Rechtbank Gelderland, 22-12-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:6962, C/05/390299 / HA ZA 21-340
Rechtbank Gelderland, 22-12-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:6962, C/05/390299 / HA ZA 21-340
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 22 december 2021
- Datum publicatie
- 8 juni 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2021:6962
- Zaaknummer
- C/05/390299 / HA ZA 21-340
Inhoudsindicatie
Bestuurdersaansprakelijkheid in faillissement.
Uitspraak
vonnis
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/390299 / HA ZA 21-340
Vonnis van 22 december 2021
in de zaak van
mr. ERIK ANTON SJAAK JANSEN,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HVG NOVIO VASTGOED B.V.,
kantoorhoudende te Nijmegen,
eiser,
advocaat mr. R.J.W. Pijls te Nijmegen,
tegen
1 [gedaagde 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. J. de Graaf te Nijmegen.
Eiser zal hierna Jansen worden genoemd. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gezamenlijke gedaagden] en afzonderlijk [gedaagde 1] respectievelijk [gedaagde 2] worden genoemd.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 juni 2021;
- -
-
het rolbericht van 7 juli 2021, waarin Jansen aangeeft dat hij verder wenst te procederen;
- -
-
de akte houdende overlegging producties, tevens houdende wijziging van eis, van 4 augustus 2021, met productie 28;
- -
-
de antwoordakte van 1 september 2021, met de producties 34 tot en met 40.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
[gedaagde 1] is weduwe van wijlen de heer [naam 1] , die op [datum overlijden] is overleden. [gedaagde 1] en haar zoon, de heer [naam 2] zijn de enig erfgenamen van [naam 1] . Tot zijn overlijden was [naam 1] , direct of indirect, enig aandeelhouder en enig bestuurder van diverse vennootschappen, waaronder de failliet, HVG Novio Vastgoed B.V. (hierna: HVG). [gedaagde 1] en [naam 2] hebben de nalatenschap van [naam 1] beneficiair aanvaard.
[naam 2] en [gedaagde 2] hebben een affectieve relatie gehad waaruit een zoon is geboren.
Op 26 februari 2014 hebben [gedaagde 1] en [naam 2] , naar aanleiding van het overlijden van [naam 1] , gesproken met de heer [accountant] en de heer [fiscalist] , als accountant respectievelijk fiscalist verbonden aan Konings & Meeuwissen Accountants en Belastingadviseurs (hierna: K&M).
Op 8 mei 2014 is [gedaagde 1] benoemd tot bestuurder van HVG en als zodanig ingeschreven.
[gedaagde 1] was eigenaar van de woning gelegen aan de [woonadres] . Op 10 november 2014 heeft Jacobs Makelaardij o.z. B.V. te Nijmegen in opdracht van [naam 2] deze woning getaxeerd. De marktwaarde is getaxeerd op € 80.000,00. In het taxatierapport is als een van de bijzondere aandachtspunten vermeld dat de modelwaarden volgens Calcasa (€ 256.000,00) respectievelijk Midas (€ 309.000,00) meer dan 10% afwijken van de getaxeerde marktwaarde (220,0% respectievelijk 286,2%). In dit verband is onder meer vermeld:
‘(…) Redelijk vergelijkbaar met de getaxeerde woning, het grote verschil is dat het getaxeerde appartement volledig casco is. Hier moeten egalisatievloeren en afwerkvloeren, wandafwerking, een keuken, een badkamer, er is vloerverwarming aangelegd er is echter geen C.V. installatie. Er moeten nog enkele binnenwanden geplaatst worden waarmee kamers worden gecreëerd. De kosten van deze afbouw bedragen ca. € 100.000,-. De taxateur verwacht dat ná realisatie de woning een waarde kent van € 180.000,-. Het vergelijkbare appartement kent een liftinstallatie in afwijking van het getaxeerde (…).Het verschil in waarde tussen het getaxeerde ná afbouw en het vergelijkbare komt overeen met het verschil in gestelde waarden. (…)’
De WOZ-waarden van de woning aan de [woonadres] bedroegen op 1 januari 2015
€ 228.000,00 en op 1 januari 2016 € 225.000,00.
