Rechtbank Gelderland, 06-02-2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:586, 22-3978 en 22-6112
Rechtbank Gelderland, 06-02-2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:586, 22-3978 en 22-6112
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 6 februari 2024
- Datum publicatie
- 7 februari 2024
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2024:586
- Zaaknummer
- 22-3978 en 22-6112
Inhoudsindicatie
(22/3978) Last onder dwangsom o.g.v. artikel 2.5 Activiteitenbesluit m.b.t. tot uitstoot PAK. STAB-advies. Omdat in de BREF smederijen en gieterijen geen emissiegrenswaarden voor PAK zijn opgenomen, is afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit en dus ook artikel 2.5 van het Activiteitenbesluit van toepassing.
Exceptieve toetsing van de stofklassenindeling voor naftaleen en fluorantheen uit de Activiteitenregeling.
Meetwijze uitstoot PAK. Dat in de Nota van toelichting is aangegeven hoe kan worden gemeten, maakt niet dat verplicht op deze wijze moet worden gemeten. Daarvoor had de meetwijze in het Activiteitenbesluit of de Activiteitenregeling moeten worden opgenomen. Het college heeft een andere meetwijze toegepast, die blijkens het STAB-advies een goede en betrouwbare manier is om PAK-emissie te bepalen.
De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van concreet zicht op legalisatie door het verzoek om een (ruimer) maatwerkvoorschrift voor de emissie en dat geen sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Het beroep is ongegrond.
(22/6112)
Weigering maatwerkvoorschrift op grond van artikel 2.4, achtste lid, Activiteitenbesluit.
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 22/3978 en 22/6112
uitspraak van de meervoudige kamer van
in de zaken tussen
[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. A. Collignon en mr. J. Ypinga),
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, (het college)
(gemachtigde: mr. M.M.A.E. Vermeulen).
Inleiding
Het college heeft op 27 januari 2022 aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd vanwege een overtreding van artikel 2.5 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit).
Met het bestreden besluit van 19 juli 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij dit besluit gebleven.
Bij besluit van 7 december 2022 heeft het college geweigerd om maatwerkvoorschriften vast te stellen.
Eiseres heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen de last onder dwangsom heeft zaaknummer 22/3978 en het beroep tegen de weigering om maatwerkvoorschriften vast te stellen zaaknummer 22/6112.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen op 16 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens eiseres deelgenomen: gemachtigden, D.J. Simons (senior adviseur ruimte en milieu van LBP Sight), B. Hoekstra (senior consultant luchtverontreiniging van Tauw B.V.), [naam 1] en [naam 2] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde, R.D. Schaddenhorst (adviseur lucht en geur Omgevingsdienst Regio Arnhem), A. van der Werf (vergunningverlener milieu Omgevingsdienst Regio [woonplaats] ) en L. Oerlemans (projectleider aandachtsbedrijven voor de provincie Gelderland).
De rechtbank heeft op 4 april 2023 het onderzoek heropend om de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (de STAB) als onafhankelijk deskundige in te schakelen. In de heropeningsbeslissing is de rechtbank al ingegaan op een deel van de stellingen en betogen van partijen en heeft hierover een voorlopig oordeel gegeven. Dit om partijen inzichtelijk te maken waarom de rechtbank heropening in dit geval nodig vindt en omdat de rechtbank pas toekomt aan de vragen voor de STAB als andere beroepsgronden niet slagen.
De STAB heeft op 27 september 2023 advies uitgebracht.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld op dit advies te reageren. Eiseres heeft hier bij brief van 13 oktober 2023 gebruik van gemaakt en het college heeft hier bij brief van 30 oktober 2023 gebruik van gemaakt.
De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om te reageren op een aanvullende beroepsgrond van eiseres. Het college heeft deze reactie op 7 december 2023 toegezonden. Eiseres heeft op 15 december 2023 nog op deze mail gereageerd.
De rechtbank heeft met toestemming van partijen een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten en het onderzoek op 5 januari 2024 gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Eiseres exploiteert op het perceel [locatie 1] te [woonplaats] een ijzergieterij. In de ijzergieterij worden schroot, staal en ruw ijzer verwerkt tot een groot aantal soorten gietijzeren producten. De ijzergieterij is een type C-inrichting in de zin van het Activiteitenbesluit en wordt aangemerkt als een IPPC-installatie1, omdat het bedrijf een productiecapaciteit van meer dan 20 ton per dag heeft. Op deze installatie is de BREF smederijen en gieterijen (BREF) van toepassing2.
Het college heeft op 12 oktober 2006 aan eiseres een revisievergunning verleend.
2. Op 23 september 2021 hebben toezichthouders van het college een (onaangekondigde) emissiemeting verricht aan de centrale schoorsteen van het bedrijf. De resultaten van deze meting zijn beschreven in het rapport van 21 oktober 2021.
Tijdens de emissiemetingen op 23 september 2021 hebben zij een overschrijding van de emissiegrenswaarde voor de zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) geconstateerd. Uit analyse van de luchtmonsters blijkt dat ten tijde van de meting sprake was van een PAK3-emissie van 0,96 mg/Nm³. Rekening houdend met de meetonzekerheid van de meetmethode is dit volgens het college een overschrijding van de emissiegrenswaarde met een factor 10.
