Rechtbank Gelderland, 23-02-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:854, AWB - 20 _ 1479
Rechtbank Gelderland, 23-02-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:854, AWB - 20 _ 1479
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 23 februari 2021
- Datum publicatie
- 12 september 2023
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2021:854
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2022:688, Meerdere afhandelingswijzen
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 1479
Inhoudsindicatie
Misbruik van procesrecht? De rechtbank volgt verweerder niet dat eiser in deze zaak misbruik maakt van zijn procesrecht. Het is juist (de gemachtigde van eiser heeft dat ook erkend ter zitting) dat eiser veel procedures heeft lopen. Deze zien echter vrijwel allemaal op naheffingsaanslagen voor parkeerbelasting. Deze zaak ziet daar niet op en daarom is de rechtbank reeds van oordeel dat van misbruik geen sprake is.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1479
in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: B. de Jong LL.B.),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede te Ede, verweerder(gemachtigden: drs. E. de Zeeuw en C. van Dijk).
Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een overzicht van geregistreerde gegevens overgelegd.
Bij besluit van 7 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op een online zitting plaatsgevonden op 28 januari 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Op 30 december 2019 is aan eiser een naheffingsaanslag parkeren opgelegd. Hiertegen heeft eiser bij brief van 10 januari 2020 bezwaar gemaakt. In die brief staat onder meer het volgende:
“Inzageverzoek
Namens belanghebbende verzoek ik u om fysieke afschriften te verstrekken van de persoonsgegevens die u van belanghebbende verwerkt.”
Verweerder heeft, zo blijkt uit het primaire besluit, deze passage zo opgevat dat eiser een overzicht wilde ontvangen van de gegevens die betrekking hebben op de naheffingsaanslag parkeren. Die gegevens heeft hij vervolgens verstrekt bij het primaire besluit.
In zijn bezwaarschrift van 29 januari 2020 heeft eiser hiertegen aangevoerd dat deze passage moet worden opgevat als een afzonderlijk verzoek om verstrekking van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).1 Verder heeft hij verzocht om vergoeding van de gemaakte proceskosten in bezwaar.
In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het primaire besluit geen besluit is maar een feitelijke handeling en heeft hij het bezwaar daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Misbruik van procesrecht?
2. Verweerder heeft betoogd dat eiser misbruik van zijn procesrecht maakt. Hij wijst daarvoor op de grote aantallen procedures die eiser had en heeft lopen bij verschillende gerechten.
De rechtbank volgt verweerder niet dat eiser in deze zaak misbruik maakt van zijn procesrecht. Het is juist (de gemachtigde van eiser heeft dat ook erkend ter zitting) dat eiser veel procedures heeft lopen. Deze zien echter vrijwel allemaal op naheffingsaanslagen voor parkeerbelasting. Deze zaak ziet daar niet op en daarom is de rechtbank reeds van oordeel dat van misbruik geen sprake is.
Heeft eiser nog procesbelang?
3. In het bestreden besluit staat, nadat verweerder concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, dat uit het bezwaarschrift blijkt dat eiser een verzoek doet als bedoeld in artikel 15 van de AVG en dat daarvoor de identiteit van eiser moet worden vastgesteld. Verder blijkt uit het dossier dat eiser op 12 februari 2020 een afzonderlijk verzoek als bedoeld in artikel 15 van de AVG heeft gedaan en dat verweerder bij besluit van 21 februari 2020 de gevraagde persoonsgegevens heeft verstrekt.Hieruit volgt dat het oordeel van de rechtbank op dit punt eiser niet in een betere procespositie kan brengen. Hij heeft de gewenste gegevens inmiddels immers ontvangen.
Dit alles doet er echter niet aan af dat eiser in zijn bezwaarschrift ook heeft verzocht om een vergoeding van de proceskosten die hij in bezwaar heeft gemaakt. Het is vaste jurisprudentie dat hiermee het procesbelang gegeven is.2 Daarom zal de rechtbank nu het bestreden besluit beoordelen.
Is het primaire besluit een besluit?
4. De rechtbank volgt het betoog van eiser dat de brief van 10 januari 2020 een afzonderlijk verzoek bevat als bedoeld in artikel 15 van de AVG. Dat het verzoek is opgenomen in een bezwaarschrift gericht tegen een naheffingsaanslag, doet daar in dit geval niet aan af. De presentatie van het verzoek met een apart kopje en de algemene formulering ervan zonder verwijzing naar de naheffingsaanslag, hadden verweerder tot de conclusie moeten brengen dat hier sprake is van een AVG-verzoek. Het enkele feit dat gevraagd wordt om “fysieke afschriften” is onvoldoende voor de conclusie dat dit verzoek niet kan worden gelezen als een AVG-verzoek. Dat betreft immers enkel de manier waarop in de visie van eiser de gevraagde inzage in verwerkte persoonsgegevens moet worden gegeven. Bovendien valt niet uit te sluiten dat zulke afschriften kunnen worden beschouwd als een kopie of bijkomende kopieën als genoemd in artikel 15, derde lid, van de AVG.
