten waren op verschillende locaties.
Het tweede verzoek, dat alleen ziet op het horen van [verbalisant 5] , heeft betrekking op zijn onderzoek naar de output (LJN AH1049). De raadsman betwist de conclusies van [verbalisant 5] .
De raadsman heeft betoogd dat verdachte alleen een facilitator is geweest. Hij heeft alleen nieuwe, vrij verkrijgbare, chemicaliën en nieuwe baksystemen verkocht en geleverd. Daarnaast heeft hij apparatuur opgehaald voor modificatie en reparatie en deze vervolgens ook weer afgeleverd en heeft hij apparatuur schoongemaakt. Dit verklaart de DNA-sporen op kleding, handschoenen en gasmaskers en de aanwezigheid van een beperkte hoeveelheid chemisch afval in bijvoorbeeld Kockengen. Het gebruik van het bedrijf [naam 10] ., het gebruik van valse namen en het (laten) regelen van vervoer en telefoons past bij deze rol van verdachte. Hij is niet betrokken geweest bij het regelen van locaties. Verdachte heeft bij de politie verschillende klanten van hem nader aangeduid, maar hij weet niet wie er uiteindelijk produceert. Er is in dit verband door de raadsman op gewezen dat op verscheidene locaties DNA van onbekende personen is aangetroffen.
Andere gevoerde verweren die specifiek over een bepaalde locatie gaan, zullen (voor zover de rechtbank niet tot een vrijspraak komt) bij de beoordeling van dat zaaksdossier worden verwoord en besproken.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal allereerst ingaan op enkele verweren en enkele algemene punten bespreken.
De rechtbank ziet geen aanleiding de voorwaardelijke verzoeken tot het horen van [verbalisant 5] en [verbalisant 6] te honoreren. Zij acht het horen van deze twee personen als deskundige niet noodzakelijk.
Ten aanzien van eerste verzoek overweegt de rechtbank dat de conclusie van het NFI dat PMK is aangetroffen, niet betekent dat PMK in pure vorm is aangetroffen. Van complexe mengsels zijn alleen de hoofdcomponenten vermeld (zie onder meer AH432). Verder stelt de rechtbank vast dat het NFI ten aanzien van diverse locaties wel degelijk onderzoek heeft gedaan naar verschillende productiewijzen. Zoals in Borculo (zie onder meer AH432, onder punt 6 en punt 7), Dedgum (AH854 onder punt 3 en punt 9) en Putten, [adres 6] (AH897 onder punt 7).
Onvoldoende aannemelijk is geworden dat het onderzoek in dit opzicht onvolledig is geweest. De rechtbank overweegt daarbij dat de raadsman ook géén concrete gegevens heeft aangedragen, waarmee het standpunt dat er verscheidene producenten en daarmee verschillende productiemethoden waren, voldoende is onderbouwd. De verklaringen van verdachte hierover zijn niet of nauwelijks concreet te noemen en niet verifieerbaar. Evenmin zijn duidelijke sporen aangetroffen die wijzen op derden die mogelijk hebben geproduceerd.
In de stellingen van de raadsman zonder meer ziet de rechtbank dan ook onvoldoende grond voor het oordeel dat getwijfeld moet worden aan de volledigheid en juistheid van de onderzoeken dan wel aan de deskundigheid van [verbalisant 5] en [verbalisant 6] .
Ten aanzien van het tweede onderzoek overweegt de rechtbank dat dit ziet op LJN AH1049. De rechtbank heeft op de zitting van 5 september 2016 besloten dat dit stuk niet als processtuk aan het dossier wordt gevoegd. Om die reden wordt dit verzoek, mede gelet op het hiervoor overwogene, afgewezen.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] overweegt de rechtbank dat deze medeverdachte op onderdelen concreet en aantoonbaar juist heeft verklaard. Ook heeft [medeverdachte 1] zichzelf belast en heeft hij, tijdens een autorit met de politie, enkele locaties aangewezen. Daarom heeft de rechtbank geen reden de verklaringen van [medeverdachte 1] volledig terzijde te schuiven. Wel zal zij behoedzaam omgaan met verklaringen over de wetenschap bij [medeverdachte 1] van bepaalde zaken, nu niet altijd duidelijk is waarop die wetenschap is gebaseerd. Op dat punt is tijdens de verhoren meermalen onvoldoende doorgevraagd.
De rechtbank zal het zesde politieverhoor van de medeverdachte [medeverdachte 2] niet voor het bewijs gebruiken. Uit een toelichting op de uitwerking van dit verhoor blijkt dat door de verbalisanten niet werd mee‑getypt tijdens dit verhoor omdat [medeverdachte 2] snel en veel praatte en plotseling van onderwerp veranderde. Na afloop van het verhoor bleek de opnameapparatuur een storing te hebben gehad. Daarop heeft de verbalisant alsnog aantekeningen gemaakt op basis van zijn eigen herinneringen. Het betreft echter een verhoor waarin veel verschillende onderwerpen werden besproken waarmee het verhoor niet eenvoudig van aard was. Dit klemt te meer daar uit de woordelijke weergave van de andere verhoren naar voren is gekomen dat [medeverdachte 2] niet altijd even helder heeft verklaard, met name niet over tijdsindicaties maar ook niet over welke informatie hij van wie kreeg.
[medeverdachte 2] heeft de uitwerking door de verbalisant niet ondertekend, omdat hij dit schijnbaar nooit doet. Onduidelijk is of het verslag van het verhoor wel aan hem is voorgelezen en wat zijn mening was over de samengevatte weergave van het verhoor. Al met al maakt dit dat de rechtbank de samengevatte weergave van het zesde verhoor van [medeverdachte 2] onvoldoende op waarde kan schatten en het om die reden verder buiten beschouwing zal laten.
Ten aanzien van feit 1 (onder andere productie )
Met betrekking tot zaaksdossier 1 (Borculo)
Onder verwijzing naar de bewijsmiddelen die in de bijlage over zaaksdossier 1 zijn opgenomen, oordeelt de rechtbank dat in Borculo MDMA is bereid en/of vervaardigd.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog dat het kristalliseren van MDMA-olie als het verwerken van MDMA moet worden aangemerkt. Het kristalliseren van MDMA-olie leidt tot het eindproduct van de productie van MDMA, te weten MDMA in de vorm van een vaste stof die verwerkt kan worden in XTC‑pillen.
Over de tenlastegelegde periode overweegt de rechtbank dat er op 21 mei 2013 een hennepkwekerij in de schuur bij de woning op het adres [adres 3] in Borculo is opgerold.9 Hoewel niet exact duidelijk is wanneer het laboratorium is ingericht en in werking is getreden, wijst de rechtbank ook op de verklaring van buurman [getuige 3] , die aan het eind van het voorjaar 2013 vaten met chemicaliën heeft gezien bij de [adres 3] in Borculo . Rond dat moment en in elk geval ná 21 mei 2013 zal het drugslaboratorium in werking zijn getreden.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de opmerking in AH021 – waarin een door de LFO uitgevoerde reconstructie van productieopstellingen met in Borculo aangetroffen apparatuur wordt beschreven – dat de ketels werden voorzien van de ontbrekende onderdelen, niet dat in Borculo onderdelen ontbraken of dat daar niet een in werking zijnde productieopstelling kon worden gerealiseerd. De LFO heeft in AH905 geconstateerd dat alle essentiële onderdelen aanwezig waren. De in Borculo aangetroffen apparatuur was niet aangesloten. De LFO heeft voor haar reconstructie, op haar eigen locatie in Amsterdam, de onderdelen aangesloten om tot een in werking zijnde productieopstelling te kunnen komen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die op het adres [adres 3] in Borculo MDMA heeft bereid en/of vervaardigd. De bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bijlage over zaaksdossier 1.
Niet aannemelijk is geworden dat verdachte ten aanzien van Borculo alleen facilitator zou zijn geweest. Er zijn geen concrete, verifieerbare, aanwijzingen voorhanden dat anderen dan de personen die in dit onderzoek als verdachte zijn aangemerkt, bij het laboratorium daar betrokken zijn geweest. Niet is gesteld of gebleken dat bij de levering uit België op 22 november 2013 anderen aanwezig zijn geweest. Als verdachte slechts een klant bediende is het opvallend dat de levering op die datum, die van begin tot eind is geobserveerd en een aanzienlijke hoeveelheid chemicaliën betrof, geen enkele aanwijzing heeft opgeleverd van één of meer personen in wiens of wier opdracht verdachte zou hebben gehandeld. Toen het laboratorium op 23 november 2013 werd opgerold heeft er een ontmoeting tussen verdachte en een aantal medeverdachten plaatsgevonden.10 Dat daar ook een opdrachtgever bij zou zijn geweest zoals verdachte in tweede instantie heeft verklaard, vindt geen steun in andere bewijsmiddelen en is mede daarom niet aannemelijk geworden. Verder is relevant dat in de schuur, waar de apparatuur en de grondstoffen in beslag zijn genomen en waar de productie heeft plaatsgevonden, ook géén sporen van andere personen (dan verdachte) zijn gevonden.