Op 26 oktober 2021 zijn opnieuw emissiemetingen verricht, waarvan de resultaten zijn beschreven in het rapport van 12 november 2021. Bij de emissiemeting op 26 oktober 2021 is een gemiddelde PAK-emissie van 0,25 mg/Nm³ gemeten.
3. Het college heeft in het besluit van 27 januari 2022 overwogen dat de gemeten PAK’s behoren tot stofklasse MVP14, waarvoor op grond van tabel 2.5 uit artikel 2.5 Activiteitenbesluit een emissiegrenswaarde van 0,05 mg/Nm³ geldt. Deze emissiegrenswaarde wordt volgens het college overschreden en daarom heeft het college aan eiseres de volgende last onder dwangsom opgelegd:
“Wij besluiten:
1. [eiseres] een last onder dwangsom op te leggen waarbij wij van haar verwachten dat zij gaat voldoen en blijft voldoen aan de emissiegrenswaarde voor ZZS zoals opgenomen in tabel 2.5 van artikel 2.5 van het Activiteitenbesluit;
2. [eiseres] de tijd te geven tot drie maanden na dagtekening van dit besluit om te voldoen aan het gestelde onder 1.;
3. de hoogte van de dwangsom te bepalen op € 100.000,- ineens indien geconstateerd wordt dat niet wordt voldaan aan het gestelde onder 1.”
4. Het college heeft in het bestreden besluit van 19 juli 2022 de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 27 januari 2022 ongegrond verklaard.
5. Het college heeft bij besluit van 12 oktober 2022 de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de uitspraak in deze bodemzaak.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank beoordeelt de last onder dwangsom en de weigering om maatwerkvoorschriften vast te stellen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6.1. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.2. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6.3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Gelet op de Invoeringswet Omgevingswet blijft op deze beroepen het oude recht van toepassing.
Last onder dwangsom (22/3978)
Is afdeling 2.3 uit het Activiteitenbesluit van toepassing?
7. Artikel 2.3a van het Activiteitenbesluit bepaalt op welke emissies afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit van toepassing is. Hierin staat dat afdeling 2.3 niet van toepassing is op emissies naar de lucht van een IPPC-installatie indien en voor zover voor de activiteit of het type productieproces BBT-conclusies voor deze emissies zijn vastgesteld op grond van artikel 13, vijfde en zevende lid, van de EU-richtlijn industriële emissies. Indien de BBT-conclusie van toepassing is op een groep van stoffen, geldt de eerste volzin voor alle stoffen die tot die groep van stoffen behoren.
Eiseres betoogt dat afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit niet van toepassing is omdat er in de BREF BBT-conclusies voor de emissies zijn vastgesteld. Zij stelt dat artikel 2.3a, tweede lid, van het Activiteitenbesluit zo moet worden gelezen dat het niet nodig is dat de BREF concrete emissieniveaus voor de stof bevat, zoals het college stelt. Het is voldoende als in de BREF BBT-conclusies zijn opgenomen met betrekking tot PAK-emissies. Dat is volgens eiseres hier het geval, want in de BREF staan BBT-conclusies die betrekking hebben op de koepeloven en het gieten en afkoelproces en conform deze BBT-conclusies wordt er ook een doekenfilter toegepast. Eiseres wijst onder meer op de BBT-conclusies over uitgieten, koelen en uitschudden, die expliciet zien op de beheersing van PAK-emissies.
Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 3 mei 20175 en 17 mei 20176 en naar de notitie van Tauw van 4 maart 2022.
De rechtbank heeft over deze beroepsgrond in de heropeningsbeslissing het volgende overwogen:
“De rechtbank is (vooralsnog) met het college van oordeel dat algemene bepalingen in de BREF die indirect de emissies van een stof bepalen, zoals een BBT dat een doekenfilter voorschrijft, niet voldoende zijn voor het oordeel dat BBT-conclusies voor deze emissie zijn vastgesteld. De rechtbank vindt steun voor haar oordeel in overweging 6 en 7 van de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2022) en overweging 15.5 en 15.6 van de daaraan voorafgaande uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 5 december 2016 (ECLI:NL:RBMNE:2016:6478). In deze uitspraken ging het over de emissie van dioxinen/furanen en kwik door biomassaverbranding. Voor dioxinen/furanen was in de toepasselijke BREF een emissiegrenswaarde opgenomen. De Afdeling komt daarom net als de rechtbank Midden-Nederland tot de conclusie dat voor dioxinen/furanen BBT-conclusies gelden, zodat het Activiteitenbesluit niet van toepassing is en een vergunningvoorschrift moet worden opgenomen. Voor kwikemissies zijn in de BREF wel BBT-conclusies opgenomen die (indirect) de uitstoot bepalen, maar geen emissiegrenswaarde, zodat het Activiteitenbesluit wél geldt. Deze uitleg sluit naar het oordeel van de rechtbank ook aan bij wat de wetgever heeft overwogen op pagina 150 van de Nota van Toelichting bij de wijziging van het Activiteitenbesluit. 7
In de uitspraken waar eiseres naar verwijst heeft de Afdeling overwogen dat de uitzondering van artikel 2.3a, tweede lid, van het Activiteitenbesluit gelet op de tekst ervan niet beperkt is tot gevallen waarin emissieniveaus zijn gesteld. Deze uitspraken zien op geuremissies en niet op de emissie van stoffen naar de lucht, zoals in deze zaak.