Gelet op artikel 34 van de Uitvoeringswet AVG moet de beslissing op zo’n verzoek worden gezien als een besluit als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerders conclusie dat het geven van inzicht in deze verwerkte gegevens een feitelijke handeling oplevert, is daarmee onjuist. Reeds hierom komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
Had het primaire besluit moeten worden herroepen?
5. Vervolgens is van belang om te beoordelen of het primaire besluit had moeten worden herroepen bij het bestreden besluit. Dat is, gezien artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, immers van belang voor de vraag of eiser recht heeft op vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
Verweerder heeft in reactie op zijn verzoek om een overzicht van eisers persoonsgegevens te verstrekken, bij besluit van 10 januari 2020 het zogenoemde Brondocument en een overzicht van de geregistreerde gegevens die betrekking hebben op de naheffingsaanslag verstrekt.
Hiermee heeft verweerder eisers verzoek te beperkt opgevat. Hij had het verzoek zo moeten opvatten dat hij inzicht had moeten bieden in alle verwerkte persoonsgegevens. Het primaire besluit is genomen in strijd met artikel 15 van de AVG.
Dit brengt echter niet met zich dat bij het bestreden besluit het primaire besluit had moeten worden herroepen. In het primaire besluit is immers, hoewel onvolledig want alleen voor de naheffingsaanslag, inzage gegeven in verwerkte persoonsgegevens als bedoeld in artikel 15 van de AVG.
Dan is verder de vraag welke gevolgtrekking moet worden verbonden aan de vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank ziet er vanaf verweerder op te dragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Immers, verweerder heeft inmiddels in zijn besluit van 21 februari 2020 voldaan aan het verzoek. Een opdracht aan verweerder van die strekking in het kader van deze procedure is daarmee betekenisloos. Ook de opdracht aan verweerder om eiser te horen over zijn bezwaar (zoals betoogd in beroep) is daarmee betekenisloos. Daarom zal de rechtbank volstaan met vernietiging van het bestreden besluit.
Vergoeding van proceskosten
6. De vraag die dan resteert is of aanleiding bestaat om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser.
Verweerder heeft in het verweerschrift betoogd dat de proceskosten van eiser redelijkerwijs niet voor vergoeding in aanmerking komen. Volgens hem heeft eiser zelf voldoende kennis en expertise om een bezwaar- en beroepschrift op te stellen. Het inroepen van rechtsbijstand is dan niet redelijk. Verder wijst verweerder erop dat eiser en zijn gemachtigde een zakelijk relatie hebben die een relatie als ‘belanghebbende/gemachtigde’ overstijgt: zij zijn beide vennoten van de VOF Plus Ultra Verhuur. In dat geval is vergoeding van proceskosten niet redelijk, aldus verweerder.
Nog daargelaten of eiser de vereiste kennis en expertise heeft om een bezwaar- of beroepschrift op te stellen en hoe de rechtbank dat moet vaststellen, staat het eiser vrij om in een zaak waarin zijn persoonlijk belang wordt getroffen, rechtsbijstand in te schakelen van een rechtsbijstandverlener.3
Het betoog over de zakelijke relatie komt in wezen neer op de vraag of de gemachtigde kan worden aangemerkt als een ‘derde’ in de zin van artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). In de jurisprudentie is geoordeeld dat dit begrip ‘derde’ geen andere betekenis moet worden gegeven dan de gangbare. Dat betekent dat een procederend lichaam en een ander lichaam dat rechtsbijstand verleent, niet met elkaar kunnen worden vereenzelvigd, behalve indien zich bijzondere omstandigheden voordoen die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt.4 Het enkele feit dat eiser en zijn gemachtigde beiden vennoten zijn van één VOF, vindt de rechtbank niet zo’n bijzondere omstandigheid. Dat enkele feit laat onverlet dat de gemachtigde zich onbetwist beroepsmatig bezighoudt met het voeren van juridische procedures. Niet is gebleken van een persoonlijk belang van de gemachtigde bij deze zaak.5
Hoogte van de proceskostenvergoeding; griffierecht
7. Wat is dan de hoogte van de proceskostenvergoeding? Uit wat onder 5.2 is overwogen, volgt dat de proceskosten die eiser heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar, niet voor vergoeding in aanmerking komen. Niet wordt voldaan aan de voorwaarde in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb dat voor vergoeding van de proceskosten in bezwaar sprake moet zijn van een besluit dat is herroepen.
Eiser komt echter wel in aanmerking voor vergoeding van de proceskosten die hij in beroep heeft gemaakt. Het beroep is immers gegrond en het besluit op bezwaar moet worden vernietigd. Deze proceskosten stelt de rechtbank met toepassing van het Bpb voor de kosten gemaakt door een beroepsmatig rechtsbijstandverlener vast op € 1.068 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de online zitting, met een waarde per punt van € 534 en een zwaarte van 1).
Verder is er aanleiding verweerder op te dragen het betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt het bestreden besluit;
- -
-
gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht groot € 178 aan hem vergoedt;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.068.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, rechter, in tegenwoordigheid van S. van Alen - Subotic, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op |
||
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.