Er is geen bewijs voorhanden dat sprake is geweest van medeplegen. Van dat onderdeel zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Met betrekking tot zaaksdossier 2 (Kortenhoef)
De rechtbank constateert dat zaaksdossier 2 sterke aanwijzingen bevat voor juistheid van de stelling dat op enig moment op het perceel [adres 4] te Kortenhoef sprake is geweest van het bereiden of vervaardigen van MDMA, dan wel van het verwerken daarvan. Zo zijn in de schuur/het botenhuis en op de zolder van de woning sporen van MDMA aangetroffen, zijn er aan de productie van MDMA te relateren stoffen aangetroffen in het oppervlaktewater, dat grenst aan het perceel, en was het minigemaal bij de woning op het perceel aangetast door
– vermoedelijk – chemicaliën. Op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting kan echter niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld wanneer die sporen zijn ontstaan en evenmin door wie zij zijn veroorzaakt. De rechtbank is daarom van oordeel dat op grond van deze onderzoeksresultaten en de overige inhoud van dit zaaksdossier, niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat op deze locatie in de tenlastegelegde periode door één van de verdachten in het onderzoek-Zilver daadwerkelijk MDMA is bereid of vervaardigd, dan wel MDMA is verwerkt.
Verdachte zal om die reden wat betreft zaaksdossier 2 worden vrijgesproken van het onder 1 aan hem ten laste gelegde.
Met betrekking tot zaaksdossier 3 (Kockengen)
Niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er op het adres [adres 11] in Kockengen synthetische drugs zijn bereid of verwerkt in de tenlastegelegde periode door verdachten in het onderzoek-Zilver. Dat in de grond stoffen zijn aangetroffen die te relateren zijn aan de productie van dergelijke drugs is, ook in combinatie met de verklaring van getuigen dat er
rvs-bakken en jerrycans in de schuur stonden, onvoldoende concreet en redengevend om tot een bewezenverklaring op dit onderdeel te kunnen leiden. [verdachte 1] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in Kockengen gebruikte baksystemen (hardware) schoonmaakte, dat hij dat deed met ethanol, methanol of aceton en dat daarbij is gemorst. Het dossier sluit deze lezing over de ontstane sporen niet, of niet afdoende, uit. Omdat niet bewezen kan worden dat op deze locatie synthetische drugs werden bereid of verwerkt, zal verdachte hiervan worden vrijgesproken.
Met betrekking tot zaaksdossier 4 (Middelie)
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen bewijs aanwezig waaruit volgt dat er omstreeks juni 2013 in Middelie PMK is omgezet in MDMA. De omstandigheid dat er later dat jaar in Borculo bakken zijn aangetroffen die uit Middelie afkomstig zouden zijn, is daartoe onvoldoende. Er zijn geen indicaties dat die bakken in Middelie ook in werking zijn geweest en bovendien valt een andere toepassing van de bakken niet uit te sluiten. Van de vervuiling in het aangetroffen 100 litervat is niet duidelijk wanneer die is ontstaan. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het bereiden en/of vervaardigen van MDMA in 2013 in Middelie.
Wel acht de rechtbank, onder verwijzing naar de in de bijlage over zaaksdossier 4 opgenomen bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat er in 2014 in Middelie MDMA is verwerkt, in die zin dat er pillen (van een mengsel van MDMA en één of meer bind- en/of vulmiddelen) zijn geslagen. Dat volgt uit de omstandigheden dat er kort vóór 3 juli 2014 een tabletteermachine van Middelie naar de [adres 6] in Putten is overgebracht en dat er pillen en poeder, die positief op MDMA zijn getest, in de schuur in Middelie zijn aangetroffen. Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard van verdachte te hebben vernomen dat er in Middelie pillen werden gemaakt.
De rechtbank overweegt dat de rol van verdachte bij het tabletteren die van medepleger is geweest. Hoewel niet kan worden bewezen dat hij zelf pillen heeft geslagen, had hij, mede gelet op de verklaring van [medeverdachte 1] , wel zeggenschap over de tabletteermachine en wist hij dat er in Middelie pillen werden gemaakt, al dan niet door iemand anders. Verder acht de rechtbank relevant dat (zoals in zaaksdossier 9 bewezen zal worden verklaard) het verdachte is geweest die in Zeewolde XTC‑pillen heeft meegenomen die gelinkt kunnen worden aan de in Middelie aangetroffen XTC‑tabletten in die zin dat zij hoogstwaarschijnlijk uit dezelfde productiepartij afkomstig zijn. De rechtbank overweegt in dit verband ten slotte dat de verklaring van verdachte dat hij de tabletteermachine in opdracht van een klant of klanten heeft opgehaald, niet aannemelijk is geworden. Deze stelling is niet onderbouwd en evenmin voldoende nader geconcretiseerd.
Met betrekking tot zaaksdossier 6 (Putten [adres 6] )
De LFO heeft medewerking verleend aan de op 3 juli 2014 uitgevoerde doorzoeking van de loods aan de [adres 6] in Putten. Tijdens dat onderzoek zijn in de inpandige ruimte een opslag van chemicaliën, productieapparatuur en toebehoren aangetroffen. Hoewel de LFO ook heeft aangegeven dat in de loods MDMA-olie in MDMA-kristallen zou zijn omgezet, heeft de rechtbank vastgesteld dat die conclusie is gebaseerd op niet meer dan het aantreffen van restanten MDMA-olie en -kristallen in apparatuur en vrieskisten. De loods werd echter gebruikt voor de opslag van spullen die afkomstig waren van diverse locaties die met de productie van MDMA in verband kunnen worden gebracht, wat een plausibele verklaring voor het aantreffen van die restanten kan zijn. Bovendien is er geen ander bewijs, ook niet in de vorm van verklaringen van medeverdachten of getuigen, dat inhoudt dat in de loods synthetische drugs zijn vervaardigd/bereid en evenmin dat die daar zijn verwerkt. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Met betrekking tot zaaksdossier 7 (Nederhorst den Berg)
Verdachte heeft verklaard dat hij aan de [adres 7] in Nederhorst den Berg alleen als facilitator spullen heeft afgeleverd. Hij ontkent betrokken te zijn bij de productie van synthetische drugs op deze locatie. Verdachte stelt dat hij in Nederhorst den Berg geen volgelaatsmasker heeft gedragen. Zijn celmateriaal kan op het masker terecht zijn gekomen toen hij het oppakte om het te verplaatsen. Volgens verdachte kan zijn DNA ook op handschoenen terecht zijn gekomen, doordat hij die handschoenen heeft gedragen bij het uitladen van de goederen.
Op 3 juli 2014 is aan de [adres 7] (unit [adres 7] ) een werkend drugslaboratorium aangetroffen. Volgens de LFO-expert was hier al enige tijd sprake van een in werking zijnd drugslaboratorium. Op het moment van aantreffen, vond in diverse vriezers in klemdekselvaten het kristallisatieproces plaats. Zoals ten aanzien van zaaksdossier 1 is overwogen, moet het kristalliseren worden gezien als een vorm van het bereiden en/of vervaardigen van MDMA, nu kristalliseren van MDMA-olie leidt tot MDMA in vaste vorm als de werkzame stof in XTC‑tabletten.
In de productieplaats zijn handschoenen (op een vrieskist) en een drinkflesje aangetroffen met daarop het DNA van verdachte. Daarnaast zijn in de productieplaats andere drinkflesjes en een volgelaatsmasker aangetroffen met daarop hoogstwaarschijnlijk het DNA van verdachte. Verder is de Audi waarvan [verdachte 1] gebruikmaakte in de weken voorafgaand aan 3 juli 2014 veelvuldig aan de [adres 7] geweest. Ook het observatieteam heeft verdachte op 17 juni 2014 en – enkele dagen voordat de productieplaats werd ontmanteld – op 26 juni 2014 gezien bij de loods waar het drugslaboratorium werd aangetroffen. Gelet op de bewijsmiddelen, die nader zijn uitgewerkt in de bijlage ten aanzien van zaaksdossier 7, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die aan de [adres 7] in Nederhorst den Berg MDMA heeft bereid en/of vervaardigd.
Zoals eerder is overwogen, acht de rechtbank de alternatieve lezing van verdachte dat hij alleen als facilitator van apparatuur en grondstoffen actief is geweest, niet aannemelijk geworden. In het kader van dit zaaksdossier wordt in het bijzonder overwogen dat, gelet op de context waarin de handschoenen en het volgelaatsmasker zijn aangetroffen, het aannemelijk is dat zij zijn gebruikt bij het bereiden en/of vervaardigen van MDMA. Daarnaast zijn er in de observaties en uit de onderzochte bemonsteringen geen andere personen naar voren zijn gekomen die enige betrokkenheid gehad zouden kunnen hebben bij de productie. Ook door verdachte zelf is niet uit de doeken gedaan wie anders (dan hijzelf) hier geproduceerd heeft.
De Audi waarin verdachte reed, is in de weken (en dagen) voorafgaand aan 3 juli 2014 ook vaker te plaatsen op of in de buurt van het perceel van [medeverdachte 7] . [adres 7] ( [adres 7] en [adres 7] ) werd door [medeverdachte 7] gehuurd. In de productieplaats zijn een halfgelaatsmasker en diverse handschoenen (op vrieskisten of bij het afval in de productieplaats) aangetroffen met celmateriaal met een (volledig) DNA-profiel dat matcht met dat van [medeverdachte 7] . In de productieplaats zelf zijn geen sporen die naar anderen wijzen aangetroffen, met name ook niet op de aangetroffen half- en volgelaatsmaskers en handschoenen waarvan verondersteld mag worden dat zij bij de productie van MDMA zijn gebruikt. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 7] MDMA heeft bereid en/of vervaardigd. Aanwijzingen voor de aanwezigheid van derden in andere onderdelen van het pand [adres 7] , doen hier niet aan af.