Voor wat betreft het op de zitting gevoerde betoog dat PAK’s ‘organic products’ zijn die behoren tot de groep ‘fugitive emissions’ en dat de BBT-conclusies onder meer zien op deze emissies, merkt de rechtbank op dat voor ‘organic products’ geen emissiegrenswaarde in de BREF is opgenomen, zodat deze grond reeds daarom niet slaagt. Op dit punt is deze zaak ook anders dan de zaak bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 20 juli 2022 (ECLI:NL:RBNNE:2022:2854) die door eiseres is aangehaald, want in die zaak was voor de overkoepelende stofcategorie, namelijk fijnstof, wel in de BREF een specifieke emissiegrenswaarde opgenomen. Ook in deze uitspraak gaat de voorzieningenrechter er overigens van uit dat voor een stof een specifiek emissieniveau moet zijn opgenomen (zie overweging 7.7.2).
Omdat in de BREF smederijen en gieterijen geen emissiegrenswaarden voor PAK zijn opgenomen, is afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit, en dus ook artikel 2.5 van het Activiteitenbesluit van toepassing. Het college heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat eiseres moet voldoen aan de emissiegrenswaarden uit artikel 2.5 uit het Activiteitenbesluit.
De beroepsgrond slaagt niet.”
Kan eiseres haar gronden aanvullen na het voorlopig oordeel?
Eiseres is in de reactie op het STAB-advies ook ingegaan op het voorlopige oordeel van de rechtbank over de toepasselijkheid van het Activiteitenbesluit. Het college heeft in reactie daarop aangegeven dat in de heropeningsbeslissing staat dat het niet de bedoeling is dat partijen zich uitlaten over dit voorlopig oordeel van uw rechtbank.
De rechtbank merkt daarover op dat zij in de heropeningsbeslissing heeft aangegeven dat de termijn van drie weken die is gegeven aan partijen om te reageren op de vraagstelling voor de STAB niet bedoeld is om aanvullende gronden in te dienen. Deze overweging ziet niet op de reactiegelegenheid die wordt geboden na het uitbrengen van het STAB-advies.
Omdat de rechtbank het onderzoek heeft heropend staat het eiseres in beginsel ook vrij om beroepsgronden nader te onderbouwen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om dit betoog buiten beschouwing te laten en heeft het college daarom ook in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren, wat het met de brief van 7 december 2023 heeft gedaan.
De rechtbank zal hierna op deze aanvullende beroepsgrond ingaan.
Emissieniveau voor NM-VOC
Eiseres geeft in haar aanvullende beroepsgronden aan dat de STAB in het advies heeft overwogen dat er redenen zijn om naftaleen als een vluchtige stof te beschouwen, mede omdat naftaleen in het bedrijf van eiseres vrijwel alleen in vluchtige (gas- of damp)vorm wordt geëmitteerd (p. 28 van het STAB-advies). Over fluorantheen stelt de STAB eveneens dat een deel in vluchtige vorm wordt geëmitteerd, hetgeen in combinatie met de beperkte toxiciteit voor mensen volgens de STAB ertoe leidt dat er argumenten zijn ‘om te overwegen door middel van een maatwerkbesluit een ruimere emissiegrenswaarde toe te staan’(p. 30 van liet STAB-advies). De ijzergieterij beschikt over een koude wind (cold blast) koepeloven. In tabel 5.2 van de BREF zijn voor dit soort ovens emissieniveaus opgenomen, waaronder voor non-methaan vluchtige organische stoffen (NM-VOC). Voor het VOC-deel ligt het volgens eiseres voor de hand om aan te sluiten bij Europese en Nederlandse definities van ‘vluchtige organische stof’ (VOS) uit artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit en artikel 3, onder 45 van de Richtlijn Industriële Emissies. Voor de beperking/voorkoming van vluchtige stoffen zijn immers andere technieken voorhanden dan voor stofgebonden stoffen.
Eiseres wijst in dit verband op de definitie van "vluchtige organische stof" in het Activiteitenbesluit: "organische verbinding, alsook de fractie creosoot, die bij 293,15 Kelvin (K) een dampspanning van 0,01 kPa of meer heeft of onder specifieke gebruiksomstandigheden een vergelijkbare vluchtigheid heeft". Deze definitie is gelijk aan de definitie uit onder meer de Richtlijn Industriële Emissies (“RIE”) (artikel 3 lid 45), die ten grondslag ligt aan de vaststelling van de BREF.
Volgens eiseres maken de specifieke gebruiksomstandigheden in het bedrijf (de hoge temperatuur van de emissies) dat naftaleen8 en fluorantheen9 grotendeels in vluchtige vorm worden geëmitteerd en daarom onder deze definities van een VOS en NM-VOC vallen. Zo blijkt ook uit het STAB advies. Om die reden moet ook worden aangenomen dat de BBT-conclusies, die zien op emissies van vluchtige stoffen, ook van toepassing zijn op de emissies bij eiseres van de stoffen naftaleen en fluorantheen. Er gelden daarom wel BBT conclusies voor de emissies van eiseres en afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit is niet van toepassing.
De rechtbank volgt het standpunt van eiseres niet. In het STAB-advies staat over de vluchtigheid van naftaleen en fluorantheen het volgende: “Gezien de aard van de processen bij [eiseres] acht STAB het aannemelijk dat bij [eiseres] de emissie van naftaleen, en een deel van de emissie van fluorantheen, naar de lucht in vluchtige vorm plaatsvindt”.
