Rechtbank Gelderland, 26-03-2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:5304, 10944544
Rechtbank Gelderland, 26-03-2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:5304, 10944544
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 26 maart 2025
- Datum publicatie
- 16 juli 2025
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2025:5304
- Zaaknummer
- 10944544
Inhoudsindicatie
Direct onderscheid beloning. De werkzaamheden die werknemer verricht en de omstandigheden waaronder, levert een vergelijkbare situatie op met die van de collega van werknemer. Werknemer wordt uitbetaald in schaal 7, de collega in schaal 10. Artikel 7:646 lid 5 BW. Loonvordering toegewezen.
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10944544 \ CV EXPL 24-1577
Vonnis van 26 maart 2025
in de zaak van
[eiser] ,
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: De Rechtsagent juridische hulp op maat,
tegen
STICHTING AERES GROEP,
te Ede,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Aeres,
gemachtigde: mr. S.A. Geerdink.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 juni 2024;
- het proces-verbaal van enquête van 4 en 5 november 2024;- de (aangepaste) akte vermeerdering van eis van [eiser] , van 22 november 2024, ontvangen op 26 november 2024;- de akte van Stichting Aeres Groep van 8 januari 2024;
- de akte van [eiser] van 3 februari 2025;
- de e-mail van Aares van 19 februari 2025;
- de e-mail van [eiser] van 20 februari 2025.
De datum van het vonnis is bepaald op 26 maart 2025.
2 De beoordeling
Inleiding
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 19 juni 2024. Bij dit vonnis is [eiser] in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van haar stelling dat de werkzaamheden die zij verricht en de omstandigheden waaronder zij die verricht, een vergelijkbare situatie als bedoeld in artikel 7:646 BW opleveren als die van haar collega [naam 1] ..
[eiser] heeft om aan de haar gegeven bewijsopdracht te voldoen zes getuigen laten horen, te weten [naam 2] , [naam 1] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] .
Aares heeft afgezien van het horen van getuigen in de contra-enquête.
Bij akte van 22 november 2024 heeft [eiser] haar vordering vermeerderd met het achterstallig salaris gerekend vanaf 1 januari 2024 tot en met 31 december 2024. Ook heeft zij haar vordering vermeerderd met de wettelijke verhoging.
Aeres heeft daarop bij akte uitlating en indienen producties van 8 januari 2024 (uitsluitend) inhoudelijk gereageerd.
De akte vermeerdering van eis wordt toegelaten omdat deze niet in strijd met de goede procesorde wordt geacht, nu deze eiswijziging enkel een vermeerdering van het reeds gevorderde loon betreft over een periode die door het tijdsverloop van de onderhavige procedure relevant is geworden.
[eiser] is geslaagd in haar bewijsopdracht
De stelling van [eiser] dat alle werkzaamheden die zij verricht ook worden verricht door haar collega [naam 1] , vindt steun in de diverse getuigenverklaringen van (voormalig) collega’s. Zo heeft de [naam 1] over de werkzaamheden binnen de maatwerkvoorziening verklaard:
“We begeleiden daar individuele leerlingen met specifieke behoeftes, dat kan van alles zijn; van bijzonder gedrag tot ook bovengemiddeld gevoelig en kwetsbaar zijn. Daarnaast ondersteunen we vanuit maatwerk ook docenten. Deels is dat met betrekking tot de individuele leerlingen die we binnen maatwerk begeleiden en deels kan het gaan om bredere vragen die bij docenten leven, bijvoorbeeld de dynamiek binnen een groep/klas. Dat komt circa 3-5 keer per jaar voor. Al deze werkzaamheden worden zowel door mijn collega’s [eiser] , [naam 2] en mijzelf gedaan.(...)
De leerlingen die vanuit CievB aan de maatwerkvoorziening worden toebedeeld, worden door [eiser] , [naam 2] en mijzelf in onderling overleg verdeeld. We bespreken met zijn drieën welke te begeleiden leerling het best bij wie van ons past of wie specifieke belangstelling, kennis of ervaring heeft met de problematiek en verder kijken we ook gewoon naar de werklastverdeling. Voor iedere leerling is een van ons dus contactpersoon voor de ouders en ook die stelt de doelen op.
Deze leerlingen vallen in een intensief traject. Daarnaast hebben we binnen maatwerk ook nog een regulier traject. Het is dan net wie van ons aanwezig of beschikbaar is, die met een leerling aan de slag gaat. Bij een regulier traject is de mentor de contactpersoon.
Tijdens afwezigheid van een van ons drieën wegens ziekte, vakantie of wat dan ook nemen we voor elkaar waar. Uiteraard wordt dan wel gekeken of er noodzaak is bepaalde werkzaamheden over te nemen of dat bijvoorbeeld gesprekken ook verplaatst kunnen worden.