Met betrekking tot zaaksdossier 8 (Dedgum)
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat in de tenlastegelegde periode in Dedgum synthetische drugs zijn geproduceerd door verdachte of één of meer van zijn medeverdachten. De officier van justitie heeft erop gewezen dat er indicaties zijn voor de productie (van PMK): het aantreffen van vier vervuilde bakken, terwijl er kort vóór het aantreffen van die bakken twee nieuw gecoate, en dus ongebruikte, bakken vanuit Putten naar Dedgum zijn overgebracht en die bakken twee van de aangetroffen vier bakken zouden moeten zijn. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheid alleen niet voldoende is om te komen tot een bewezenverklaring, met name gelet op de conclusie van de LFO dat het ontmantelde laboratorium, vermoedelijk gericht op de vervaardiging van PMK uit safrol, nog in opbouw was. Volgens de LFO was men bezig met het aanleggen/aanpassen van de elektriciteit, met de wateraansluitingen en met het installeren van twee nieuw gecoate reactievaten. De beschrijving van de LFO komt overeen met de verklaring van [medeverdachte 1] , inhoudende dat er problemen waren met de stroomvoorziening, en met de verklaring van [medeverdachte 6] , inhoudende dat hij heeft gerommeld met een verwarmingselement om de stroomvoorziening te saboteren.
De rechtbank komt voor dit onderdeel tot een vrijspraak.
Met betrekking tot zaaksdossier 9 (Zeewolde)
Naar het oordeel van de rechtbank kan, onder verwijzing naar de in de bijlage over zaaksdossier 9 opgenomen bewijsmiddelen, wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte in Zeewolde samen met anderen MDMA heeft verwerkt: het verstoppen van zuivere MDMA in een speciaal daarvoor gemaakt cd-meubel met als doel die MDMA naar het buitenland uit te voeren. Daarbij is van belang dat het verdachte was die [medeverdachte 5] heeft benaderd om het cd-kastje te laten maken, daarvoor aan die [medeverdachte 5] instructies heeft gegeven en dat verdachte aanwezig was bij het verstoppen van de pakketjes MDMA in het meubel.
Ook acht de rechtbank bewezen dat het verdachte is geweest die de al voorverpakte MDMA heeft meegenomen naar het pand in Zeewolde, waar het meubel werd gemaakt en de pakketjes in het meubel werden verstopt. De rechtbank is van oordeel dat wat verdachte heeft aangevoerd géén reden vormt om de verklaringen van [medeverdachte 5] , inhoudende dat verdachte een tas met pakketjes drugs had meegenomen, als onbetrouwbaar voor het bewijs verder buiten beschouwing te laten. [medeverdachte 5] heeft gedetailleerd verklaard en heeft zich daarbij bovendien ook zelf belast. Verder vinden zijn verklaringen grotendeels steun in andere bewijsstukken. Dat er op detailniveau mogelijk inconsequenties in zijn verklaringen zijn maakt niet dat zijn verklaringen als geheel buiten beschouwing moeten worden gelaten.
Met betrekking tot zaaksdossier 10 (Putten, [adres 10] )
Uit het dossier volgt niet dat op de P.C. Hoofstraat is geproduceerd, zodat verdachte van dit onderdeel zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 (aanwezig hebben drugs)
Met betrekking tot zaaksdossier 1 (Borculo)
Uit de bewijsmiddelen die in de bijlage zijn opgenomen volgt dat in de schuur in totaal 1,6 kg poeder en pillen zijn aangetroffen en dat die stoffen MDMA bevatten. In deze schuur heeft verdachte MDMA vervaardigd. Mede daarom acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat hij de MDMA bevattende poeder en pillen aanwezig heeft gehad. Net als bij feit 1 is er echter geen bewijs voorhanden dat verdachte dit feit samen met een ander of anderen heeft gepleegd.
Met betrekking tot zaaksdossier 2 (Kortenhoef)
Gelet op de bewijsmiddelen, zoals die zijn uitgewerkt in de bijlage die ziet op zaaksdossier 2, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 209 pillen bevattende MDMA en 4 pillen, bevattende MDMA en 2C-B, voorhanden heeft gehad. Nu het dossier geen aanwijzingen bevat op grond waarvan gesteld kan worden dat verdachte de pillen met een ander of anderen voorhanden heeft gehad, is de rechtbank van oordeel dat verdachte feit 2, voor zover dat ziet op zaaksdossier 2, alleen heeft gepleegd.
Met betrekking tot zaaksdossier 5 (Edam)
Verdachte ontkent dat de in de VW Caddy aangetroffen MDMA van hem is. Hij heeft verklaard dat [medeverdachte 4] de VW Caddy op 23 juni 2013 in de middag heeft uitgeleend aan jongens die ‘foute rotzooi’ in die bus hebben gezet. Verdachte was van mening dat [medeverdachte 4] dat niet had moeten doen en heeft daar een woordenwisseling met hem over gehad. Verdachte stelt dat hij [medeverdachte 4] uiteindelijk naar Edam heeft gereden, zodat [medeverdachte 4] de VW Caddy weer kon ophalen. Het in de VW Caddy aangetroffen volgelaatsmasker lag daar al in en is volgens verdachte gebruikt bij het schoonmaken van bakken of andere spullen.
[medeverdachte 4] heeft echter verklaard dat [verdachte 1] zijn enige opdrachtgever is. Op 23 juni 2013 kreeg hij ’s avonds van [verdachte 1] de opdracht om een busje op te halen. Hij moest het busje ophalen op een bedrijventerrein in de buurt van Edam, niet ver van de plek waar hij later werd aangehouden. [medeverdachte 4] zou dat busje terugbrengen naar een parkeerplaats bij het Amstel Park. Hij moest daar dan de autosleutel overdragen aan [verdachte 1] . [verdachte 1] en hij zijn vanaf Amsterdam in de richting van Edam gereden. Ze reden in de zwarte Volvo van [verdachte 1] naar een bedrijventerrein in Edam. Daar stond de VW Caddy al klaar. [medeverdachte 4] is toen in de VW Caddy gestapt en is weggereden in de richting van Amsterdam.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte in het licht van de overige processtukken niet aannemelijk geworden. Verdachtes verklaring is op belangrijke onderdelen weinig concreet en vindt bovendien géén steun in de andere processtukken. De rechtbank twijfelt niet aan de betrouwbaarheid en de juistheid van de verklaring van [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] heeft gedetailleerd(er) verklaard en heeft met name daarbij ook zichzelf belast. Gelet op die verklaring en de overige bewijsmiddelen, zoals die zijn uitgewerkt in de bijlage die ziet op zaaksdossier 5, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander de in de VW Caddy aangetroffen 1,58 kg MDMA aanwezig heeft gehad.
Met betrekking tot zaaksdossier 7 (Nederhorst den Berg)
Op 3 juli 2014 zijn op de bovenverdieping van unit [nummer 4] 11,25 kg MDMA kristallen, 157 pillen bevattende MDMA en 12 ,3 kg amfetamine aangetroffen. Met betrekking tot de vraag of verdachte deze drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad, overweegt de rechtbank als volgt.
Het deel van het pand waar die drugs zijn gevonden (de verdieping van unit [nummer 4] ) en het deel van het pand waar de productieplaats was ingericht (unit [adres 7] ), zijn via de bovenverdieping met elkaar verbonden. Op een tussendeur tussen beide units, is een bloedspoor van verdachte aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij alleen op de trap is geweest. Hij ontkent op de bovenverdieping te zijn geweest. De rechtbank heeft evenwel géén reden om aan te nemen dat het bloedspoor niet rechtstreeks van verdachte op de tussendeur terecht is gekomen. De rechtbank gaat er dus vanuit dat verdachte op de bovenverdieping aanwezig is geweest. Zij gaat er eveneens vanuit dat verdachte in de met kamerschermen afgezette ruimte, waar de drugs zijn aangetroffen is geweest. Zoals uit de bewijsmiddelen in de bijlage ten aanzien van zaaksdossier 7 volgt, was de andere ruimte op de bovenverdieping nagenoeg leeg en leek deze ruimte niet in gebruik.
De 11,25 kg MDMA kristallen past bij het productieproces dat is uitgevoerd in de productieplaats. Mede gelet op het feit dat het verdachte is die in Nederhorst den Berg MDMA heeft bereid en/of vervaardigd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van deze drugs en daarover ook beschikkingsmacht had. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte 11,25 kg MDMA bevattende stof opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Dit is anders wat betreft de aangetroffen MDMA bevattende pillen en de aangetroffen amfetamine. Niet duidelijk is wanneer die drugs in de afgeschermde ruimte terecht zijn gekomen. Zij bevonden zich daarnaast in gesloten blikken (pillen) en een (al dan niet afgesloten) kluis (amfetamine). Dit gegeven, in combinatie met de omstandigheid dat deze drugs niet zijn te linken aan de in Nederhorst den Berg toegepaste productie van MDMA, maakt dat de rechtbank niet vast kan stellen of verdachte wetenschap had van, en beschikkingsmacht had over de aangetroffen, MDMA bevattende, pillen en de stof die amfetamine bevat. Verdachte zal ten aanzien van die stoffen worden vrijgesproken van het onder 2 aan hem ten laste gelegde.