Hoewel de rechtbank eiseres volgt in haar betoog dat hieruit volgt dat aannemelijk is dat de emissie van naftaleen grotendeels in vluchtige vorm plaatsvindt, ziet de rechtbank dit anders voor zover het over fluorantheen gaat. De STAB zegt immers slechts dat aannemelijk is dat een deel van de emissie van fluorantheen in vluchtige vorm plaatsvindt. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat beide stoffen voldoen aan de definitie die eiseres aanhaalt en, onder de specifieke gebruiksomstandigheden bij [eiseres] , een vergelijkbare vluchtigheid hebben als organische verbindingen, die bij 293,15 K een dampspanning van 0,01 kPa of meer hebben.
In aanvulling hierop weegt de rechtbank mee dat in de BREF ook een onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds polycyclic aromatic hydrocarbons (PAH/PAK) en anderzijds non-methane volatile organic carbons (NM-VOC/NM-VOS). Deze zijn dus niet op één lijn te stellen. Ook hierom is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat een stof bij eiseres grotendeels (naftaleen) of deels (fluorantheen) in vluchtige vorm wordt geëmitteerd het nog geen ‘vluchtige organische stof’ (VOS) maakt in de zin van artikel 1.1 Activiteitenbesluit en artikel 3, onder 45 van de Richtlijn Industriële Emissies.
Daarbij overweegt de STAB in haar advies ook (pagina 10) dat er tijdens het gieten en het koelen van het metaal ook diffuse PAK-emissies ontstaan buiten de ovens. De emissies uit de ovens en de hal worden gecombineerd door de schoorsteen naar buiten geleid. Dat betekent dat met de BBT conclusies voor de ovens geen volledige techniek wordt geboden voor het beperken van de PAK die bij eiseres vrijkomen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om terug te komen op haar voorlopige oordeel in de heropeningsbeslissing. De normen uit het Activiteitenbesluit zijn van toepassing.
De beroepsgrond slaagt niet.
Moet bijlage 12a van de Activiteitenregeling gedeeltelijk buiten toepassing worden gelaten? (exceptieve toetsing)
8. Eiseres betoogt dat de uitstoot van naftaleen en fluorantheen samen bijna 99% van de PAK’s vormen die eiseres uitstoot. Deze stoffen zijn volgens eiseres ten onrechte onder stofklasse MVP1 geschaard in bijlage 12a bij de Activiteitenregeling. Uit de rapporten van TAUW, Caesar Consult en het RIVM volgt dat naftaleen en fluorantheen vluchtige stoffen zijn die geen eigenschappen hebben die een ZZS-kwalificatie rechtvaardigen. Een kwalificatie in categorie gO of MVP2 (voor vluchtige ZZS) had daarom voor de hand gelegen. Voor deze stofklassen gelden aanzienlijk hogere emissiegrenswaarden die door eiseres wel gehaald worden. De kwalificering van naftaleen en fluorantheen als MVP1-stof is, gelet op het voorgaande, in strijd met het motiveringsbeginsel en ook in strijd met artikel 8.40 van de Wet milieubeheer omdat het niet in het belang is van de bescherming van het milieu.
Voor naftaleen geldt in het bijzonder dat de motivering zeer summier is en dat bovendien geen enkele rekenschap is gegeven van de negatieve gevolgen voor bedrijven die hierdoor in de problemen komen met hun emissies. De omgevingsdienst Arnhem heeft op haar website in een persbericht ook expliciet te kennen gegeven dat hij meent dat de minister onzorgvuldig is door naftaleen in stofklasse MVP1 te scharen. Het vasthouden aan deze normen leidt ertoe dat eiseres haar inrichting stil moeten leggen, zonder dat daarmee een kenbaar belang wordt gediend nu het geen noemenswaardige invloed heeft op de menselijke gezondheid. Uit de genoemde deskundigenrapporten blijkt dat naftaleen en fluorantheen niet of maar beperkt bijdragen aan het kankerverwekkende risico van PAK's. Volgens eiseres is het opnemen van naftaleen en fluorantheen in bijlage 12a van de Activiteitenregeling daarom in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Het college stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat er geen reden is om bijlage 12a van de Activiteitenregeling voor wat betreft naftaleen en fluorantheen buiten toepassing te laten. De procedure om stoffen aan te wijzen als ZZS is geregeld in artikel 2.3b Activiteitenbesluit. Een stof valt onder de noemer ZZS als deze voldoet aan artikel 57 van de REACH-verordening.10 Om te bepalen of een stof voldoet aan artikel 57 zijn in artikel 1.3c van de Activiteitenregeling de relevante bijlagen van verordeningen en verdragen opgenomen. De stoffenlijst in bijlage 12a van de Activiteitenregeling is samengesteld aan de hand van de in artikel 1.3c genoemde verordeningen en verdragen.
Bij de wijziging van het Activiteitenbesluit is gebruik gemaakt van de informatie en inzichten die door de toepassing van REACH beschikbaar zijn gekomen. Wanneer een stof volgens de criteria van REACH een zeer zorgwekkende stof is, moet gestreefd worden naar een nulemissie van deze stof.11 De Europese Unie heeft selectiecriteria opgesteld om te bepalen wanneer een stof als een zeer zorgwekkende stof wordt beschouwd. Deze criteria zijn opgenomen in artikel 57 van REACH. Het gaat hierbij om stoffen met de volgende eigenschappen:
1) kankerverwekkend, 2) mutageen, 3) reprotoxisch, 4) persistent, bioaccumulerend en toxisch, 5) zeer persistent en zeer bioaccumulerend, 6) gelijke zorg als de stoffen genoemd onder 1 tot en met 5, zoals hormoonverstorende stoffen.
