Home

Rechtbank Gelderland, 03-01-2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:1, 21-3874

Rechtbank Gelderland, 03-01-2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:1, 21-3874

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
3 januari 2023
Datum publicatie
4 januari 2023
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2023:1
Zaaknummer
21-3874

Inhoudsindicatie

Op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het op de weg van het tot handhaving bevoegde bestuursorgaan om feiten en omstandigheden te verzamelen om vast te stellen of sprake is van een overtreding. Uit artikel 3:2 Awb volgt dat het onderzoek naar de feiten op een zorgvuldige wijze moet plaatsvinden. Uit artikel 3:46 Awb volgt dat een besluit, dus ook een besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom, dient te berusten op een deugdelijke motivering.

De rechtbank leidt uit artikel 3:2 Awb, in samenhang gelezen met artikel 3:46 Awb, af dat de door het college vastgestelde feiten en omstandigheden op basis waarvan wordt vastgesteld dat er sprake is van een overtreding, op een duidelijke en controleerbare wijze dienen te worden vastgelegd. Dat kan geschieden in een schriftelijke rapportage, maar in bepaalde gevallen ook met foto’s of ander bewijsmateriaal. Hoewel in het bestuursrecht een vrije bewijsleer geldt, zal het college, gelet op het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, moeten aantonen dat door een overtreder een overtreding is gepleegd, voordat het bevoegd is een last onder dwangsom of bestuursdwang op te leggen.

De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt op basis van welke feiten en omstandigheden is vastgesteld dat eiser overtredingen heeft gepleegd. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 Awb en artikel 3:46 Awb. Omdat het college niet heeft aangetoond dat eiser overtredingen heeft gepleegd, was het niet bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: ARN 21/3874

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: B.A.M. Kolle),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst, verweerder (gemachtigde: mr. A.J. IJsseldijk).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de last onder dwangsom die op 16 februari 2021 is opgelegd.

In het bestreden besluit van 19 juli 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en is het primaire besluit onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.

Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser was (mede)eigenaar van het pand aan de [locatie] in [woonplaats] (Gld) (het pand). Op 16 februari 2021 heeft het college aan eiser een last onder dwangsom opgelegd. In het besluit heeft het college aangegeven dat de handelwijze met betrekking tot de (ver)bouw van het pand in strijd is met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De last onder dwangsom is opgelegd aan eiser omdat hij (mede) eigenaar was van het pand. Er is een last onder dwangsom opgelegd van € 1.000,-- per week tot een maximum van € 5.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente en invorderingskosten.

2. Eiser heeft tegen primaire besluit bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Op 22 maart 2021 heeft verweerder de begunstigingstermijn opgeschort tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Hierna is het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken. Op 30 augustus 2021 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de uitspraak in deze (bodem)procedure.

3. Niet in geschil is, dat eiser de eigendom van het pand heeft overgedragen op 4 maart 2022. Ter zitting heeft het college aangegeven dat alle overtredingen inmiddels zijn beëindigd. Dat betekent dat de dwangsom niet is verbeurd. Dit is tussen partijen niet in geschil.

4 Procesbelang

4.1

Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat er geen sprake meer is van procesbelang omdat eiser geen eigenaar meer is van het pand.

4.2

Ter zitting heeft eiser aangegeven dat het pand is verkocht en dat de eigendomsoverdracht op 4 maart 2022 heeft plaatsgevonden. Eiser heeft aan de koper in totaal een bedrag betaald van € 5.985,- in verband met de last onder dwangsom. Eiser heeft dit bedrag aan de koper betaald, en vervolgens zou de koper zelf de gevel in de oorspronkelijke staat herstellen.