Ten laste gelegd is ook dat verdachte opzettelijk 2C‑B aanwezig heeft gehad. Uit het NFI‑rapport van 24 juli 2014 (AH572) komt naar voren dat een monster met SIN AAGW0138NL positief is getest op de aanwezigheid van 2C‑B. In de bij het proces‑verbaal van doorzoeking behorende beslaglijst is dit SIN toegekend aan drie pakken witte pasta, verpakt in een plastic zak. Het proces-verbaal AH325, waarin de bevindingen van de eerste monsterneming van de aan de [adres 7] aangetroffen drugs (op grond waarvan het NFI in AH572 conclusies heeft getrokken) staan beschreven, vermeldt echter niets over de aanwezigheid van 2C‑B. In dat proces-verbaal lijkt SIN AAGW0138NL te zijn gekoppeld aan een stof die positief indicatief is getest op de aanwezigheid van amfetamine.
Op een later moment heeft een tweede monsterneming van de aan de [adres 7] aangetroffen vermoedelijke verdovende middelen plaatsgevonden. Ook hiervan is een proces‑verbaal opgemaakt (AH417). In AH417 staat beschreven dat één kg wit poeder is bemonsterd. Het monster, met SIN AAHB4560, is ingezonden naar het NFI. In het NFI‑rapport van 11 september 2014 (AH846) staat beschreven dat dit monster 2C‑B bevat. Uit AH417 volgt echter niet waar dit witte poeder zou zijn aangetroffen. Ook komt uit het proces‑verbaal van doorzoeking en de daarbij horende beslaglijst niet naar voren dat, naast de hiervoor vermelde witte pasta, ook wit poeder is aangetroffen en in beslag is genomen.
De rechtbank neemt op grond van het voorgaande aan dat monsters positief zijn getest op de aanwezigheid van 2C‑B, maar constateert dat op basis van de bewijsmiddelen géén sluitende link is te leggen tussen enerzijds één of meer positieve testresultaten en anderzijds het aantreffen aan de [adres 7] van de stof die 2C‑B zou bevatten of de bemonstering van die stof. Dat maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet met de daarvoor vereiste zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had over de aangetroffen 2C‑B. Verdachte zal ten aanzien daarvan dus worden vrijgesproken.
Met betrekking tot zaaksdossier 8 (Dedgum)
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezen dat verdachte de in de woning in Dedgum aangetroffen synthetische drugs aanwezig heeft gehad. Niet is gebleken dat hij wist dat die drugs zich daar bevonden, laat staan dat hij daarover beschikkingsmacht heeft gehad. Daarom volgt hier een vrijspraak.
Met betrekking tot zaaksdossier 9 (Zeewolde)
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, samen met anderen, op 3 juli 2014 in Zeewolde 14,252 kg van een materiaal bevattende MDMA en 10.088 pillen met MDMA aanwezig heeft gehad. Zoals volgt uit de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de bijlage was het verdachte die deze drugs heeft meegenomen en heeft verstopt op de plafondplaten in het pand aan de [adres 9] . Bij de bespreking van feit 1 is de rechtbank al ingegaan op het verweer van de raadsman ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 5] . De rechtbank volstaat hier met een verwijzing naar die overwegingen.
Met betrekking tot zaaksdossier 10 (Putten, [adres 10] )
Op 3 juli 2014 werden op de zolder van de woning van [medeverdachte 9] aan de [adres 10] in Putten drie boodschappentassen gevonden, met daarin MDMA in de vorm van grijsbruine kristallen. Het nettogewicht hiervan bedroeg 47,34 kg. De tassen zijn enkele weken vóór 3 juli 2014 op de zolder neergezet door [medeverdachte 2] . Deze heeft de tassen opgehaald in de buurt van Hilversum (rechtbank: circa 12 km van Nederhorst den Berg). [medeverdachte 2] heeft dit gedaan omdat hem was gevraagd een stof mee te nemen die droog moest staan. Hij zou hier € 250,- voor krijgen. Het had al weer opgehaald moeten zijn, maar stond er nog tijdens de doorzoeking.
Op basis van vergelijkend onderzoek van het NFI kan worden vastgesteld dat de MDMA die in deze boodschappentassen is aangetroffen hoogstwaarschijnlijk uit dezelfde productiepartij afkomstig is als de in Nederhorst den Berg (zaakdossier 7) aangetroffen MDMA.
Onder de bespreking van zaaksdossier 7 heeft de rechtbank geconcludeerd dat [verdachte 1] op de locatie Nederhorst Den Berg heeft geproduceerd. Dit was in de periode dat MDMA op de zolder bij [medeverdachte 9] is neergezet. Daarnaast blijkt uit de bewijsbijlagen bij de verschillende zaakdossiers (waaronder de bewijsbijlage bij zaaksdossier 1 en 6) dat [medeverdachte 2] alleen voor de organisatie van [verdachte 1] werkte en dat hij in dat verband drugsgerelateerde goederen vervoerde.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de MDMA op de zolder van de woning van [medeverdachte 9] is geproduceerd door [verdachte 1] . Duidelijk is verder dat [medeverdachte 2] niet zelfstandig handelde maar slechts als hij een opdracht kreeg. De rechtbank concludeert dan ook dat [medeverdachte 2] de opdracht tot het bewaren van de MDMA via [verdachte 1] heeft gekregen en dat [verdachte 1] daarmee de (op zijn minst indirecte) wetenschap had over wie de MDMA onder zijn hoede had, nu [verdachte 1] steeds over alle relevante informatie beschikte, al dan niet via de mensen die voor hem werkten. Het voorgaande rechtvaardigt ook de gevolgtrekking dat [medeverdachte 2] de MDMA bewaarde voor [verdachte 1] en dat [verdachte 1] op ieder moment kon aangeven wat er met de MDMA moest gebeuren. Daarmee is de MDMA nooit uit de beschikkingsmacht van [verdachte 1] verdwenen. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande en de bewijsmiddelen, zoals die zijn uitgewerkt in de bijlage die ziet op zaaksdossier 10, dan ook bewezen dat [verdachte 1] in Putten ( [adres 10] ) tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 9] 47,34 kg MDMA aanwezig heeft gehad.
Ten aanzien van feit 3 (voorbereidingshandelingen)
Met betrekking tot zaaksdossier 1 (Borculo)
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat in Borculo PMK is geproduceerd, waarbij zij verwijst naar de bewijsmiddelen zoals die zijn opgenomen in de bijlage die ziet op zaaksdossier 1. Het bereiden van PMK is als voorbereidingshandeling voor de vervaardiging van MDMA aan te merken. De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn te vinden dat hier sprake is geweest van andere producerende verdachten, zodat zij bewezen acht dat het alleen verdachte is geweest die daar PMK heeft bereid. Ook voor dat oordeel zijn de bewijsmiddelen, opgenomen in de bijlage die betrekking heeft op zaaksdossier 1, redengevend.
De rechtbank overweegt hierbij nog dat de conclusie in de rapportage van het NFI (AH432) dat de in beslag genomen en onderzochte stof PMK bevat, niet betekent dat PMK in pure vorm is aangetroffen. Zoals in het rapport is aangegeven, zijn van complexe mengsels alleen de hoofdcomponent(en) vermeld.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte ook andere voorbereidingshandelingen, samen met een ander of anderen, dan wel alleen, heeft verricht. In aanvulling op de bewijsmiddelen in de bijlage overweegt de rechtbank dat verdachte ter zitting van 5 september 2016 heeft verklaard dat hij in België een bestelling heeft geplaatst onder de naam [verdachte 1] (h). Ook heeft hij verklaard dat de spullen die van Middelie naar Borculo zijn overgebracht in de bus voor de winkel in Kockengen hebben gestaan. Hij heeft nog wat nieuwe baksystemen daaraan toegevoegd en de bus samen met [medeverdachte 1] in Borculo afgeleverd.11
De rechtbank overweegt dat verdachte contacten heeft onderhouden met het bedrijf [naam 4] in Leuven (België) en dat hij vaker bij dat bedrijf, onder de naam [verdachte 1] (h), chemicaliën heeft besteld. Deze bestellingen zijn in opdracht van verdachte door in ieder geval [medeverdachte 4] opgehaald in België. Ook is het verdachte geweest die [medeverdachte 3] heeft gevraagd een chauffeur te regelen voor het transport van chemicaliën op 22 november 2013. Hij heeft [medeverdachte 3] instructies en geld voor zijn bestelling (mee)gegeven. Hoewel verdachte zelf heeft verklaard niet aanwezig te zijn geweest bij het afleveren van die bestelling, hebben [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] verklaard dat verdachte daarbij wel aanwezig was en dat hij met [medeverdachte 2] is meegereden van Neede naar Borculo om de chemicaliën daar af te leveren. Uit de verklaring van verdachte en die van [medeverdachte 1] volgt dat verdachte bakken naar Borculo heeft overgebracht dan wel heeft laten overbrengen. Ook heeft hij vóór de bouwvakvakantie van 2013 een speciale telefoon voor het afschermen van communicatie, een BlackBerry, aan [medeverdachte 1] gegeven. Deze kreeg daarop berichtjes van verdachte met mededelingen waar hij wat naar toe moest brengen. Hij mocht de telefoon alleen gebruiken om met verdachte of [medeverdachte 3] te communiceren.
