Rechtbank Gelderland, 23-10-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:5487, AWB - 17 _ 2990
Rechtbank Gelderland, 23-10-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:5487, AWB - 17 _ 2990
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 23 oktober 2017
- Datum publicatie
- 27 oktober 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2017:5487
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2018:2211, Meerdere afhandelingswijzen
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 2990
Inhoudsindicatie
Artikel 4:17, lid 7, Awb. Dwangsom niet tijdig beslissen. Hoewel er sprake is van één gezamenlijke ingebrekestelling heeft het niet tijdig beslissen betrekking op 11 verschillende aanvragen om planschade en 11 planschade-besluiten. Daardoor zijn elfmaal dwangsommen verbeurd door niet tijdig te beslissen, in plaats van eenmaal.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/2990
in de zaak tussen
[eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser], [eiser] en [eiser],
te [woonplaats], eisers sub 1 t/m 11,
(gemachtigde: ir. R.G. van Popta)
en
Procesverloop
Bij besluit van 2 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder een dwangsombesluit genomen wegens niet tijdig beslissen, en aan eisers gezamenlijk een dwangsombedrag van € 1.260 toegekend.
Bij besluit van 6 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2017. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door ir. R.G. van Popta. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, T.R.F. Asbreuk.
Overwegingen
1. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de maximale dwangsom van € 1.260 is verbeurd. Verweerder heeft dit bedrag aan alle eisers gezamenlijk toegekend.
Eisers betogen dat zij bij verweerder elf aanvragen om een tegemoetkoming in planschade hebben ingediend, en dat de dwangsom wegens niet tijdig beslissen dus elfmaal is verbeurd.
2. Artikel 4:17, eerste en zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luiden als volgt:
“1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
(...);
“7. Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd.”
3. De rechtbank stelt vast dat 11 separate aanvragen voor een tegemoetkoming in planschade zijn ingediend. Deze aanvragen zijn ook separaat beoordeeld door verweerder waarbij voor elke aanvraag is ingegaan op de verschillende aspecten die spelen met betrekking tot planschade. Deze aanvragen hebben geleid tot 11 planschade-besluiten. Hoewel er sprake is van één gezamenlijke ingebrekestelling heeft het niet tijdig beslissen derhalve betrekking op (de heroverweging van) 11 verschillende aanvragen en 11 planschade-besluiten. In verband daarmee zijn naar het oordeel van de rechtbank ook elfmaal dwangsommen verbeurd door niet tijdig te beslissen.
De rechtbank vindt steun voor zijn oordeel in de onderstaande overweging uit de gewijzigde Memorie van Toelichting bij de Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen (Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 6, p. 14 en 15):
“In het – overigens zeldzame – geval dat een aanvraag door meer dan één aanvrager is ingediend, wordt de dwangsom niet evenzoveel keer uitgekeerd, doch evenredig over de aanvragers verdeeld. Per beschikking zal dus in elk geval nooit meer dan eenmaal de maximale dwangsom van het eerste lid verschuldigd zijn. Voor de goede orde: deze bepaling heeft dus niet betrekking op de situatie dat er meerdere aanvragers zijn die elk – min of meer gelijktijdig – een eigen en dus afzonderlijke aanvraag hebben ingediend, bijvoorbeeld een aanvraag om een financiële bijdrage uit een bepaalde subsidiepot. In dat geval moet immers op elke aanvraag afzonderlijk worden beschikt en geldt dus ook voor elk van die beschikkingen afzonderlijk dat een dwangsom verschuldigd kan zijn. Slechts indien er meerdere aanvragers samen één aanvraag indienen zal er sprake zijn van het verdelen van de dwangsom. Dit geldt ook als het gaat om bezwaarschriften.”
Anders dan verweerder heeft overwogen is het voorliggende geval niet vergelijkbaar met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 mei 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1870). In die zaak ging het over nagenoeg gelijke WOB-verzoeken. Van nagenoeg gelijke verzoeken is hier – ondanks de omstandigheid dat alle planschadeverzoeken betrekking hebben op hetzelfde bestemmingsplan – geen sprake. Bij elk verzoek om een tegemoetkoming in planschade dient immers – zowel bij het primaire besluit als in bezwaar – een afzonderlijke beoordeling plaats te vinden van de aspecten die een rol spelen bij planschade, zoals de planologische vergelijking, (eventuele) risicoaanvaarding en een (eventuele) taxatie van het planologisch nadeel.
De beroepsgrond slaagt.
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 4:17, zevende lid, van de Awb.
De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en met toepassing van artikel 8:55c van de Awb te bepalen dat aan ieder van eisers afzonderlijk een dwangsom wegens niet tijdig beslissen is verbeurd van € 1.260.
Dit betekent dat het totaal aan verbeurde dwangsommen € 13.860 bedraagt.
5. Omdat het beroep gegrond is dient verweerder te worden veroordeeld in de proceskosten van eisers. De proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank voor de beroepsfase vast op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor van 1). De proceskosten in de bezwaarfase stelt de rechtbank vast op € 495 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).
De rechtbank ziet geen aanleiding om eisers te volgen in hun betoog dat een wegingsfactor van 1,5 moet worden gehanteerd vanwege samenhangende zaken. Voor samenhangende zaken dient sprake te zijn van meerdere beroepen. In dit geval is sprake van één beroep tegen één dwangsombesluit. Dat het beroep door meerdere eisers is ingediend maakt niet dat sprake is van elf beroepen. De rechtbank heeft het beroep van eisers ook in één zaak behandeld, en niet in elf separate zaken (met de bijbehorende griffierechten).
6. Voorts bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- stelt de door verweerder – aan ieder van eisers afzonderlijk – verbeurde dwangsommen vast op € 1.260;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.485;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 168 aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Besselink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening. |