Home

Rechtbank Gelderland, 07-09-2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:5081, 10588850

Rechtbank Gelderland, 07-09-2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:5081, 10588850

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
7 september 2023
Datum publicatie
14 september 2023
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2023:5081
Zaaknummer
10588850

Inhoudsindicatie

Schriftelijkheidsvereiste uitzendbeding (artikel 7:691 lid 2 BW)

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Arnhem

Zaaknummer / rekestnummer: 10588850 \ HA VERZ 23-80

Beschikking van 7 september 2023

in de zaak van

[verzoekster] ,

te [woonplaats] ,

verzoekende partij,

verwerende partij in het tegenverzoek,

hierna te noemen: [verzoekster] ,

gemachtigde: mr. J. Nijssen,

toevoegingsnummer [nummer]

tegen

[verweerster] ,

te [vestigingsplaats] ,

verwerende partij,

verzoekende partij in het tegenverzoek,

hierna te noemen: [verweerster] ,

gemachtigde: mr. F.J.N. Hendriksen-Rattan-Tewari.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift van 29 juni 2023 met producties 1 tot en met 7

- het verweerschrift, tevens houdende (voorwaardelijk) zelfstandig (tegen)verzoek met producties 1 tot en met 5

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaats gehad op 22 augustus 2023, waarbij de gemachtigde van [verzoekster] een pleitnotitie heeft overgelegd.

1.3.

Ten slotte is uitspraak bepaald.

2 De feiten

2.1.

[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] , treedt op 11 april 2023 in dienst bij [verweerster] als verzorgende IG op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, eindigende op de einddatum van de aan haar verleende GVVA (Gecombineerde vergunning verblijf en arbeid). Het laatstverdiende bruto maandsalaris van [verzoekster] bedraagt € 2.210,35, exclusief vakantietoeslag en emolumenten. [verweerster] regelt voor [verzoekster] huisvesting en verrekent de woonlasten met het salaris, evenals de prijs van het vliegticket van Paramaribo naar Amsterdam.

2.2.

Op 29 april 2023 vindt een incident plaats bij [de inlener/opdrachtgever] , waar [verzoekster] op dat moment door [verweerster] te werk is gesteld.

2.3.

Bij brief van 1 mei 2023 bevestigt [directeur van verweerster] (hierna: [directeur van verweerster] ), directeur van [verweerster] , dat er op voormelde datum een gesprek met [verzoekster] heeft plaatsgevonden. In de brief staat onder meer het volgende:

“In aansluiting op uw gesprek met de zorginstelling [de inlener/opdrachtgever] waar u op detacheringsbasis werkzaam was hebben wij op 1 mei 2023 een gesprek met u gevoerd. In dat gesprek is u kenbaar gemaakt dat u niet voldoet aan de eisen die bij uw functie als verzorgende IG horen.

Wij hebben tevens aangegeven onvoldoende vertrouwen te hebben dat u in staat bent daarin verbeteringen aan te brengen. Voeg daarbij dat er ook vanuit de instelling waar u werkzaam was de mededeling is gedaan dat men per direct (01-05-2023) niet meer met u verder wilde.

Om die reden hebben we besloten om het dienstverband met ingang van heden, zijnde 1 mei 2023 te beëindigen.

In de eindafrekening zal rekening worden gehouden met de bedragen die u nog aan [verweerster] B.V. verschuldigd bent.”

2.4.

Op 23 mei 2023 schrijft de gemachtigde van [verzoekster] aan [verweerster] dat zij het niet eens is met het gegeven ontslag op staande voet, zich beschikbaar houdt voor het verrichten van haar werkzaamheden, niet instemt met aftrek van kosten van haar salaris en in haar woning blijft wonen.

2.5.

Partijen treden in onderhandeling over een minnelijke beëindiging van het geschil,

maar slagen er niet in overeenstemming te bereiken.

3 De verzoeken en het verweer

3.1.

[verzoekster] verzoekt de kantonrechter om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

1. de beëindiging/opzegging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen te vernietigen;

en [verweerster] te veroordelen:

2. tot doorbetaling van het loon van € 2.210,35 bruto per maand, vermeerderd met emolumenten vanaf 11 april 2023, althans vanaf 1 mei 2023, tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;

3. tot betaling van de maximale wettelijke verhoging van 50% over het bedrag bedoeld in 2;

4. tot het verstrekken van deugdelijke bruto-/netto-specificaties tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;

5. tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten;

6. tot betaling van de wettelijke rente over voorgaande gevorderde bedragen;

7. in de kosten van het geding;

8. in de nakosten.

3.2.

Zij baseert haar verzoeken op het navolgende. Het ontslag op staande voet kan geen stand houden omdat geen sprake is van een dringende reden. Het bij brief van 1 mei 2023 gemaakte verwijt aan [verzoekster] betreft haar functioneren. Als dat al een terecht verwijt zou zijn, had zij daar eerst op gewezen moeten zijn en had [verweerster] inspanningen moeten leveren tot verbetering. Daarvan is niet gebleken. Voor zover [verweerster] zich zou beroepen op de rechtsgeldigheid van het ontslag in verband met een overeengekomen proeftijd, stelt [verzoekster] dat dit beding niet rechtsgeldig overeengekomen is, nu niet vaststaat dat de overeenkomst voor twee jaar is aangegaan. Het beroep van [verweerster] dat [verzoekster] niet is ontslagen op staande voet, maar dat is opgezegd, omdat de opdracht door de instelling waar [verzoekster] werkte zou zijn opgezegd en er sprake is van een uitzendbeding, moet eveneens worden verworpen. Daarvan is geen sprake en dit is ook niet in de opzeggingsbrief vermeld, aldus [verzoekster] . Uit de arbeidsovereenkomst blijkt overigens evenmin dat het om een uitzendovereenkomst in fase A gaat. De overige verzoeken vloeien voort uit het voorgaande.

3.3.

[verweerster] voert verweer, waarop hierna, voor zover relevant zal worden ingegaan.

4 Het (voorwaardelijke) tegenverzoek en het verweer

5 De beoordeling

6 De beslissing