Met betrekking tot zaaksdossier 2 (Kortenhoef)
In de schuur/het botenhuis op het perceel [adres 4] te Kortenhoef zijn in verschillende stofmonsters en in een monster van een substantie op de vloer, sporen van PMK aangetroffen. In het oppervlaktewater dat grenst aan het perceel zijn daarnaast sporen aangetroffen die passen bij de vervaardiging van PMK uit (iso)safrol. Hoewel dit sterke aanwijzingen zijn voor het op die locatie produceren van PMK, dan wel het daar aanwezig hebben van PMK, kan op grond van de onderzoeksresultaten naar het oordeel van de rechtbank niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat daarvan in de ten laste gelegde periode ook daadwerkelijk sprake is geweest.
Evenmin kan op basis van deze onderzoeksresultaten wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte de overige aan hem ten laste gelegde strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet op de locatie in Kortenhoef heeft verricht.
Verdachte zal om die reden wat betreft zaaksdossier 2 worden vrijgesproken van het onder 3 aan hem ten laste gelegde.
Met betrekking tot zaaksdossier 3 (Kockengen)
Ter zitting van 5 september 2016 heeft verdachte verklaard dat hij de ‘ [verdachte 1] ’ is waar [getuige 1] over heeft verklaard en dat het kan kloppen dat [naam 9] hem kent als ‘ [verdachte 1] ’. Het klopt dat de huur liep van 16 februari 2012 tot 1 augustus 2013. Verdachte wilde die loods huren om een winkel in apparatuur en grondstoffen voor de productie van synthetische drugs te kunnen exploiteren. Hij ging apparatuur verkopen. Met de verkoop van dergelijke grondstoffen was hij al bezig. Hij heeft verklaard die spullen te willen opslaan, assembleren, afmonteren, enzovoort. De belangrijkste activiteit was het monteren van verwarmingselementen en baksystemen. Er stond ook thermische olie. Het zou kunnen dat het door het schoonmaken van een baksysteem naar anijs rook.12
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op deze verklaring van verdachte en de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte strafbare voorbereidingshandelingen heeft verricht door het voorhanden hebben van apparatuur en andere voorwerpen, geschikt voor de productie van synthetische drugs. Ook heeft hij met dat doel het pand in Kockengen gehuurd.
Uit de verklaring van [getuige 6] volgt dat [medeverdachte 4] meerdere malen een bestelbus of (kleine) vrachtwagen heeft gehuurd, die ook zijn gezien bij de loods in Kockengen, en dat een gehuurde auto nadat die was teruggebracht naar chemicaliën rook en was vervuild. [medeverdachte 4] zelf is ook door getuigen bij de loods gezien. Gelet op de verklaring van [medeverdachte 4] dat hij in opdracht van verdachte ritjes deed en in aanmerking genomen de omstandigheid dat verdachte in Kockengen apparatuur voor de productie van synthetische drugs had staan, komt de rechtbank tot de conclusie dat hier sprake is van medeplegen door verdachte en [medeverdachte 4] . Dit medeplegen ziet op het voorhanden hebben en het vervoeren van de apparatuur en de huur van de auto’s.
Met betrekking tot zaaksdossier 4 (Middelie)
De rechtbank heeft onder feit 1 al overwogen dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt bij het tabletteren in Middelie. Daarnaast is kort vóór 3 juli 2014 een tabletteermachine van Middelie naar de [adres 6] in Putten overgebracht. De loods daar werd door [verdachte 1] gebruikt als opslagruimte (zie de overweging over zaaksdossier 6 bij feit 3). Dit tezamen maakt dat verdachte beschikkingsmacht had over de tabletteermachine en dat de rechtbank dit aanmerkt als een voorbereidingshandeling.
Met betrekking tot zaaksdossier 5 (Edam)
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 4] PMK, een grondstof voor MDMA, voorhanden heeft gehad. Zij verwijst daarvoor naar de bewijsmiddelen, zoals die zijn uitgewerkt in de bijlage bij zaaksdossier 5 en naar haar overweging ten aanzien van zaaksdossier 5, onder feit 2.
De rechtbank overweegt daarnaast nog het volgende:
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat de VW Caddy waarin hij reed door verdachte was aangeschaft, zodat [medeverdachte 4] er ritjes mee kon doen. Alleen het kenteken stond op naam van [medeverdachte 4] , de auto was niet van [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] weet niet wie allemaal gebruikmaakte van de auto, maar ook verdachte reed erin. Verder heeft [medeverdachte 4] verklaard dat hij normaal gesproken op een BlackBerry, die hij van verdachte had gekregen, sms-berichten kreeg voor een klus. Hij kreeg alleen sms’jes van verdachte en er stonden andere namen van mensen in de telefoon met wie hij contact op kon nemen als hij verdachte niet kon bereiken.
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 4] de VW Caddy zelf heeft gekocht van het salaris dat hij verdiende met het doen van ritjes. Verdachte was wel aanwezig bij de koop. Hij heeft inderdaad een telefoon aan [medeverdachte 4] gegeven, maar hij deed dit in opdracht van iemand anders, die hij ‘ [bijnaam 1] ’ noemde.
Dat verdachte een telefoon in opdracht van iemand anders heeft verstrekt, is naar het oordeel van de rechtbank in het licht van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk geworden. De rechtbank heeft daarnaast, zoals hiervoor al is overwogen, géén reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 4] te twijfelen.
De rechtbank acht aldus, gelet op de verklaring van [medeverdachte 4] , bewezen dat verdachte de VW Caddy heeft aangeschaft, verstrekt, ter beschikking heeft gesteld en voorhanden heeft gehad. Uit de bewijsmiddelen uit zaaksdossier 5 volgt dat de VW Caddy op 22 april 2013 op naam van [medeverdachte 4] is komen te staan. De rechtbank gaat ervan uit dat de VW Caddy kort daarvoor door verdachte is aangekocht.
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte een mobiele telefoon heeft aangeschaft en heeft verstrekt aan [medeverdachte 4] . Onduidelijk is wanneer die telefoon is aangeschaft en wanneer verdachte de telefoon aan [medeverdachte 4] heeft gegeven. Verdachte heeft de telefoon in ieder geval op enig moment aan [medeverdachte 4] gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank was verdachte daarna in de positie om de telefoon terug te vragen van [medeverdachte 4] als hij dat wilde. Verdachte heeft dit niet gedaan: [medeverdachte 4] had de BlackBerry bij zijn aanhouding op 23 juni 2013 onder zich.13 Verdachte heeft hiermee bewerkstelligd dat de telefoon onder [medeverdachte 4] bleef. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode een telefoon aan één van zijn medeverdachten heeft verstrekt.
In aanmerking genomen de aard van de werkzaamheden die [medeverdachte 4] voor verdachte verrichtte, is de rechtbank van oordeel dat verdachtes handelingen ten aanzien van de VW Caddy en de BlackBerry kunnen worden gezien als handelingen die een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voorbereiden of bevorderen.
Nu [medeverdachte 4] in opdracht van verdachte handelde, in het kader van zijn werkzaamheden voor verdachte de VW Caddy op zijn naam heeft gezet en in de Caddy heeft gereden, acht de rechtbank bewezen dat verdachte deze handelingen samen met [medeverdachte 4] heeft verricht.
Met betrekking tot zaaksdossier 6 (Putten [adres 6] )
Uit de bewijsmiddelen in de bijlage over dit zaaksdossier valt slechts te concluderen dat de loodsen aan de [adres 6] grootschalige opslagruimten waren voor [verdachte 1] . De loodsen werden gehuurd door [medeverdachte 2] , die de ruimte vervolgens aan [verdachte 1] ter beschikking stelde. Verdachte is verschillende malen bij de loods aanwezig geweest en heeft daar ook zelf spullen naartoe gebracht. Hij wist ook wat voor soort goederen er stonden en dat het onder andere ging om spullen uit Middelie en Dedgum. Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] volgt dat verdachte betrokken is geweest (indirect, als opdrachtgever, dan wel direct) bij het vervoer van de spullen uit Middelie en Dedgum naar de [adres 6] in Putten.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, samen met een ander of anderen de loodsen aan de [adres 6] in Putten heeft gehuurd en dat hij apparatuur, randapparatuur en chemicaliën, geschikt voor de vervaardiging en verwerking van MDMA, in deze loodsen voorhanden heeft gehad.
Met betrekking tot zaaksdossier 7 (Nederhorst den Berg)
De rechtbank is, onder verwijzing naar de in de bijlage over zaaksdossier 7 opgenomen bewijsmiddelen, wat ten aanzien van zaaksdossier 7 onder feit 1 is overwogen en de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte inhoudende dat hij de aangetroffen ‘bak’ en randapparatuur heeft geleverd14, van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander, dan wel alleen, voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet heeft verricht. Zo heeft hij voorwerpen en apparaten en/of machines, bestemd voor de vervaardiging van MDMA, vervoerd, geïnstalleerd en voorhanden gehad en heeft hij voor de vervaardiging van MDMA benodigde grondstoffen vervoerd, afgeleverd en voorhanden gehad. In dit kader heeft verdachte contact gelegd en onderhouden met medeverdachte [medeverdachte 7] .
Met betrekking tot zaaksdossier 8 (Dedgum)
Over deze locatie heeft de rechtbank overwogen dat het LFO heeft geconcludeerd dat dit een laboratorium in opbouw was, vermoedelijk gericht op de vervaardiging van PMK uit safrol.
