Rechtbank Gelderland, 24-11-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:7228, 10060337
Rechtbank Gelderland, 24-11-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:7228, 10060337
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 24 november 2022
- Datum publicatie
- 3 januari 2023
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2022:7228
- Zaaknummer
- 10060337
Inhoudsindicatie
Tewerkstelling wkn kwalificeert als een permanente tewerkstelling (Albron arrest). Zodanige samenhang tussen de formele en materiële werkgever dat materiële werkgever wordt beschouwd als vervreemder in de zin van de Richtlijn. Geen transitievergoeding.
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 10060337 \ HA VERZ 22-107 \ 512 \ 34124
uitspraak van 24 november 2022
beschikking
in de zaak van
[verzoekende partij]
wonende te [plaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. A.L. Looijenga
en
de besloten vennootschap [verwerende partij]
gevestigd te [plaats]
verwerende partij
gemachtigde mr. P.H. Mahieu
Partijen worden hierna [verzoekende partij] en [verwerende partij] genoemd.
1 De procedure
[verzoekende partij] heeft op 18 augustus 2022 een verzoekschrift met producties ingediend strekkende tot betaling van de transitievergoeding met nevenverzoeken.
[verwerende partij] heeft op 9 september 2022 een verweerschrift met producties ingediend.
[verzoekende partij] heeft op 15 september 2022 producties 1 tot en met 3 in het geding gebracht en op 22 september 2022 productie 4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 september 2022. [verzoekende partij] is verschenen, bijgestaan door mr. A.L. Looijenga. [verwerende partij] is bijgestaan door mr. P.H. Mahieu en is vertegenwoordigd door de heer [betrokkene 1] .
Na afloop van de mondelinge behandeling is de procedure aangehouden en is [verwerende partij] in de gelegenheid gesteld bij akte uit te laten over de verlofuren van [verzoekende partij] . Bij akte van 27 september 2022 heeft zij van deze gelegenheid gebruik gemaakt. [verzoekende partij] heeft daarop bij akte met producties van 19 oktober 2022 gereageerd.
Ten slotte is de datum van de beschikking bepaald op heden.
2 De feiten
[verzoekende partij] treedt op 19 oktober 2015 in dienst van Tempo Team op basis van een uitzendovereenkomst. Per 1 januari 2020 kwam hij op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst van [verwerende partij] , laatstelijk in de functie van Team Leider tegen een salaris van € 3.197,78 bruto per maand exclusief vakantietoeslag. In de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat de werkzaamheden gewoonlijk worden verricht in [plaats] .
[verzoekende partij] werd vanaf 19 oktober 2015 ter beschikking gesteld voor werkzaamheden bij de onderneming [betrokken bedrijf 1] die in opdracht van [betrokken bedrijf 2] op de locatie in [plaats] verpakkingswerkzaamheden uitvoerde. [verzoekende partij] was steeds werkzaam op deze locatie in [plaats] .
Op 21 januari 2022 heeft [verzoekende partij] in een e-mail aan [betrokken bedrijf 3] (hierna: [betrokken bedrijf 3] ) toestemming gegeven om zijn personeelsgegevens, waaronder de gegevens over eerdere dienstverbanden, op te vragen bij [verwerende partij] . Op 24 januari 2022 heeft [verwerende partij] personeelsgegevens van [verzoekende partij] en zijn collega’s aan [betrokken bedrijf 3] verstrekt.
In een brief van 23 mei 2022 biedt [verwerende partij] [verzoekende partij] de mogelijkheid om in een vestiging in [plaats] te gaan werken. [verzoekende partij] gaat hier niet op in.
Op 25 mei 2022 schrijft de heer [betrokkene 1] aan de gemachtigde van [verzoekende partij] in een e-mail:
“Allereerst is van belang te melden dat wij de activiteiten voor [betrokken bedrijf 1] in [plaats] per 31 mei 2022 zullen beëindigen en dat deze activiteiten per 1 juni a.s. worden overgenomen door [betrokken bedrijf 3] .
Hier is dan ook sprake van een overgang van onderneming, waardoor uw cliënt per 1 juni a.s. rechtstreeks in dienst zou treden bij [betrokken bedrijf 3] en zijn standplaats, en overigens ook overige arbeidsvoorwaarden, niet zullen wijzigen.
Echter, omdat wij vernamen dat uw cliënt nog niet is ingegaan op de betreffende initiatieven van [betrokken bedrijf 3] , waren wij in de veronderstelling dat hij bij ons in dienst wilde blijven, in welk kader wij hem het voorstel op 23 mei jl. hebben gedaan.
Wij begrijpen dat uw cliënt niet in [plaats] wenst te werken, en verwijzen u gelet op het voorgaande dan ook naar [betrokken bedrijf 3] .”
In reactie daarop schrijft de gemachtigde van [verzoekende partij] :
“U geeft aan dat sprake is van een overgang van onderneming. Dit is echter niet het geval en [betrokken bedrijf 3] (opgenomen in de CC) heeft zelf ook bevestigd dat geen sprake is van een overgang van onderneming in de zin van artikel 7:663 BW.
Client heeft ook alleen de brief van 23 mei jl. ontvangen en is verder niet schriftelijk geïnformeerd over een overgang van onderneming. Nu [betrokken bedrijf 3] dit zelf ook ontkent dient [betrokken bedrijf 4] (ktr: de aandeelhouder van [verwerende partij] ) dus op een correcte manier over te gaan tot beëindiging van het dienstverband van cliënt nu niet van mijn cliënt gevergd kan worden dat hij in [plaats] gaat werken.