Uit pagina 149 van de Nota van Toelichting12 volgt dat in artikel 2.3b Activiteitenbesluit wordt aangesloten bij deze REACH-criteria. Om te bepalen wanneer aan deze criteria wordt voldaan, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande indelingen in internationale regelingen en verdragen. In de Activiteitenregeling zijn de zeer zorgwekkende stoffen aangewezen en zijn nadere bepalingen opgenomen over de identificatie van een zeer zorgwekkende stof. Om de uitvoering van de voorschriften in afdeling 2.3 te faciliteren, zijn de stoffen die op basis van de genoemde criteria voor de toepassing van deze afdeling in ieder geval als zeer zorgwekkend worden aangemerkt, opgenomen in een niet-limitatieve lijst in de Activiteitenregeling. Met deze lijst wordt aangesloten bij artikel 57 van REACH en de bijlagen uit de hierboven bedoelde wetgeving en verdragen (OSPAR-verdrag, POP-verordening en de Kaderrichtlijn water).
Fluorantheen is een ZZS volgens de REACH-criteria en is om deze reden opgenomen op de ZZS-lijst en in bijlage 12a Activiteitenregeling als ZZS / MVP1.
Naftaleen wordt niet als individuele stof als ZZS geïdentificeerd maar valt onder de ZZS stofgroep voor PAK‘s. Op basis van de POP-verordening (artikel 6 en bijlage III deel B van Verordening (EU) 2019/1021) worden alle PAK’s als Zeer Zorgwekkende Stof geïdentificeerd. Uit de werkwijze van het RIVM volgt dat voor de indeling in stofklassen wordt aangesloten bij de voorheen geldende Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR). ZZS worden ingedeeld in de stofklasse MVP1 of MVP2, waarbij voor mengsels geldt dat de stofklasse van de component met de strengste stofklasse wordt geadviseerd.13 De indeling van PAK als mengsel in de stofklasse MVP1 is overeenkomstig deze werkwijze. Hieruit volgt dat de aanwijzing van stoffen als ZZS gebaseerd is op de REACH-verordening en Europese verordeningen en verdragen. Het is dus niet enkel aan de Nederlandse wetgever om stoffen al dan niet op te nemen op de ZZS- lijst. Er is met andere woorden voor het vaststellend orgaan weinig beoordelings- of beslissingsruimte. Opname op de lijst vindt plaats aan de hand van wetenschappelijke en milieuhygiënische kennis en Europese verordeningen en verdagen. De intensiteit van de beoordeling door de rechter (en het bevoegd gezag) over de toepassing van het voorschrift is daarmee ook materieel terughoudend, aldus het college.
Het college geeft aan geen reden te hebben om te twijfelen aan de wetenschappelijke en milieuhygiënische kennis die ten grondslag ligt aan het kwalificeren van een stof als ZZS en ziet geen mogelijkheid om af te wijken van de bepalingen in de Europese verordeningen en verdragen. De conclusies hierover in de door eiseres overgelegde memo’s van TAUW en Caesar Consult maken dit niet anders. In die memo’s wordt immers slechts gewezen op een beperkte onderbouwing bij aanwijzing van de stoffen als ZZS. Er wordt niet stilgestaan bij het feit dat er voor het vaststellend orgaan weinig tot geen beslissingsruimte is ten aanzien van het aanwijzen van deze stoffen als ZZS. Nu de beoordeling materieel terughoudend moet worden uitgevoerd, is er geen ruimte om te kijken naar een uitvoerige toets aan algemene rechtsbeginselen.
De indeling van PAK’s in de stofklasse MVP1 betekent volgens het college dat hierdoor wordt bijgedragen aan het doel de uitstoot van ZZS te verminderen en op termijn uit te bannen. Het dient dus wel degelijk het belang ter bescherming van het milieu. Bovendien gelden de normen voor alle vergelijkbare inrichtingen met deze emissies en ziet het college niet in waarom deze indeling van stoffen voor eiseres onevenredig bezwarend zou zijn. Dat er op de website van de omgevingsdienst een nieuwsbericht geplaatst is waarin namens de meetdienst een standpunt over de indeling in stofklassen is opgenomen, maakt het niet anders. Dit is een standpunt van de meetdienst van de Omgevingsdienst. Het is niet het standpunt van het college. Bovendien is de achtergrond bij het artikel een andere branche, namelijk de asfaltcentrales. Deze branche heeft een ander werkproces en er gelden andere BBT-conclusies.
Bij het beoordelen van deze beroepsgrond is sprake van een zogenoemde exceptieve toetsing. Deze toetsing houdt in dat algemeen verbindende voorschriften die geen wet in formele zin zijn, door de rechtbank kunnen worden getoetst op rechtmatigheid, in het bijzonder op verenigbaarheid met hogere regelgeving. De rechtbank komt tevens de bevoegdheid toe te bezien of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding zijnde besluit. Bij die, niet rechtstreekse, toetsing van het algemeen verbindende voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer.