De rechtbank is, onder verwijzing naar de in de bijlage over zaaksdossier 8 opgenomen bewijsmiddelen, van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, dan wel alleen, voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet heeft verricht met betrekking tot het op deze locatie gaan vervaardigen van PMK uit safrol. Zo is verdachte aanwezig geweest bij een bijeenkomst in het Ei in Barneveld, waar onder anderen ook [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] aanwezig waren. Daar is gesproken over baksystemen en chemicaliën voor de productie van chemicaliën op de locatie in Dedgum. Vervolgens heeft verdachte onder de naam ‘ [verdachte 1] ’ contact opgenomen met [naam 5] in Breskens om twee bakken te laten coaten met een coating geschikt voor het gebruik van bijtende chemicaliën. Verder heeft hij [medeverdachte 1] opdracht gegeven de bakken weg te brengen naar [naam 5] en weer in Breskens op te halen en heeft hij hem geld meegegeven om te betalen. Verdachte is samen met [medeverdachte 1] in Dedgum aanwezig geweest om chemicaliën en apparatuur te brengen. Volgens de verklaring van [medeverdachte 1] regelde verdachte alles en kreeg hij – [medeverdachte 1] – de opdrachten van hem.
De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte verrichte handelingen, die zien op het inrichten van een laboratorium voor het maken van PMK, als voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet moeten worden gezien, omdat PMK wordt gebruikt voor het vervaardigen van MDMA.
Met betrekking tot zaaksdossier 9 (Zeewolde)
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in Zeewolde, samen met een ander of anderen, dan wel alleen, strafbare voorbereidingshandelingen heeft verricht, gericht op het buiten Nederland brengen van MDMA. Verdachte heeft, na tussenkomst van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] benaderd om een cd-meubel, bestemd voor de export van drugs, te maken en om een daarvoor geschikte ruimte te zoeken. [medeverdachte 5] heeft ook in opdracht van verdachte materialen aangeschaft. Verdachte heeft [medeverdachte 5] verder een schets van het te maken kastje en een telefoon met de nummers van hemzelf en [medeverdachte 3] gegeven. Ten slotte is verdachte aanwezig geweest bij het maken van het cd-kastje en bracht hij een pers mee, kennelijk bestemd om de pakketjes met drugs te preparen.
Met betrekking tot zaaksdossier 10 (Putten, [adres 10] )
Het dossier bevat geen aanknopingspunten om vast te stellen dat verdachte aan de [adres 10] te Putten of anderszins met betrekking tot zaakdossier 10 één of meer van de onder 3 ten laste gelegde strafbare voorbereidingshandelingen heeft gepleegd. Daarom wordt verdachte van dit onderdeel vrijgesproken.
Met betrekking tot zaaksdossier 11 (Maartensdijk)
De rechtbank is, onder verwijzing naar de bewijsmiddelen die in de bijlage over zaaksdossier 11 zijn opgenomen, van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte in Maartensdijk strafbare voorbereidingshandelingen heeft gepleegd, samen met een ander dan wel alleen. In zijn opdracht en naar zijn ontwerp zijn bakken voor de productie van synthetische drugs gemaakt dan wel aangepast. Verdachte is met dit doel ook meerdere keren in Maartensdijk geweest. Ook zijn er bakken door anderen, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] , gebracht en opgehaald, waarover [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij dit in opdracht van verdachte deed. Verdachte deed wel altijd zelf de betalingen. De rechtbank vindt verder van belang dat [getuige 9] over een aantal bakken (en andere apparatuur), die op diverse locaties zijn aangetroffen, heeft verklaard dat hij deze heeft gemaakt dan wel heeft aangepast. Dit ziet ook op bakken die zijn aangetroffen in Borculo en Nederhorst den Berg, locaties waarvan de rechtbank bewezen heeft geacht dat daar synthetische drugs zijn vervaardigd.
Artikel 10a, eerste lid, van het wetboek van Strafrecht.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zich, alleen of met anderen, heeft schuldig gemaakt aan strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld onder artikel 10a, eerste lid, onderdelen 1, 2 en 3, van de Opiumwet. Wat betreft onderdeel 2 en 3 volgt de bewezenverklaring uit de bespreking van de zaaksdossiers. Over onderdeel 1 overweegt de rechtbank dat het ‘zich of een ander heeft/hebben getracht te bewegen om dat feit te plegen’ ziet op de volgende handelingen:
- -
-
Verdachte heeft, samen met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] (zaaksdossier 9) bewogen om zich schuldig te maken aan een feit als bedoeld in de Opiumwet. Zij hebben hem onder meer benaderd een cd-meubel te maken voor de export van drugs.
- -
-
Aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn door verdachte en (of via) [medeverdachte 3] opdrachten gegeven om goederen te vervoeren ten behoeve van de productie van drugs (onder meer zaaksdossier 1 en 8). [medeverdachte 2] heeft ook ten behoeve van de criminele organisatie van [verdachte 1] MDMA vervoerd (zaaksdossier 10, [adres 10] ) en hij heeft een loods gehuurd en die ter beschikking gesteld aan [verdachte 1] (zaaksdossier 6, [adres 6] ).
Ten aanzien van feit 4 (criminele organisatie)
Verdachte wordt verweten dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die – kort gezegd – tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet. Dit was ten tijde van het ten laste gelegde strafbaar gesteld in artikel 11a van de Opiumwet.
Behalve de doelstelling om hierboven bedoelde misdrijven te plegen, waarop het oogmerk van de organisatie moet zijn gericht, zijn de vereiste kenmerken van een dergelijke organisatie dat een bepaald gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband met een bepaalde organisatiegraad bestaat. Voor het bewijs van deelneming aan zo’n organisatie is niet vereist dat de betrokkene heeft samengewerkt met alle andere deelnemers en ook niet dat hij alle deelnemers kende. Het Ook behoeft het samenwerkingsverband hoeft niet steeds uit dezelfde personen te hebben bestaan. Verder is voor bewijs van deelname aan een criminele organisatie niet vereist dat de betrokkene zelf deelneemt aan de misdrijven die de organisatie pleegt. Evenmin is vereist dat hij opzet heeft of weet heeft van de concrete misdrijven die de organisatie pleegt. De betrokkene moet wel in het algemeen weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Voor het bewijs van dit feit is nodig dat bewezen kan worden dat een criminele organisatie zoals ten laste is gelegd heeft bestaan en dat de betrokkene daaraan opzettelijk heeft deelgenomen. Een criminele organisatie hoeft niet groot te zijn, zij kan ook uit twee personen bestaan.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte 1] vanaf 8 september 2011 tot en met 3 juli 2014 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Gedurende deze periode was de organisatie wisselend van samenstelling. De rechtbank acht bewezen dat [verdachte 1] vanaf 8 september 2011 tot en met 23 juni 2013 samen met [medeverdachte 4] een criminele organisatie vormde. Vanaf 20 november 2013 tot en met 3 juli 2014 bestond de organisatie naar het oordeel van de rechtbank uit ten minste [verdachte 1] en [medeverdachte 3] . Daarnaast kunnen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vanaf 23 november 2013 tot 3 juli 2014 als deelnemer worden gezien.
De rechtbank heeft de voor verdachte relevante zaaksdossiers apart besproken. Als de verschillende bewezenverklaringen in de zaak tegen verdachte en de zaken tegen medeverdachten in onderlinge samenhang worden bezien, komt de rechtbank tot de volgende conclusie. De organisatie had tot doel om synthetische drugs (met name MDMA) te bereiden of te vervaardigen, te verwerken, te vervoeren, aanwezig te hebben en buiten het grondgebied van Nederland te brengen. Daarnaast had de organisatie tot doel om dit alles voor te bereiden en/of te bevorderen (dus het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen).
De rechtbank overweegt daartoe verder als volgt.
Ten aanzien van [verdachte 1] .
Op grond van de bewijsbijlagen ten aanzien van de diverse zaaksdossiers heeft de rechtbank vastgesteld dat [verdachte 1] MDMA heeft geproduceerd (zaaksdossiers 1 en 7) en dat hij MDMA heeft verwerkt (zaaksdossiers 4 en 9). Daarnaast heeft hij diverse strafbare voorbereidingshandelingen gepleegd (zaaksdossiers 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 11), waaronder het ontwerpen, voorhanden hebben en vervoeren van voor de productie van synthetische drugs benodigde apparatuur en grondstoffen, het produceren van PMK en het plegen van voorbereidingshandelingen gericht op de uitvoer van MDMA. Daarnaast heeft [verdachte 1] opzettelijk synthetische drugs, waaronder hoeveelheden MDMA aanwezig gehad (zaaksdossiers 1, 2, 5, 7, 9 en 10).
Ten aanzien van [medeverdachte 4]
Ten aanzien van [medeverdachte 4] heeft de rechtbank bewezen geacht dat hij diverse strafbare voorbereidingshandelingen heeft gepleegd, waaronder het vervoeren van PMK en het voorhanden hebben en vervoeren van voor de productie van synthetische drugs benodigde apparatuur (zaaksdossiers 3, 5 en 11) en grondstoffen (België). Daarnaast heeft hij opzettelijk MDMA aanwezig gehad (zaaksdossier 5). Overwogen is dat [medeverdachte 4] in dit kader handelde in opdracht van [verdachte 1] , terwijl hij vanaf zijn verhoor in de zaak‑Baarn op 25 oktober 2011 wist dat hij met zijn handelen feiten als bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voorbereidde of bevorderde. De rechtbank acht gelet hierop bewezen dat [medeverdachte 4] vanaf dat moment opzet had op deelname aan de criminele organisatie.
