Rechtbank Gelderland, 07-12-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:6320, AWB - 17 _ 2993
Rechtbank Gelderland, 07-12-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:6320, AWB - 17 _ 2993
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 7 december 2017
- Datum publicatie
- 8 december 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2017:6320
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2019:39, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 2993
Inhoudsindicatie
Verzoek kennisgeving bijwerking (dat wil zeggen: een wijziging) in de Basisregistratie Kadaster (BRK). Beslissing op bezwaar en primaire besluit door bewaarder kadaster genomen. Artikel 10:3 Awb niet van toepassing. Onderscheid met artikel 99 van de Kadasterwet. Op grond van artikel 56a, eerste lid, van de Kadasterwet geldt een bijwerking van de BRK als een besluit. In dit geval is sprake van een verzoek als bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Kadasterwet. Verzocht is slechts om de bekendmaking van het besluit. De termijn om bezwaar te maken tegen het besluit vangt aan door de bekendmaking. Het rechtsgevolg van de kennisgeving is de aanvang van de bezwaartermijn. De kennisgeving is dus een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Wet dwangsom is daarom van toepassing.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/2993
in de zaak tussen
en
de bewaarder van het kadaster en de openbare registers, kantoor houdend in Apeldoorn, verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft op 29 januari 2017 aan verweerder gevraagd kennisgevingen te ontvangen van de bijschrijvingen in de openbare registers (lees: de Basisregistratie Kadaster, hierna aangeduid met BRK).
Op 26 maart 2017 heeft eiser verweerder verzocht om binnen twee weken op zijn aanvraag te beslissen.
Verweerder heeft op 13 april 2017 de kennisgevingen aan eiser verzonden.
Eiser heeft op 18 april 2017 aan verweerder verzocht de verschuldigdheid van een dwangsom vast te stellen wegens niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
Bij besluit van 17 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder dit geweigerd.
Bij besluit van 8 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2017. Eiser is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder is verschenen in de persoon van
mr. M.I. Mollee-ten Hoor.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Verweerder heeft op 1 en 2 november 2016 twee akten van levering ingeschreven in de openbare registers. Op basis hiervan is de BRK bijgewerkt. Eisers echtgenote heeft hiervan op 24 november 2016 kennisgevingen ontvangen. Eiser heeft zelf niets ontvangen, omdat verweerder destijds niet over zijn juiste adres beschikte. Daarom heeft eiser alsnog om de kennisgevingen verzocht.
2. Eiser heeft allereerst aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat dit besluit en het primaire besluit door één en dezelfde persoon zijn genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank faalt deze beroepsgrond. Artikel 10:3, derde lid, van de Awb geldt alleen als sprake is van een besluit dat in naam van het bestuursorgaan - dus in mandaat - is genomen. Zowel het primaire besluit als het bestreden besluit zijn echter door het bestuursorgaan zelf, in dit geval de bewaarder, genomen. Van mandaat is geen sprake.
Daarom is artikel 10:3, derde lid, van de Awb niet van toepassing.
3. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat eisers aanvraag niet is gebaseerd op artikel 99 van de Kadasterwet. Dat artikel gaat over de verstrekking van inlichtingen uit de openbare registers. Dat is hier niet van toepassing. Uit het verzoek van eiser van 29 januari 2017 blijkt immers dat hij kennisgevingen vraagt zoals die ook door zijn echtgenote zijn ontvangen, en in het verzoek van 26 maart 2017 heeft eiser uitdrukkelijk gemeld dat hij heeft verzocht om “een kennisgeving in verband met de wijziging van de Basisregistratie Kadaster”.
4. In geding is de vraag of verweerder dwangsommen verschuldigd is. In dat kader is van belang of de kennisgevingen zijn aan te merken als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
5. Op basis van artikel 56a, eerste lid, van de Kadasterwet geldt een bijwerking van de BRK als een beschikking, dus een besluit. Het verzoek van eiser om kennisgevingen van de bijwerkingen in de BRK is een verzoek om bekendmakingen als bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Kadasterwet. De besluiten tot bijwerking waren al genomen en voltooid op het moment van de feitelijke bijwerking. Het verzoek van eiser ziet dus alleen op de bekendmaking van die besluiten. De rechtbank is van oordeel dat de termijn om bezwaar te maken tegen een bijwerking, op grond van artikel 58, eerste lid, van de Kadasterwet, in samenhang met artikel 6:8 van de Awb, aanvangt door de bekendmaking. Dat betekent dat het rechtsgevolg van de kennisgevingen is gelegen in de aanvang van de bezwaartermijn.
De kennisgevingen zijn daarom aan te merken als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
6. Gelet op het vorenstaande is de dwangsomregeling uit de Awb van toepassing.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
7. Niet in geding is dat verweerder een schriftelijke ingebrekestelling van eiser heeft ontvangen en dat vier dagen te laat is beslist. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien en de hoogte van de dwangsom vaststellen. Deze bedraagt met toepassing van artikel 4:17, tweede lid, van de Awb in totaal
€ 160 (4 x € 20 = € 80, maal 2, omdat het om twee kennisgevingen gaat). Verder zal de rechtbank bepalen dat het primaire besluit wordt herroepen en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
8. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, zal de rechtbank bepalen dat verweerder het door hem betaalde griffierecht aan eiser vergoedt.
9. De rechtbank is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- stelt de door verweerder aan eiser te betalen dwangsom vast op € 160;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht (€ 168) aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Bolzoni, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening. |