De intensiteit van die beoordeling is afhankelijk van onder meer de beslissingsruimte die het vaststellend orgaan heeft, gelet op de aard en inhoud van de vaststellingsbevoegdheid en de daarbij te betrekken belangen. Die beoordeling kan materieel terughoudend zijn als de beslissingsruimte voortvloeit uit de feitelijke of technische complexiteit van de materie, dan wel als bij het nemen van de beslissing politiek-bestuurlijke afwegingen kunnen worden of zijn gemaakt. In dat laatste geval heeft de rechtbank niet de taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen wordt toegekend naar eigen inzicht vast te stellen. Wat betreft de in acht te nemen belangen en de weging van die belangen geldt dat de beoordeling daarvan intensiever kan zijn naarmate het algemeen verbindend voorschrift meer ingrijpt in het leven van de belanghebbende(n) en daarbij fundamentele rechten aan de orde zijn.
Bij de toetsing van de wijze waarop door het regelgevende orgaan aan de hem toekomende beslissingsruimte inhoud is gegeven, kunnen, naast toetsing aan artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en aan ongeschreven materiële beginselen als het gelijkheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, ook het beginsel van zorgvuldige besluitvorming (artikel 3:2 Awb) en het beginsel van een deugdelijke motivering een rol spelen. De enkele strijd met deze formele beginselen kan echter niet leiden tot het onverbindend achten van een algemeen verbindend voorschrift. Dat laat onverlet dat, indien als gevolg van een gebrekkige motivering of onzorgvuldige voorbereiding van het voorschrift door de rechter niet kan worden beoordeeld of er strijd is met hogere regelgeving, de algemene rechtsbeginselen of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, dit ertoe kan leiden dat de bestuursrechter het voorschrift buiten toepassing laat en een daarop berustend besluit om die reden vernietigt. Als het vaststellende orgaan bij het voorbereiden en nemen van een algemeen verbindend voorschrift de negatieve gevolgen daarvan voor een bepaalde groep uitdrukkelijk heeft betrokken en de afweging deugdelijk heeft gemotiveerd, voldoet deze keuze aan het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel en beperkt de toetsing door de bestuursrechter zich in het algemeen tot de vraag of de regeling in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.14
Naftaleen en fluorantheen
Uit pagina 21 van het eerste meetrapport en pagina 26 van het tweede meetrapport blijkt dat de PAK’s die eiseres uitstoot grotendeels bestaan uit naftaleen en fluorantheen. Als fluorantheen en naftaleen niet zouden vallen onder stofklasse MVP1, zoals eiseres betoogt, dan kan voor de resterende PAK’s worden voldaan aan de emissiegrenswaarde van 0,05 mg en is er (mogelijk) geen sprake van een overtreding.
De rechtbank heeft in de heropeningsbeslissing overwogen dat het haar op dit moment onduidelijk waarom naftaleen en fluorantheen aangemerkt zijn als ZZS en, mocht de classificatie als ZZS terecht zijn, waarom deze zijn ingedeeld in MVP1 (vaste stoffen) en niet in MVP2 (gasvormige stoffen). De nota van toelichting bij de Activiteitenregeling en de nota van toelichting bij de wijziging van de Activiteitenregeling op 1 juli 2019, waarbij naftaleen aan de ZZS is toegevoegd, bieden hierover geen uitsluitsel.
De rechtbank heeft daarom de STAB benoemd als deskundige en de STAB verzocht om advies uit te brengen over de volgende vraag:
- Zijn naftaleen en fluorantheen gelet op hun eigenschappen - waaronder de relatieve schadelijkheid voor het milieu en de volksgezondheid - ZZS? Zo ja, in welke stofklasse behoren deze te worden ingedeeld?
De STAB geeft in het advies aan dat naftaleen een ZZS is op basis van de volgende wet- en regelgeving:
- -
-
Naftaleen is sinds 1 juli 2019 aangemerkt als ZZS in bijlage 12a van de Activiteitenregeling (artikel 1.3b Activiteitenregeling).
- -
-
PAK's zijn als groep opgenomen in de POP-verordening (artikel 1.3c, eerste lid, onder e, Activiteitenregeling).
In beide gevallen heeft de STAB niet kunnen achterhalen op grond van welke criteria de opname van naftaleen (als zelfstandige stof of als onderdeel van een PAK-mengsel) heeft plaatsgevonden.
Voor wat betreft fluorantheen geeft de STAB aan dat fluorantheen een ZZS is op basis van de volgende wet- en regelgeving:
- Fluorantheen is volgens de criteria in REACH persistent, bioaccumulerend én toxisch (PBT) en zeer persistent én zeer bioaccumulerend (vPvB) en is daarom opgenomen op de REACH-kandidatenlijst (artikel 2.3b, eerste lid, Activiteitenbesluit en artikel 1.3c, eerste lid, onder c, Activiteitenregeling);
- Fluorantheen is opgenomen als ZZS in bijlage 12a van de Activiteitenregeling (artikel 1.3b Activiteitenregeling);
- PAK's zijn als groep opgenomen in bijlage III van de POP-verordening (artikel 1.3c, eerste lid, onder e, Activiteitenregeling);
- PAK's zijn als groep opgenomen in het OSPAR-verdrag. In tegenstelling tot naftaleen is fluorantheen niet uitgezonderd (artikel 1.3c, eerste lid, onder f, Activiteitenregeling).