Van ons drieën ben ik degene die er verreweg het langste zit. Als gezegd; ik doe dit werk als elf jaar.
(...)
U vraagt mij of mijn collega’s [naam 2] en [eiser] dezelfde positie bekleden. Mijn antwoord daarop is ja. We verschillen alleen in leeftijd en ervaringsjaren.(...)”
[naam 2] , directe collega binnen de maatwerkvoorziening, heeft verklaard:
“Met zijn drieën overleggen wij over de vraag wie van ons welke leerling gaat begeleiden. Daarin hebben we alle drie een zelfde stem. Vaak kennen we de leerlingen wel en past een leerling beter bij de een dan bij de andere begeleider. U vraagt mij of ik dezelfde werkzaamheden verricht als [eiser] en [naam 1] . Mijn antwoord is: ja, wij doen alle drie hetzelfde. Ook [naam 1] is een collega en geen leidinggevende of meerdere.
(...)
Er wordt gevraagd hoe we binnen maatwerk bepalen welk beleid we hanteren voor de leerling of welk doel we stellen. Dat doen we doordat degene die de leerling toebedeeld heeft gekregen een intake gesprek te houden met de ouders, de orthopedagoog en de leerling.
Naar aanleiding van dat gesprek maakt de orthopedagoog een ontwikkel perspectief plan (opp) aan de hand daarvan stelt de maatwerk functionaris de doelen. Dat doen we alle drie zo.”
Ook uit de getuigenverklaring van [naam 5] volgt dat gelijke werkzaamheden, in gelijke omstandigheden, worden verricht door [naam 1] en [eiser] :
“ [eiser] ken ik vanuit het werk omdat wij samenwerken. Die samenwerking bestaat eruit dat [eiser] maatwerkmedewerker is en ik ben als orthopedagoog ondersteunend aan het maatwerkteam. Dat betekent dat ik lid ben van de commissie van begeleiding, de CievB, en dat ik samen met de maatwerkmedewerkers de intake doe voor leerlingen die voor maatwerk in aanmerking komen, ik het op (het ontwikkelingsperspectief) opstel en bij de gesprekken met de ouders zit etc. Deze werkzaamheden zien op leerlingen die het intensieve traject volgen. Van het opp schrijf ik het algemene deel en het specifieke deel (het werkplan) wordt geschreven door de maatwerkmedewerker, die als begeleider van de leerling is aangesteld. Voorts ben ik bij de casuïstiek besprekingen, dat zijn besprekingen waarbij wij als team bij elkaar zitten en waar wij de voortgang bespreken van de leerlingen die onder maatwerk vallen. Bij deze casuïstiek besprekingen zijn aanwezig: alle maatwerkmedewerkers (dus [naam 1] , [eiser] en [naam 2] ), de zorgcoördinator en ik.
(...)
Binnen maatwerk doen [eiser] en [naam 1] hetzelfde en mijn samenwerking met hen, en ook [naam 2] , is hetzelfde.”
De getuigenverklaring van [naam 6] bevestigt eveneens de stelling van [eiser] :
“ [eiser] ken ik omdat ik met haar samenwerk. Zij werkt bij maatwerk en dat valt binnen het ondersteuningsteam waar ik ondersteuning aan bied. Maatwerk valt voor wat betreft de ondersteuning vooral onder [naam 5] , dus mijn rol is wat beperkter. Ik ben bij maatwerk betrokken binnen de CievB en in de casuïstiek besprekingen. Voor wat betreft de casuïstiek besprekingen is het zo dat als daar dingen uitkomen ik die met de maatwerkmedewerker die de betreffende leerling begeleid verder uitwerk. Bij deze werkzaamheden werk ik dan ook wisselend met de drie maatwerkmedewerkers. Het is maar net welke leerling het betreft.”
Tot slot bevestigt ook de getuigenverklaring van [naam 3] de stelling van [eiser] :
“U vraagt mij meer specifiek naar mij samenwerking met maatwerk c.q. [naam 1] en [eiser] . Ik zat ook vaak bij overleggen over de voortgang van begeleidingstrajecten en evaluatie gesprekken die er soms toe leiden dat leerlingen moeten uitstromen naar het speciaal onderwijs. Bij die gesprekken zat ook altijd de eindverantwoordelijke van maatwerk, naast de orthopedagoog. De afspraak werd ook zoveel mogelijk gepland naar de agenda van de eindverantwoordelijke van maatwerk. Dat betrof dus zowel [naam 1] als [eiser] .(...)U vraagt mij of ik nog verschillende andere taken had die ik met [naam 1] had en niet met de andere maatwerk medewerkers. Mijn antwoord daarop is nee, met één uitzondering. Vanuit mijn taak als zorgcoördinator had ik een rol in het geval dat leerlingen suïcidaal waren, zeg maar met situaties van acute onveiligheid. Omdat ik één dag per week niet werkte, heb ik [naam 1] gevraagd of hij op mijn niet-werken-dag in dat geval stand-by kon zijn.”