Op enig moment heeft ING Bank N.V. (hierna: ING) een geldlening verstrekt aan HVG, waarbij aan ING een recht van hypotheek is verstrekt op een woning gelegen aan de [woonadres] . [gedaagde 1] , [naam 2] en (tot diens overlijden) [naam 1] waren elk voor één derde onverdeeld aandeel eigenaar van deze woning. [naam 1] en [gedaagde 1] hebben zich in 2010 voor de geldlening van ING tot borg gesteld tot een bedrag van € 600.000,00 vermeerderd met rente en kosten, welke borgstelling met een recht van eerste hypotheek op de woning aan de [woonadres] is verzekerd.
Bij brief van 17 oktober 2014 heeft ING [gedaagde 1] aangesproken uit hoofde van de borgstelling. Per 22 januari 2015 had ING van HVG te vorderen een bedrag van
€ 316.917,12 exclusief rente en kosten. Op 9 april 2015 hebben ING en [naam 2] een onderhandse akte van cessie ondertekend, waarbij ING de geldlening en de daarbij behorende nevenrechten aan [naam 2] heeft verkocht en geleverd.
Op enig moment is op de woning aan de [woonadres] ook ten gunste van Aegon Hypotheken B.V. een hypotheekrecht gevestigd.
[gedaagde 1] en [naam 2] hebben de woning aan de [woonadres] verkocht en geleverd aan derden (hierna: [naam 3] ) voor een koopprijs van € 435.000,00. Op de door notaris mr. R.A. Stoker (hierna: de notaris) opgestelde nota van afrekening van 4 augustus 2015 staat onder meer:
‘(…)
Aflossing hypotheek t.b.v. Aegon € 67.479,64
Aflossing hypotheek t.b.v. [naam 2] € 367.778,85
(…)’
Op 4 december 2015 hebben [gedaagde 1] als verkoper en [gedaagde 2] als koper een onderhandse koopovereenkomst gesloten betreffende de woning aan de [woonadres] . De koopprijs bedroeg € 85.000,00. Op de nota van afrekening van 5 januari 2016 staat onder meer:
‘(…)
Aflossing hypotheek t.b.v. [naam 2] € 79.970,30
(…)’
De woning aan de [woonadres] is op 19 januari 2016 aan [gedaagde 2] geleverd. In betreffende leveringsakte is onder meer vermeld:
‘(…) SCHULDOVERNEMING/KWIJTING
De koopsom wordt door de koper voldaan door overname van de schuld van de verkoper aan de mede voor mij notaris verschenen heer [naam 2], (…) ongehuwd en geen geregistreerd partner, voor een gedeelte ter grootte van de koopsom, aan welke schuldoverneming de genoemde heer [gedaagde 1] verklaarde zijn toestemming te verlenen en mitsdien afstand te doen van zijn hypotheekrecht op het verkochte voor wat de inschrijving ten laste van de verkoper betreft.
Verkoper verleent hierbij kwijting voor de koopsom.
(…)’
Ten gunste van [naam 2] is door [gedaagde 2] op de woning aan de [woonadres] een hypotheekrecht gevestigd met een ingeschreven bedrag ter grootte van € 275.000,00.
Op 17 december 2015 heeft de notaris € 5.250,00 overgemaakt aan [naam 2] Het bedrag is vermeld op een ten name en ten gunste van HVG gestelde factuur / afrekening van 11 december 2015 ter zake van de verkoop en levering (door HVG aan een derde) van een registergoed in Oss.
De bij de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) gedeponeerde, identieke jaarrekeningen van HVG over de jaren 2012, 2013 en 2014 vermelden onder meer
€ 840.702,00 aan activa (waarvan € 800.006,00 aan vaste activa, € 37.039,00 aan vorderingen en € 3.657,00 aan liquide middelen) en € 2.150.894,00 aan negatief eigen vermogen. De jaarrekening over 2014 is op 24 maart 2016 gedeponeerd.
Bij verstekvonnis van 23 augustus 2016 van deze rechtbank is HVG in staat van faillissement verklaard, waarbij Jansen tot curator is aangesteld.
