Home

Rechtbank Gelderland, 25-04-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:2995, 350832

Rechtbank Gelderland, 25-04-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:2995, 350832

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
25 april 2019
Datum publicatie
8 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2019:2995
Zaaknummer
350832

Inhoudsindicatie

Kort geding. Tweede kort geding stelt in feite dezelfde (recht)vraag aan de orde als eerste kort geding. Voortzetten van twee bodemprocedures bij de rechtbank wordt niet bestreken door het door het hof uitgesproken executieverbod van een eindvonnis van de rechtbank in een andere bodemprocedure. Geen reden om daar in het tweede kort geding anders over te denken.

Uitspraak

vonnis

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaaknummer / rolnummer: C/05/350832 / KG ZA 19-100

Vonnis in kort geding van 25 april 2019

in de zaak van

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[naam eiser 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[naam eiser 2] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[naam eiser 3] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

4. [naam eiser 4],

wonende te [woonplaats] ,

5. [naam eiser 5],

wonende te [woonplaats] ,

6. [naam eiser 6],

wonende te [woonplaats] ,

7. [naam eiser 7],

wonende te [woonplaats] ,

eiseressen,

advocaat mr. M.A. Oostendorp te Velp Gld,

tegen

de publiekrechtelijke rechtspersoon

GEMEENTE NIJMEGEN,

zetelend te Nijmegen,

gedaagde,

advocaten mrs. F.J.P. Delissen en J.P.J.M. Naus te Nijmegen.

Partijen zullen hierna [gezamenlijke eisers] en de gemeente worden genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding met producties 1 tot en met 6

-

de producties 1 en 2 van de gemeente

-

de mondelinge behandeling van 18 april 2019

-

de pleitnota van [gezamenlijke eisers]

-

de pleitnota van de gemeente.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[gezamenlijke eisers] en de gemeente zijn vanaf medio 2015 verwikkeld in een juridische strijd over (kort gezegd) de terugbetaling door [gezamenlijke eisers] van een door hen van de gemeente ontvangen bedrag van circa € 21.000.000,00. Dit bedrag heeft de gemeente aan [gezamenlijke eisers] betaald met het oog op het, onder bepaalde afspraken en voorwaarden, verwerven van de opstalrechten en de opstallen op het bedrijfsterrein van [gezamenlijke eisers] aan de Havenweg in Nijmegen.

2.2.

In 2016 heeft de gemeente een bodemprocedure bij deze rechtbank aanhangig gemaakt (bekend onder zaaknummer C/05/303760 / HA-ZA 16-296 ) tegen [gezamenlijke eisers] en haar bestuurders, waarin zij onder meer terugbetaling van een volgens haar teveel aan [gezamenlijke eisers] betaald bedrag heeft gevorderd. Op 3 mei 2017 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenvonnis gewezen. De rechtbank heeft vervolgens op 4 oktober 2017 een uitvoerbaar bij voorraad verklaard eindvonnis gewezen, waarbij [gezamenlijke eisers] onder meer hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling aan de gemeente van een bedrag van € 6.974.000,00.

2.3.

Op verzoek van de gemeente is op 22 december 2017 in het eindvonnis van

4 oktober 2017 een kennelijke rekenfout gecorrigeerd. Rechtsoverweging 2.15. van het eindvonnis is toen gewijzigd in:

‘2.15. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de geldvordering sub c onder 1 toewijsbaar is tot het bedrag van € 7.426.000,00, zijnde het verschil tussen het betaalde bedrag van € 21.000.000,00 en het bedrag van € 13.574.000,00. Voorts kan de onder d gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen.’

Ook het dictum is in die zin gewijzigd.

2.4.

De gemeente heeft in de periode daarna getracht het vonnis van 4 oktober 2017 ten uitvoer te leggen. [gezamenlijke eisers] hebben in reactie daarop de gemeente in kort geding gedagvaard. In die procedure hebben [gezamenlijke eisers] kort gezegd een verbod tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 4 oktober 2017 gevorderd. Deze vordering is bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 14 juni 2018 afgewezen.

2.5.

[gezamenlijke eisers] hebben hoger beroep ingesteld tegen dit kort gedingvonnis. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in deze zaak op 13 november 2018 arrest gewezen en de vordering van [gezamenlijke eisers] alsnog toegewezen. In dit arrest staat onder meer het volgende vermeld:

‘(...)