Kortom, [betrokken bedrijf 4] is verantwoordelijk voor de afwikkeling van het dienstverband van cliënt. Deze verantwoordelijkheid ligt niet bij [betrokken bedrijf 3] en nu ook geen sprake is van een overgang van onderneming (overname van bedrijfseigendommen is niet hetzelfde) kan [betrokken bedrijf 4] een ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische redenen indienen bij het UWV. [betrokken bedrijf 4] heeft blijkbaar tot op heden hieromtrent geen stappen ondernomen, dus ik wijs [betrokken bedrijf 4] erop dat het aanbieden van een vaststellingsovereenkomst een snellere route is nu [betrokken bedrijf 4] de werkzaamheden al per 1 juni beeindigt in [plaats] . Cliënte heeft bij een beëindiging van het dienstverband recht op de wettelijke transitievergoeding en een correcte eindafrekening en ook dit is niet iets wat op [betrokken bedrijf 3] kan worden afgeschoven nu van een overgang van onderneming geen sprake is.
Graag ontvang ik uiterlijk 30 mei een vaststellingsovereenkomst waarin onder meer de wettelijke transitievergoeding is opgenomen. Indien [betrokken bedrijf 4] nalaat om het dienstverband op een correcte manier af te wikkelen ben ik genoodzaakt verdergaande rechtsmaatregelen te treffen.”
Op 30 mei 2022 schrijft de heer [betrokkene 1] aan de gemachtigde van [verzoekende partij] :
“Wij zijn van mening dat er wel sprake is van een overgang van onderneming en blijven bij het reeds door ons ingenomen standpunt.”
De door [betrokken bedrijf 1] verrichte activiteiten in [plaats] zijn door haar beëindigd per 31 mei 2022.
De verpakkingsactiviteiten die [betrokken bedrijf 1] op de locatie van [betrokken bedrijf 2] in [plaats] verrichtte, worden vanaf 1 juni 2022 aldaar verricht door [betrokken bedrijf 3] .
[verzoekende partij] heeft op 1 juni 2022 zijn werkzaamheden op de locatie van [betrokken bedrijf 2] in [plaats] op basis van een arbeidsovereenkomst met [betrokken bedrijf 3] voortgezet.
3 Het verzoek en het verweer
[verzoekende partij] verzoekt de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om [verwerende partij] te veroordelen om binnen twee dagen na de datum van de beschikking aan [verzoekende partij] te betalen:
primair:
I. een bedrag van € 7.619,73 bruto aan wettelijke transitievergoeding;
II. een bedrag van € 2.007,45 bruto wegens opgebouwde, maar niet-genoten vakantiedagen;
III. een bedrag van € 255,82 bruto aan opgebouwde vakantietoeslag;
subsidiair:
IV. een bedrag van € 9.883,00 bruto aan schadevergoeding;
zowel primair als subsidiair:
V. een bedrag van € 1.051,67 (incl. BTW) aan buitengerechtelijke incassokosten;
VI. de wettelijke rente over de verzochte bedragen, te berekenen vanaf de dag dat het dienstverband eindigde, te weten 31 mei 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
VII. de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[verzoekende partij] legt aan zijn primaire verzoeken ten grondslag dat, omdat geen sprake is van een overgang van onderneming, de uitingen van [verwerende partij] in haar e-mail van 25 mei 2022 moeten worden opgevat als een opzegging van het dienstverband per 31 mei 2022. Op grond daarvan heeft hij recht op de transitievergoeding en uitbetaling van vakantiedagen en vakantietoeslag, aldus [verzoekende partij] . Aan zijn subsidiaire verzoek legt [verzoekende partij] ten grondslag dat het aanbod van [verwerende partij] om te gaan werken in [plaats] geen redelijk voorstel is. Nu er ook geen loon meer is betaald vanaf 1 juni 2022 en er ook geen arbeid meer wordt verricht voor [verwerende partij] , is sprake van een leeg dienstverband per 1 juni 2022. Omdat [verwerende partij] de arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd, leidt [verzoekende partij] schade die [verwerende partij] moet vergoeden. Tot slot legt [verzoekende partij] aan de overige verzoeken ten grondslag dat, ondanks aanmaning daartoe, [verwerende partij] niet is overgegaan tot betaling van de primair, althans subsidiair, verzochte bedragen. Daarom is zij, naast de verzochte hoofdsom, de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd, aldus [verzoekende partij] .
[verwerende partij] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [verzoekende partij] . Zij voert daartoe primair aan dat de overgang van [betrokken bedrijf 1] naar [betrokken bedrijf 3] kwalificeert als een overgang van onderneming ex artikel 7:662 BW e.v. Omdat [verzoekende partij] permanent was gedetacheerd bij [betrokken bedrijf 1] gaat hij van rechtswege over naar [betrokken bedrijf 3] en is [verwerende partij] aan hem geen transitievergoeding verschuldigd. Subsidiair voert [verwerende partij] aan dat zij geen transitievergoeding verschuldigd is omdat zij de arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd en deze ook niet is ontbonden. Meer subsidiair voert [verwerende partij] aan dat sprake is van opvolgend werkgeverschap en dat zij ook op die grond geen transitievergoeding aan [verzoekende partij] is verschuldigd.