4.3

De rechtbank stelt voorop dat eiser ten tijde van het indienen van het beroep belanghebbende was als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat hij destijds (mede)eigenaar was van het pand. Eiser heeft het pand echter tijdens de beroepsprocedure verkocht en geleverd. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser op dit moment nog procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, hoeft de bestuursrechter een bij hem ingediend beroep alleen inhoudelijk te beoordelen, als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde beroep moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is. Met andere woorden, de indiener dient een actueel en reëel belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. Belang bij een beroep kan onder meer worden aangenomen, indien wordt gesteld dat ten gevolge van de in geding zijnde besluitvorming schade is geleden die voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen en dit tot op zekere hoogte aannemelijk is gemaakt.1

4.4

In dit geval heeft eiser ter zitting betoogd dat de verkoop heeft plaatsgevonden op voorwaarde dat hij de kosten van de maatregelen om aan de last te voldoen op zich neemt. Daartoe heeft eiser in totaal een bedrag van € 5.985,- betaald aan de koper. Eiser heeft daarmee aannemelijk gemaakt dat hij nog een belang heeft bij de uitkomst van de procedure, omdat hij kosten heeft gemaakt in verband met de herstelmaatregelen ter uitvoering van de last.

5 Bewijsgaring: is vastgesteld dat er sprake is van overtredingen?

5.1

De rechtbank stelt voorop dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, het op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht op de weg van het tot handhaving bevoegde bestuursorgaan is om feiten en omstandigheden te verzamelen om vast te stellen of sprake is van een overtreding.2 Uit artikel 3:2 Awb volgt dat het onderzoek naar de feiten op een zorgvuldige wijze moet plaatsvinden. Uit artikel 3:46 Awb volgt dat een besluit, dus ook een besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom, dient te berusten op een deugdelijke motivering.3 De rechtbank leidt uit artikel 3:2 Awb, in samenhang gelezen met artikel 3:46 Awb, af dat de door het college vastgestelde feiten en omstandigheden op basis waarvan wordt vastgesteld dat er sprake is van een overtreding, op een duidelijke en controleerbare wijze dienen te worden vastgelegd. Dat kan geschieden in een schriftelijke rapportage, maar in bepaalde gevallen ook met foto’s of ander bewijsmateriaal. Hoewel in het bestuursrecht een vrije bewijsleer geldt, zal het college, gelet op het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, moeten aantonen dat door een overtreder een overtreding is gepleegd, voordat het bevoegd is een last onder dwangsom of bestuursdwang op te leggen.4

De rechtbank oordeelt dat het college in het voorliggende geval de feiten en omstandigheden op basis waarvan is vastgesteld dat er sprake is van overtredingen onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

5.2

Op 25 juni 2020 heeft een gemeentelijke toezichthouder een controlebezoek gebracht. In het controlerapport van 2 juli 2020 heeft de toezichthouder onder “Gemaakte afspraken met betrokkene” het volgende vermeld:

“We hebben gezamenlijk onderstaande zaken geconstateerd en zouden hierop terugkomen:

Voorgevel wit woning tandartsenpraktijk (is dit akkoord voor de Gemeente Bronckhorst of is dit een excess??) reactie volgt door (actie Gemeente Bronckhorst)

De gevel waar de aluminimum beplating verwijderd is is tijdelijk wit geschilderd, voor het definitieve beeld zal ik richtlijnen en advies opvragen bij de welstand zodat u gericht een nieuw gevelaanzicht kan laten uittekenen. (actie Gemeente Bronckhorst)

Voor onderstaande zaken zie ik graag binnen 2 weken de aanvraag voor de woonvisie tegemoet: (eigenaar [locatie] )

Momenteel bewoont u de 1e verd, qua bestemmingsplan is dat moment niet mogelijk maar indien u een woonvisie aanvraagt kan ik het tijdelijk gedogen ivm zicht op legalisatie. (...)

U geeft aan dat u 2 woonadressen in het achtererfgebied wil realiseren

U geeft aan dat u 3 appartementen op de 1e verd wil realiseren

U geeft aan op de beg. gr qua gebruik de volgende werkzaamheden plaatsvinden (timmerwerkplaats/tandartsruimte/verkoopruimte tandartsspullen)

Om een goede aanvraag mogelijk te maken zie ik graag een complete aanvraag van alle genoemde onderdelen tegemoet.”