Ten aanzien van [medeverdachte 3]
De rechtbank heeft ten aanzien van [medeverdachte 3] vastgesteld dat hij strafbare voorbereidingshandelingen heeft gepleegd. Zo was hij betrokken bij het transport van chemicaliën van Leuven naar Neede (zaaksdossier 1), is hij met onder andere [verdachte 1] naar Dedgum geweest om een mogelijke productielocatie te bekijken en heeft hij [medeverdachte 1] een telefoon gegeven die deze op zijn beurt aan [medeverdachte 6] , de bewoner van de locatie in Degdum, moest geven (zaaksdossier 8). Ook was hij – kort gezegd – betrokken bij het maken van een cd-kastje waarmee MDMA zou worden uitgevoerd naar het buitenland (zaaksdossier 9). [medeverdachte 3] heeft [verdachte 1] ten aanzien van al die handelingen in contact gebracht met anderen. Voor het transport regelde hij de chauffeur, hij initieerde het contact tussen [verdachte 1] en [medeverdachte 6] en hij vond [medeverdachte 5] bereid om cd-kastjes in elkaar te zetten en daarvoor een pand te zoeken. De rechtbank heeft daarnaast vastgesteld dat [medeverdachte 3] MDMA aanwezig heeft gehad en heeft verwerkt (zaaksdossier 9). Ten aanzien van zaaksdossier 1 is overwogen dat [medeverdachte 3] vanaf 20 november 2013 wist dat hij zich bezighield met het voorbereiden van Opiumwetfeiten. De rechtbank acht, gelet hierop, bewezen dat [medeverdachte 3] vanaf dat moment opzet had op deelname aan de criminele organisatie.
Ten aanzien van [medeverdachte 1]
Met betrekking tot [medeverdachte 1] heeft de rechtbank bewezen geacht dat hij diverse strafbare voorbereidingshandelingen heeft gepleegd, waaronder het voorhanden hebben en vervoeren van voor de productie van synthetische drugs benodigde apparatuur en het voorhanden hebben van voor die productie benodigde chemicaliën (zaaksdossiers 6, 8 en 11). Hoewel dat niet als strafbare voorbereidingshandeling in de zin van artikel 10a van de Opiumwet ten laste is gelegd, heeft [medeverdachte 1] in het kader van de criminele organisatie ook voorbereidingshandelingen gepleegd in Middelie (zaaksdossier 4). Hij heeft verklaard dat hij in juni 2014 onder meer ‘tikmachines’, kuipen en ‘poeiertroep’ heeft opgehaald. Deze spullen zijn door zijn vader, [medeverdachte 2] , in de loods in Putten neergezet.15 Daarnaast heeft [medeverdachte 1] in een productielaboratorium in opbouw apparatuur geïnstalleerd (zaaksdossier 8). Overwogen is dat [medeverdachte 1] handelde in opdracht van [verdachte 1] . Voor het doen van de klussen, ontving hij geld van hem. Daarnaast is overwogen dat [medeverdachte 1] vanaf de dag waarop de locatie aan de [adres 3] in Borculo is opgerold, 23 november 2013, wist dat hij ritjes deed voor een persoon die zich bezighield met de productie van synthetische drugs. Door na die datum opdrachten van [verdachte 1] te blijven aannemen, heeft [medeverdachte 1] naar het oordeel van de rechtbank vanaf dat moment opzet gehad op deelname aan de criminele organisatie.
Ten aanzien van [medeverdachte 2]
De rechtbank heeft ten aanzien van [medeverdachte 2] vastgesteld dat hij strafbare voorbereidingshandelingen heeft gepleegd. Bewezen is geacht dat hij voor de productie van synthetische drugs benodigde apparatuur en grondstoffen (chemicaliën) voorhanden heeft gehad, dat hij apparatuur heeft vervoerd en dat hij een loods heeft gehuurd en ter beschikking heeft gesteld (zaaksdossier 6). Hoewel dat niet als strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet ten laste is gelegd, heeft [medeverdachte 2] in het kader van de criminele organisatie ook voorbereidingshandelingen gepleegd in Middelie (zaaksdossier 4). [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in juni 2014 onder meer ‘tikmachines’, kuipen en ‘poeiertroep’ heeft opgehaald. Deze spullen zijn door [medeverdachte 2] in de loods in Putten neergezet.16 heeft ten aanzien daarvan verklaard dat hij een lege vrachtwagen heeft opgehaald, daarmee naar een parkeerplaats is gereden en vervolgens in een bestelauto heeft gewacht. Iemand anders is met de vrachtwagen weggereden. Er is wat op die vrachtwagen geladen en [medeverdachte 2] heeft die lading, jerrycans en bakken, in Putten of Hilversum gezet.17 Daarnaast heeft [medeverdachte 2] MDMA vervoerd en aanwezig gehad (zaaksdossier 10). De rechtbank heeft overwogen dat [medeverdachte 2] vanaf 23 november 2013, de dag waarop de locatie aan de [adres 3] in Borculo is opgerold, wist dat hij ritten deed voor een persoon of personen die zich bezighielden met de productie van synthetische drugs. Door na die datum voor diezelfde persoon of personen ritten te blijven doen, heeft [medeverdachte 2] naar het oordeel van de rechtbank vanaf dat moment opzet gehad op deelname aan een criminele organisatie.
De rechtbank concludeert dat tussen de genoemde verdachten een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband heeft bestaan.
De rechtbank overweegt verder nog als volgt.
Zoals hiervoor is vermeld en zoals uit de verschillende zaaksdossiers volgt, werkten verschillende verdachten in opdracht van [verdachte 1] . [verdachte 1] nam gedurende het gehele traject de belangrijke beslissingen en stuurde mensen aan. Zo was hij verantwoordelijk voor het chemicaliëntransport van Leuven naar Neede/Borculo, was hij zelf betrokken bij de productie van PMK en MDMA, had hij zeggenschap over (de vormgeving van) productieapparatuur en over een tabletteermachine, en nam hij beslissingen ten aanzien van de uitvoer van MDMA naar het buitenland. [verdachte 1] verstrekte telefoons aan personen met wie hij werkte (onder andere aan [medeverdachte 3]18, [medeverdachte 1]19, [medeverdachte 4]20 en [medeverdachte 5]21) en hij was aanwezig bij belangrijke besprekingen, zoals het gesprek na het ontmantelen van de productielocatie in Borculo (zaaksdossier 1) en het gesprek waarin [medeverdachte 6] , door [medeverdachte 3] aangehaald als een ‘superchemicus’, aan hem werd voorgesteld (zaaksdossier 8). Ook is [verdachte 1] degene die te koppelen is aan vrijwel alle locaties binnen dit onderzoek, waar drugsgerelateerde activiteiten hebben plaatsgevonden. Daarom is de rechtbank van oordeel dat [verdachte 1] een leidende rol had binnen de organisatie. Dat [verdachte 1] op zijn beurt wellicht onderdeel was van een andere, of grotere organisatie, maakt dit niet anders.
De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 3] hiërarchisch onder [verdachte 1] stond in de organisatie, maar dat hij, door onder andere zijn bemiddelende rol tussen [verdachte 1] en andere betrokkenen in diverse zaaksdossiers, wel een grotere rol had dan [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , die naar het oordeel van de rechtbank met name uitvoerende taken verrichtten.
[medeverdachte 7] (zaaksdossier 7), [medeverdachte 6] (zaaksdossier 8) en [medeverdachte 5] (zaaksdossier 9) wordt deelname aan criminele organisatie niet verweten. Zij hebben zich naar het oordeel van de rechtbank wel schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Deze strafbare feiten zijn gepleegd binnen de door [verdachte 1] vormgegeven organisatie. Daarom acht de rechtbank bewezen dat zij wel deel hebben uitgemaakt van de door [verdachte 1] vormgegeven en aangestuurde criminele organisatie.
Zoals hiervoor overwogen, sluit het feit dat niet alle verdachten met elkaar in aanraking zijn gekomen of hebben samengewerkt, niet uit dat zij een organisatie vormden.
[medeverdachte 10] en [medeverdachte 11] wordt niet verweten dat zij deel hebben genomen aan de criminele organisatie. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat zij binnen de door [verdachte 1] vormgegeven organisatie strafbare feiten hebben verricht.
Aan [medeverdachte 12] is deelname aan een criminele organisatie wel ten laste gelegd. Naar het oordeel bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om ten aanzien van haar tot een bewezen verklaring te komen. Dat betekent dat [medeverdachte 12] op dit onderdeel zal worden vrijgesproken.
parketnummer 05/780113-16
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte het rijbewijs van [naam 6] heeft gebruikt bij een controle op 21 mei 2014. Heling kan eveneens worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de onderdelen A en B meest subsidiair (schuldheling) bewezen kunnen worden geacht.