Op 4 juli 2017 hebben K&M enerzijds en (onder meer) [gedaagde 1] anderzijds, naar aanleiding van een door K&M tegen (onder meer) HVG en [gedaagde 1] gestarte juridische procedure, een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin is onder meer vermeld:
‘(…) Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
(…)
2. K&M retourneert binnen een week na ondertekening van deze overeenkomst alle administratieve gegevens van (…) HVG en/of wijlen de heer [naam 1] , die zij in het kader van de opdrachtovereenkomst nog onder zich heeft aan mevrouw [gedaagde 1] (…)’
Bij brief van 4 oktober 2017 heeft [gedaagde 1] , onder verwijzing naar artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst van 4 juli 2017, K&M verzocht om haar de administratie te bezorgen. Bij brief van 6 oktober 2017 heeft K&M aan [gedaagde 1] onder meer het volgende bericht:
‘(…) In antwoord op uw brief bevestig ik hierbij nogmaals dat Konings & Meeuwissen niet beschikt over enige administratie van HVG (…). De bescheiden die in het verleden aan Konings & Meeuwissen ter beschikking zijn gesteld zijn aan wijlen de heer [naam 1] , respectievelijk aan u terug gegeven. (…)’
Bij brief van 8 november 2017 heeft Jansen [gedaagde 1] aansprakelijk gesteld voor het faillissementstekort, op grond van kennelijk onbehoorlijk bestuur - primair wegens schending van de publicatie- en boekhoudplicht.
Bij brief van 20 maart 2018 heeft de advocaat van K&M aan [gedaagde 1] onder meer het volgende bericht:
‘(…) Cliënte (…) heeft u toegezegd bereid te zijn de bij haar in bezit zijnde originele bescheiden uit de administratie van (…) HVG (…) en (…) [naam 1] toe te zenden. (…) zal cliënte de betreffende documenten deze week bij u laten bezorgen op het in de dagvaarding genoemde adres (…)’
Bij brief van 22 maart 2018 aan de notaris heeft K&M onder meer het volgende bericht:
‘(…) Conform het verzoek van de heer [naam 2] ontvangt u bijgaand de administratie van de diverse vennootschappen, een en ander zoals opgesomd in bijgevoegde lijst.
(…)
Bijlage: Lijst overzicht inhoud tas administratie [gedaagde 1] .
(…)’
Het overzicht specificeert een aantal mappen en de inhoud daarvan. Het overzicht vermeldt 2012 als meest recente jaar.
In 2018 hebben [gedaagde 2] en [naam 2] de woning aan de [woonadres] verkocht en geleverd aan derden (hierna: [naam 4] ) voor € 192.000,00.
Jansen heeft medio 2018 de vernietiging ingeroepen van de verkoop en levering door [gedaagde 1] aan [gedaagde 2] van de woning aan de [woonadres] .
Bij e-mail van 24 augustus 2018 heeft [naam 2] aan de advocaat van Jansen onder meer het volgende bericht:
‘(…) Tevens maak ik kenbaar dat ik nog een vordering heb op de gefailleerde HVG (…), deze zal ik op uw verzoek bij de curator indienen. (…)’
Ten tijde van het uitbrengen van de procesinleidingen (op 16 juli 2109) hadden zich 9 crediteuren bij Jansen gemeld die gezamenlijk € 43.490,68 van HVG te vorderen hebben. Het gaat om nog niet geverifieerde vorderingen. Op de door Jansen opgestelde specificatie van dit bedrag (‘Overzicht van ingediende en -voorlopig- erkende schuldvorderingen’) van 18 juni 2019 is geen vordering van [naam 2] vermeld.
Op 6 oktober 2020 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden arrest gewezen in een door [gedaagde 1] tegen K&M aangespannen procedure. Daarin is onder meer overwogen:
‘(…)
[gedaagde 1] wijst er ten slotte op dat zij al € 23.000 had betaald voor het verrichten van werkzaamheden door K&M en dat bij de vaststellingsovereenkomst is overeengekomen dat K&M alle stukken zou teruggeven die zij nog onder zich had, waarbij nog eens € 10.000 is betaald. Anders dan [gedaagde 1] betoogt, volgt hier echter niet uit dat K&M heeft erkend dat er nog recente administratie, met name over 2013, was terug te geven. [gedaagde 1] heeft geen andere feiten of omstandigheden gesteld waaruit dit wel kan worden afgeleid.
Op grond van de hiervoor besproken gegevens kan dus niet worden vastgesteld dat K&M nog administratie van (…) HVG en/of [naam 1] in haar bezit heeft, met name over 2013, die zij op grond van de vaststellingsovereenkomst aan [gedaagde 1] zou moeten retourneren. Ten aanzien van de voorgaande jaren staat niet ter discussie dat K&M alle stukken waarover zij beschikt al heeft afgegeven aan [gedaagde 1] (…)’