De rechtbank constateert, dat de toezichthouder in het controlerapport slechts summier enkele constateringen en waarnemingen heeft vermeld, en dat er geen foto’s aan het rapport zijn toegevoegd.

5.3

In het primaire besluit zijn de volgende maatregelen genoemd die eiser moet treffen:

  1. U dient de bewoning op de eerste verdieping te beëindigen en beëindigd te houden;

  2. U dient de timmerwerkplaats (timmerwerkzaamheden) op uw perceel te beëindigen en beëindigd te houden

  3. Daarbij dient u voorafgaande aan het (op)starten van de werkzaamheden een melding volgens het Activiteitenbesluit te maken.

  4. U dient de gevel in de oorspronkelijke staat te herstellen. Inhoudende dat u de gevelbeplating opnieuw aanbrengt, zoals eerder beschreven. U dient hiervoor een omgevingsvergunning aan te vragen.

  5. Een andere kleur op de gevel aan te brengen die niet reflecterend is.

5.4

In het bestreden besluit handhaaft het college het primaire besluit, onder aanvulling van de motivering. De aanvulling van de motivering ziet op een verduidelijking van de last en de herstelmaatregelen die kunnen worden getroffen om aan de last te voldoen. In het advies van de commissie bezwaarschriften wordt voorts vermeld welke wettelijke voorschriften door eiser zouden zijn overtreden. Het bestreden besluit maakt echter niet inzichtelijk welke feiten en omstandigheden ten grondslag liggen aan de constatering dat eiser de genoemde wettelijke voorschriften heeft overtreden. De rechtbank legt hierna per overtreding uit waarom de motivering niet voldoet.

6 Bewoning eerste verdieping

6.1

Tussen partijen is niet in geschil, dat het bewonen van de verdieping in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens het bestemmingsplan “Stedelijk gebied Bronckhorst” rust op het perceel [locatie] de bestemming “Centrum”. De voor “Centrum” aangewezen gronden zijn volgens artikel 14 van de planvoorschriften bestemd voor ‘wonen’. Volgens artikel 14.1.2 onder a, in combinatie met artikel 14.1.2. onder g, van de planvoorschriften is wonen op de verdieping uitsluitend toegestaan, als er een woning op de verdieping aanwezig was ten tijde van de ter inzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan. De bovenverdieping werd door de vorige eigenaar niet gebruikt als woonruimte, maar voor opslagdoeleinden. Dat gebruik als opslag bestond op het tijdstip dat het ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage werd gelegd.

Tussen partijen is in geschil, of sprake was van bewoning van de eerste verdieping. In het controlerapport van 2 juli 2020 wordt vermeld dat eiser de eerste verdieping bewoont. Er zijn in het rapport echter geen foto’s opgenomen, of waarnemingen beschreven waaruit kan worden afgeleid dat eiser het pand op dat moment bewoont.

6.2

Eiser voert aan dat het college niet heeft aangetoond dat er sprake is van permanente bewoning. Hij overnacht slechts incidenteel in de woning ten behoeve van de interne verbouwing. Legalisatie van illegale bewoning is daarom niet aan de orde.

6.3

De rechtbank overweegt het volgende. In het primaire besluit is over de permanente bewoning van het pand het volgende vermeld:

“Wij gaan er vanuit dat er geen permanente bewoning van de eerste verdieping plaatsvindt of gaat plaatsvinden. Er worden steekproefsgewijs controles uitgevoerd om dit te onderzoeken. Blijkt dat er toch sprake is van (permanente) bewoning dan starten wij een handhavingstraject”.

In het advies van de bezwarencommissie wordt verwezen naar foto’s, die echter niet bij de stukken zijn gevoegd waarover de rechtbank beschikt. Mede gelet op de inhoud van het primaire besluit, oordeelt de rechtbank dat het college onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt op basis van welke feiten en waarnemingen is vastgesteld dat eiser ten tijde van het primaire besluit de eerste verdieping van het pand permanent bewoonde.

Deze beroepsgrond slaagt.

7 Timmerwerkzaamheden / melding Activiteitenbesluit

8 Verwijderen gevelbeplating

9 Welstandsexces