De volledige overwegingen in het STAB-advies met betrekking tot naftaleen en fluorantheen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Kan de rechtbank het deskundigenadvies aan haar oordeel ten grondslag leggen?
Volgens vaste rechtspraak mag een bestuursrechter in beginsel afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 8:47 van de Awb. Dat is alleen anders als dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zulke gebreken bevat dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd.
ZZS-kwalificatie
Of een stof ZZS is kan zowel volgen uit artikel 2.3b, eerste lid, van het Activiteitenbesluit (over de boeg van artikel 57 van de REACH-verordening) als uit artikel 2.3b, tweede lid, van het Activiteitenbesluit in samenhang met artikel 1.3b van de Activiteitenregeling (in samenhang met bijlage 12a) als uit artikel 1.3c van de Activiteitenregeling.
Fluorantheen
Voor wat betreft fluorantheen volgt uit het STAB-rapport dat deze stof op grond van artikel 2.3b, eerste lid, van het Activiteitenbesluit in samenhang met de REACH-criteria als ZZS moet worden aangemerkt. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze conclusie uit het STAB-rapport op dit punt niet te volgen. Ook de reacties van partijen op dit advies geven hier geen aanleiding voor. Dit betekent dat fluorantheen in bijlage 12a van de Activiteitenregeling terecht is geclassificeerd als ZZS.
Omdat voor fluorantheen geen sprake is van een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek bestaat reeds daarom geen aanleiding om de Activiteitenregeling op dit punt buiten toepassing te laten.
De beroepsgrond slaagt in zoverre niet.
Naftaleen
De STAB komt met betrekking tot naftaleen tot de conclusie dat deze stof niet voldoet aan de criteria uit artikel 57 van de REACH-verordening en daarom niet op grond van artikel 2.3, eerste lid, van het Activiteitenbesluit een ZZS is.
Het college heeft op dit punt kritiek op het STAB advies. Zij stelt dat de STAB ook aan onderdeel f van artikel 57 van de REACH-verordening had moeten toetsen. Zij verwijst daarvoor naar twee documenten van het RIVM waaruit volgt dat op grond van dit zesde criterium ook ZZS kunnen worden aangewezen.
De rechtbank laat deze discussie over de uitleg van artikel 2.3b, eerste lid, van het Activiteitenbesluit en artikel 57, onderdeel f, van de REACH-verordening in het midden. Zoals de STAB ook heeft aangegeven volgt uit artikel 2.3b, tweede lid, van het Activiteitenbesluit in samenhang met artikel 1.3c van de Activiteitenregeling namelijk dat een stof ook als ZZS wordt aangemerkt als deze valt onder sub a t/m g van artikel 1.3c. Onder sub e van artikel 1.3 c is de POP-verordening opgenomen.
Zoals de STAB in haar advies heeft aangegeven staan PAK’s, en daarmee ook naftaleen als onderdeel van de PAK’s, genoemd in de POP-verordening, zodat naftaleen over deze boeg aangemerkt wordt als ZZS en daarom ook terecht in bijlage 12a is geclassificeerd als ZZS.
De rechtbank overweegt dat uit de hiervoor aangehaalde rechtspraak van de Afdeling met betrekking tot exceptieve toetsing volgt dat de intensiteit van die beoordeling afhankelijk is van onder meer de beslissingsruimte die het vaststellend orgaan heeft, gelet op de aard en inhoud van de vaststellingsbevoegdheid en de daarbij te betrekken belangen.
De rechtbank stelt vast dat voor PAK’s, en daarmee ook naftaleen, uit de POP-verordening voortvloeit dat de uitstoot van deze stoffen moet worden geminimaliseerd, met het oog op het zo spoedig mogelijk elimineren waar mogelijk. Artikel 1.3c, eerste lid, onder e, van de Activiteitenregeling vormt ook een implementatie van deze POP-verordening.15
Gelet hierop bestaat er geen aanleiding om in het kader van de exceptieve toetsing de Activiteitenregeling op dit punt buiten toepassing te laten.
De rechtbank weegt hierbij mee dat de beoordeling in het kader van de exceptieve toetsing terughoudend is als de beslissingsruimte voortvloeit uit de feitelijke of technische complexiteit van de materie, dan wel als bij het nemen van de beslissing politiek bestuurlijke afwegingen kunnen worden of zijn gemaakt. In dit geval is sprake van complexe materie. Het vaststellen van emissiegrenswaarden voor stoffen is ook een politiek-bestuurlijke afweging. De wetgever heeft immers de ruimte om stoffen streng te reguleren, ook als de exacte schadelijkheid nog niet vast staat.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt ook uit het STAB advies niet dat naftaleen evident ten onrechte is aangemerkt als ZZS, en dat strengere emissiegrenswaarden daarom ten onrechte ook voor deze stof gelden. In het STAB-advies staat dat naftaleen vanwege de hoge halfwaardetijd in sediment (zeer) persistent is in het milieu en dat er aanwijzingen zijn dat naftaleen kankerverwekkend is. Het is niet aan de rechtbank om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen wordt toegekend naar eigen inzicht vast te stellen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Stofklasse: zijn naftaleen en fluorantheen MVP 1 of 2?