7. De beslissing

Het hof, recht doende in kort geding in hoger beroep (spoedappel):

vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 14 juni 2018 en doet opnieuw recht:

verbiedt de gemeente Nijmegen om over te gaan tot tenuitvoerlegging van het door de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 4 oktober 2017 onder zaak-/rolnummer C/05/303760 / HA-ZA 16-296 gewezen (en op 22 december 2017 gecorrigeerde) vonnis en schorst de tenuitvoerlegging daarvan, alles vanaf twee dagen na betekening van dit arrest totdat op het door [gezamenlijke eisers] ingestelde hoger beroep arrest zal zijn gewezen;

veroordeelt de gemeente tot betaling aan [gezamenlijke eisers] van een dwangsom van

€ 1.000.000 voor ieder geval dat aan deze hoofdveroordeling niet wordt voldaan en van

€ 100.000 per dag of gedeelte daarvan dat deze overtreding voortduurt;

bepaalt dat geen dwangsom meer verbeurd wordt boven een totaalbedrag van € 2.500.000;

(...)

verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

(...)’

2.6.

[gezamenlijke eisers] hebben het arrest van 13 november 2018 bij exploot van

15 november 2018 aan de gemeente laten betekenen.

2.7.

De gemeente heeft bij deze rechtbank in de loop van 2018 twee bodemprocedures tegen enkele Hilckmann-vennootschappen en -personen aanhangig gemaakt, bekend onder de nummers NL18.12247 en NL18.8121. In de zaak NL18.12247 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden en is vonnis bepaald medio mei 2019. In de zaak NL18.8121 staat eind mei 2019 een mondelinge behandeling gepland.

2.8.

Tussen partijen is eind 2018 verschil van mening ontstaan over de reikwijdte van het door het hof in het vonnis in kort geding van 13 november 2018 uitgesproken executieverbod. [gezamenlijke eisers] hebben de gemeente in dat verband verzocht de twee lopende bodemprocedures bij deze rechtbank met nummers NL18.12247 en NL18.8121 te staken en bericht dat indien zij daartoe niet zal overgaan, de gemeente op basis van het arrest van het hof dwangsommen verbeurt. De gemeente is daarna niet tot staking van de twee bodemprocedures overgegaan.

2.9.

De gemeente is vervolgens een kort geding tegen [gezamenlijke eisers] gestart waarin zij kort gezegd staking van de executie van het arrest van het hof van 13 november 2018 heeft gevorderd. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft de vordering bij vonnis van

7 februari 2019 toegewezen en [gezamenlijke eisers] verboden het arrest ten uitvoer te leggen voor zover het betreft de inning van dwangsommen ter zake van het niet intrekken of stopzetten van andere procedures tussen partijen en derden, in het bijzonder de twee aanhangige bodemprocedures bij deze rechtbank, bekend onder de nummer NL18.12247 en NL18.8121, op straffe van verbeurte van dwangsommen.

3 Het geschil

3.1.

[gezamenlijke eisers] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

I primair de gemeente te gebieden, onder de voorwaarde van medewerking van [gezamenlijke eisers] om tot intrekking/schorsing bij de rechtbank te kunnen komen, procedure NL18.1821 te staken, althans deze te schorsen en ten aanzien hiervan geen nieuwe procedure aan te vangen, totdat in de procedure bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, bekend onder nummer 200.234.442/01, eindarrest is gewezen, een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat deze overtreding voortduurt, en subsidiair de gemeente te gebieden, onder de voorwaarde van medewerking van [gezamenlijke eisers] , om tot intrekking/schorsing bij de rechtbank te kunnen komen, de vorderingen onder sub b, sub d en sub f van procedure NL18.8121 in te trekken, althans deze te schorsen, totdat in de procedure bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bekend onder nummer 200.234.442/01 eindarrest is gewezen, een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000.000,00 per overtreding en € 100.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat deze overtreding voortduurt;

II de gemeente te gebieden, onder de voorwaarde van medewerking van [gezamenlijke eisers] , om tot intrekking/schorsing bij de rechtbank te kunnen komen, procedure NL18.12247 in te trekken, althans deze procedure te schorsen, totdat in de procedure bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, bekend onder nummer 200.234.442/01 eindarrest is gewezen, een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000.000,00 per overtreding en

€ 100.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat deze overtreding voortduurt;

III de gemeente te veroordelen tot betaling van de proceskosten.

3.2.

De gemeente voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.

3.3.

Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.

4 De beoordeling van het geschil

5 De beslissing