De beoordeling door de rechtbank
Verbalisant [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat op 21 mei 2014 een ANPR‑verkeerscontrole heeft plaatsgevonden op de Rijksweg A2, ter hoogte van hectometerpaal 37.5. Omstreeks 17:00 uur werd het systeem geactiveerd door een voorbijrijdende zwarte Volvo met kenteken
[kenteken 3] , omdat dit kenteken was geregistreerd in verband met fiscale wanbetaling. De bestuurder is staande gehouden, waarna hij zich legitimeerde met een rijbewijs op naam van [naam 6] , geboren op [geboortedatum 2] in Zwaag.22
Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat hij, terwijl hij reed in een Volvo V50, is gecontroleerd op de A2 en dat hij zich daarbij heeft gelegitimeerd met het rijbewijs van [naam 6] .23
De rechtbank overweegt dat uit een openbare bron blijkt dat de in het proces-verbaal genoemde hectometerpaal gelegen is in Abcoude, gemeente Ronde Venen.24
Verdachte is op 3 juli 2014 aangehouden in een woning in Utrecht. Desgevraagd verklaarde hij te zijn: [naam 6] . Op de vraag of hij zich kon legitimeren antwoordde hij dat er een rijbewijs in zijn broekzak zat. Verbalisant heeft een rijbewijs uit de broekzak van verdachte gehaald en verdachte gevraagd of dit zijn rijbewijs was. Verdachte keek naar het rijbewijs en zei tegen de verbalisant dat dit zijn rijbewijs was. De verbalisant zag dat het rijbewijs op naam stond van [naam 6] , geboren in Zwaag op [geboortedatum 2] . Beide verbalisanten herkenden verdachte echter als [verdachte 1] , geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats 2] .25
[naam 6] heeft verklaard dat hij merkte dat hij zijn rijbewijs kwijt was. Hij heeft zijn rijbewijs nooit uitgeleend of ter beschikking gesteld aan een ander.26
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat het klopt dat hij het rijbewijs in bezit had. Het is door een bevriend iemand in het dashboardkastje van de auto is gelegd.27
De rechtbank is van oordeel dat verdachte gezien de hiervoor geschetste omstandigheden ten minste redelijkerwijs moest vermoeden dat het rijbewijs dat hij voorhanden had, door misdrijf was verkregen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld ID-bewijs en dat hij schuldheling heeft gepleegd.
3 Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 05/880562-14 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 september 2011 tot en met 3 juli 2014, althans in de periode van
22 mei 2013 tot en met 22 november 2013 (zd 01, Borculo), en/of
8 september 2011 tot en met 2 juli 2014 (zd 02, Kortenhoef), en/of
16 februari 2012 tot en met 1 augustus 2013 (zd 03, Kockengen), en/of
8 april 2013 tot en met 2 juli 2014 (zd 04, Middelie), en/of
1 juli 2013 tot en met 2 juli 2014 (zd 06, Putten - [adres 6] ), en/of
12 april 2014 tot en met 3 juli 2014 (zd 07, Nederhorst den Berg), en/of
12 juni 2014 tot en met 2 juli 2014 (zd 08, Dedgum), en/of
1 juni 2014 tot en met 3 juli 2014 (zd 09, Zeewolde), en/of
1 april 2014 tot en met 2 juli 2014 (zd 10, Putten - [adres 10] )
te Borculo en/of Kortenhoef en/of Kockengen en/of Middelie en/of Putten ([adres 6] en/of [adres 10] ) en/of Nederhorst den Berg en/of Dedgum en/of Zeewolde en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben bereid en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd (een) (aanzienlijke) hoeveelhe(i)d(en) MDMA en/of 2C-B en/of metamfetemine en/of amfetamine, althans (telkens) (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of 2C-B en/of metamfetamine en/of amfetamine,
zijnde MDMA en/of 2C-B en/of metamfetamine en/of amfetamine (telkens) (een) middel(len) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks
23 juni 2013 te Edam en/of
22 november 2013 te Borculo en/of
3 juli 2014 te Kortenhoef en/of Nederhorst den Berg en/of Dedgum en/of Zeewolde en/of Putten ( [adres 10] ) en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad ongeveer
- 1,58 kg, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (zd
05, Edam), en/of
-1,6 kg, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (zd
01, Borculo), en/of
-209 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA
(zd 02, Kortenhoef), en/of
-4 pillen in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
2C-B (zd02, Kortenhoef), en/of
-157 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA
(zd 07, Nederhorst den Berg), en/of
-11,25 kg, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (zd
07, Nederhorst den Berg), en/of
- 12 ,3 kg, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (zd 07, Nederhorst den Berg), en/of
-1 kg, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B (zd 07,
Nederhorst den Berg), en/of
- 1071 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
metamfetamine (zd 08, Dedgum), en/of
-2 tabletten in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA
(zd 08, Dedgum), en/of
-2 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (zd 08, Dedgum), en/of
- 14,252 kg, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA
(zd 9, Zeewolde), en/of
-10088 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (zd 9, Zeewolde), en/of
- 47,34 kg, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (zd
10, Putten - [adres 10] ),
althans (telkens) (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine en/of 2C-B, zijnde MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine en/of 2C-B (telkens) (een) middel(len) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 september 2011 tot en met 3 juli 2014, te Borculo en/of Neede en/of Kortenhoef en/of Kockengen en/of Middelie en/of Edam en/of Nederhorst den Berg en/of Dedgum en/of Putten ( [adres 6] en/of [adres 10]
) en/of Zeewolde en/of Maartensdijk en/of elders in Nederland en/of België, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of het vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of 2C-B en/of metamfetamine en/of
amfetamine, (telkens) zijnde MDMA en/of 2C-B en/of metamfetamine en/of amfetamine (een) middel(len) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen (telkens)
- zich of een ander heeft/hebben getracht te bewegen om dat feit te plegen,
doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en/of
- een of meer voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en) immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk daartoe (telkens):
- een of meer vriezer(s) en/of omzettingsvat(en)/ketel(s) en/of opslag-scheidingsvat(en) en/of drukreactievat(ten) en/of rvs bak(ken) en/of tabletteermachines en/of granuleermachines en/of een of meer andere voor de productie/vervaardiging en/of be/verwerking van MDMA en/of 2C-B en/of metamfetamine en/of amfetamine benodigde apparaten en/of machines, althans
voorwerpen, gefinancierd en/of ontworpen en/of besteld en/of aangeschaft en/of geïnstalleerd en/of vervoerd en/of laten vervoeren en/of voorhanden gehad en/of vervaardigd en/of laten vervaardigen, en/of
- een of meer voor de vervaardiging van MDMA en/of 2C-B en/of metamfetamine en/of amfetamine benodigde grondstoffen (te weten (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en), in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een of meer materia(a)l(en) bevattende BMK en/of apaan en/of PMK en/of PMK glycide zuur en/of Methyleenchloride en/of Methanol en/of Mierenzuur Natrium hydroxide parels/schilfers en/of Ammoniumchloride en/of safrol en/of piperional en/of
methanol en/of zoutzuur en/of zwavelzuur en/of aceton en/of methylamine en/of dichloormethaan) bereid en/of aangeschaft en/of vervoerd en/of doen vervoeren en/of gefinancierd en/of besteld en/of overgeladen en/of afgeleverd en/of voorhanden gehad, en/of
-een of meer auto('s) aangeschaft en/of verstrekt en/of ter beschikking gesteld en/of gehuurd en/of voorhanden gehad, en/of
-meermalen, althans eenmaal, (een) transport(en) (grondstoffen en/of halffabricaten en/of apparatuur en/of middelen vermeld op lijst I)verzorgd en/of begeleiden, en/of
- opzettelijk daartoe een of meer pand(en) gehuurd en/of ter beschikking gesteld en/of gefinancierd; en
-contact gelegd en/of onderhouden met een of meer mededader(s) en/of een of meer leverancier(s) (van grondstoffen/of apparatuur ten behoeve van de productie van middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet), en/of
-mobiele telefoons en/of een of meer andere communicatiemiddelen aangeschaft en/of verstrekt aan een of meer van zijn mededader(s), en/of
-ten behoeve van het verbergen en/of transporten van de MDMA een of meer meubel(s) gefabriceerd, gemonteerd en/of ontworpen;
4.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 september 2011 tot en met 3 juli 2014 te Borculo en/of Neede en/of Kortenhoef en/of Kockengen en/of Middelie en/of Edam en/of Putten en/of Nederhorst den Berg en/of Dedgum en/of Zeewolde en/of
Maartensdijk en/of elders in Nederland en/of België, als oprichter en/of leider en/of bestuurder, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte en een of meer perso(o)n(en), waaronder in elk geval [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 10] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van
- misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen en/of het binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of
- misdrijven als bedoeld in artikel 10a eerste lid van de Opiumwet, te weten het voorbereiden of bevorderen van een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10.
De rechtbank acht verder wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 05/780113-16 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
A.
hij op of omstreeks 21 mei 2014 te Abcoude, gemeente De Ronde Venen, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam
gesteld reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een rijbewijs op naam van [naam 6] , geboren op [geboortedatum 2] te Zwaag, immers heeft hij, verdachte, zich bij een politiecontrole met dat rijbewijs gelegitimeerd;
en/of
B.
Meest subsidiair
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2014 tot en met 3 juli 2014 te Abcoude, gemeente De Ronde Venen, en/of Utrecht en/of Houten en/of elders in Nederland, een (ten name van [getuige 2] ) gesteld rijbewijs, in elk geval enig goed, voorhanden gehad, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs kon vermoeden, dat
dat rijbewijs, althans dat goed, door misdrijf was verkregen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4 De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
parketnummer 05/880562-14
ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en D van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en D van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
Medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door:
- -
-
een ander te trachten te bewegen om dat feit te plegen of mede te plegen;
- -
-
een ander te trachten te bewegen daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen;
- -
-
zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen;
- -
-
voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen of gelden voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4:
Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, en artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet;
parketnummer 05/780113-16
A:
Opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht
en
B, meest subsidiair:
Schuldheling.