9. In het STAB-advies staat over de indeling in MVP 1 en 2 – kort samengevat – dat de STAB er met het RIVM van uit gaat dat dit onderscheid, net als onder de NeR, gelegen is in het criterium of de stoffen gas- of stofvormig zijn wat nog steeds is gebaseerd op de mate van vluchtigheid (dampspanning) van een stof. MVP 1 zijn stofvormige ZZS, stoffen met een dampspanning lager dan 0,01 kPa bij 293,15 K. MVP 2 zijn gas- of dampvormige ZZS, stoffen met een dampspanning van 0,01 kPa of meer bij 293,15 K.16
De STAB heeft vervolgens op basis van de dampspanning vastgesteld dat beide stoffen aangemerkt moeten worden als stofvormig en daarom vallen onder MVP 1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om dit deskundigenoordeel niet te volgen.
De rechtbank merkt daarbij op dat in het Activiteitenbesluit bij de definitie van “vluchtige organische stof” uitgegaan wordt van een vergelijkbare definitie: “verbinding, alsook de fractie creosoot, die bij 293,15 K een dampspanning van 0,01 kPa of meer heeft of onder specifieke gebruiksomstandigheden een vergelijkbare vluchtigheid heeft.”
10. Eiseres heeft in haar reactie op het STAB advies nog aanvullend betoogd dat het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling buiten toepassing moeten worden gelaten voor zover zij verhinderen dat stoffen per geval, aan de hand van de specifieke gebruiksomstandigheden, in een stofklasse kunnen worden ingedeeld. Deze systematiek van een statische stofklassenindeling volgt volgens eiseres alleen uit bijlage 12a van de Activiteitenregeling. Uit het Activiteitenbesluit noch de Activiteitenregeling volgt letterlijk dat een stof altijd tot dezelfde stofklasse moet behoren. In bijlage 12a van de Activiteitenregeling zou dus bijvoorbeeld kunnen worden opgenomen dat fluorantheen een ZZS is die, afhankelijk of de specifieke emissie aan de VOS-definitie voldoet, als MVP1 of MVP2 wordt aangemerkt. Gelet op het kader van exceptieve toetsing moet bijlage 12a van de Activiteitenregeling volgens eiseres dus ook buiten toepassing worden gelaten voor zover daarmee een flexibele indeling in stofklasse MVP1 of MVP2 wordt verhinderd. De statische indeling is door de minister niet gemotiveerd en leidt tot onevenredige gevolgen voor bedrijven zoals die van eiseres waar fluorantheen en overigens alle andere PAK’s die in nog vluchtigere vorm worden geëmitteerd als ‘vast’, en dus veel strenger, worden gereguleerd.
De STAB heeft met betrekking tot dit punt in paragraaf 3.3.4 van het advies aangegeven dat het volgens STAB niet zo is dat de stofklasse van een stof – en daarmee de emissiegrenswaarden die op grond van artikel 2.5 van het Activiteitenbesluit geldt – afhangt van gebruiksomstandigheden en daarmee per inrichting verschilt. Dit zou volgens de STAB ingaan tegen de systematiek van stofklassenindeling in het Activiteitenbesluit. Op basis van deze systematiek wordt een bepaalde stof, onafhankelijk van de gebruiksomstandigheden, in een bepaalde stofklasse ingedeeld.
Voor het onderscheid vast/vluchtig wordt uitgegaan van een dampspanning van 0,01 kPa bij 293,15 K. Voor naftaleen geldt dat het op de rand zit van vluchtig/vast, maar de dampspanning van naftaleen bedraagt (net) meer dan 0,01 kPa bij 293,15 K, waardoor het een vaste stof betreft en dus in de stofklasse MVP1 valt. Het onderscheid tussen vaste en vluchtige stoffen is gebaseerd op een objectief criterium, en eiseres heeft ook niet nader onderbouwd waarom hier niet van uit zou kunnen worden gegaan.
De rechtbank is het daarnaast met de STAB eens dat het ongewenst is om de indeling in stofklassen te baseren op de gebruiksomstandigheden binnen een bedrijf. Dit zou betekenen dat dezelfde stof bij het ene bedrijf is ingedeeld in de ene stofklasse (met de bijbehorende emissiegrenswaarde) en bij een ander bedrijf in een andere stofklasse, en het zou zelfs kunnen leiden tot de situatie dat binnen een bedrijf afhankelijk van de temperatuur in het productieproces een stof de ene keer in de ene stofklasse valt en de andere keer in een andere. Dit leidt tot willekeur en is uit het oogpunt van rechtszekerheid ongewenst.
De rechtbank volgt daarom ook op dit punt het advies van de STAB. Ook op dit punt ziet de rechtbank geen aanleiding om de Activiteitenregeling buiten toepassing te laten.
De beroepsgrond slaagt niet.
Tussenconclusie exceptieve toetsing
11. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om de Activiteitenregeling met betrekking tot de indeling van naftaleen en fluorantheen buiten toepassing te laten. Dit betekent dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het uit dient te gaan van de emissiegrenswaarde van 0,05 mg/Nm³ en niet van de emissiegrenswaarde van 1 mg/Nm³.
De beroepsgrond slaagt niet.
12. Het betoog van het college dat antraceen 27% van de PAK-emissies van eiseres omvat en sinds 1 januari 2023 ook is aangewezen als ZZS, wat maakt dat de overschrijding van de emissiegrenswaarde groter wordt als antraceen eveneens wordt meegenomen, laat de rechtbank gelet op het voorgaande buiten beschouwing. Deze wijziging dateert bovendien van na het bestreden besluit.