Ter onderbouwing van haar verweer dat geen gelijke werkzaamheden worden verricht, heeft Aeres aangevoerd dat de werkzaamheden die [naam 1] uitvoert binnen de CievB maken dat zijn takenpakket uitgebreider is en op hem meer verantwoordelijkheid rust, terwijl [eiser] enkel uitvoerend werkzaam is.
[eiser] heeft met de getuigenverhoren dit verweer van Aeres weerlegd. Zo heeft [naam 1] over zijn werkzaamheden binnen de Cievb verklaard:
“In de CievB zit ik ongeveer vijf jaar. Dat deed ik al ruim voordat [eiser] binnen maatwerk kwam werken. Destijds hadden we twee maatwerkvoorzieningen die naast elkaar bestonden. Ik nam toen om en om met iemand uit de andere maatwerkvoorziening deel aan de CievB. U vraagt mij of [eiser] en [naam 2] deze taak ook zouden kunnen vervullen en of ook met hen, zeg maar, afgewisseld zou kunnen worden. Dat zou zeker kunnen.
(...)
Tot slot: ik ben een tijdje uitgevallen geweest en ik heb van [eiser] gehoord dat zij mij in die tijd bij de CievB heeft vervangen.”
De [naam 3] heeft over de deelname door [naam 1] en [eiser] aan de CievB verklaard:
“Binnen de CievB heb ik namens maatwerk zien deelnemen: [naam 1] , die wel de vaste afgevaardigde was, maar ook heb ik daarin gewerkt met [eiser] en [naam 7] . Voor mij c.q. voor de commissie maakte het niet uit wie er vanuit maatwerk deelnam in de commissievergadering. Wel hadden we altijd iemand van maatwerk nodig, maar wie maakte niet uit.”
[naam 4] heeft over de samenwerking in de CievB verklaard:
“Ik maakte als orthopedagoog deel uit van de CievB. Daarin zat ook [naam 3] als zorgcoördinator en iemand van maatwerk. Daarnaast zaten er ook nog andere functionarissen bij. Vanuit maatwerk was dat aanvankelijk alleen [naam 1] , omdat hij in die tijd de enige maatwerkmedewerker was. Vroeger heette het ook het zorgadvies team (ZAT). [naam 1] heeft verschillende keren rugklachten gehad meen ik, en toen heeft [eiser] hem wel binnen de CievB vervangen. Dat kan ik me actief herinneren. Het maakte voor mij niet uit of [naam 1] of [eiser] namens maatwerk deelnam aan de CievB.”
Tot slot heeft ook [naam 5] verklaard dat ook [eiser] weleens deelnam aan de CievB en dat het niet uitmaakte welke maatwerkmedewerker deelnam:
“Even terug naar de CievB. Vanuit maatwerk zit daar nu meestal [naam 1] bij. Toen ik drie jaar geleden in dienst kwam was dat anders. [naam 1] was op dat moment ziek en op dat moment zat [eiser] en soms [naam 7] namens maatwerk bij de besprekingen van de CievB. [naam 7] is niet meer in dienst op de locatie Lelystad. Voor mij maakt het niet uit wie van maatwerkmedewerkers deelneemt aan de CievB. Zij hebben allemaal exact dezelfde rol. Het gaat erom dat er gewoon iemand van maatwerk bij zit.”
Anders dan door Aeres is betoogd, brengt het zijn van anti-pest coördinator en het hebben van een lesbevoegdheid niet met zich dat er geen sprake is van dezelfde arbeid of een vergelijkbare situatie als bedoeld in artikel 7:648 lid 1 BW. Uit de verklaring van [naam 1] volgt immers dat de rol van anti-pest coördinator ook iemand anders had kunnen vervullen en dat het hebben van een lesbevoegdheid niet noodzakelijk was voor het verrichten van de werkzaamheden binnen maatwerk:
“Naast mijn werkzaamheden binnen maatwerk ben ik heel lang anti-pest coördinator geweest.(...)U vraagt mij of dit onderdeel was van mijn taken binnen maatwerk. Mijn antwoord daarop is nee, het is een aparte taak die door mij vervuld is. Dat was op zich praktisch, maar iemand anders had het ook kunnen doen.
(...)
Binnen Aeres ben ik geen onderwijzend personeel. Ik ben ondersteunend personeel, een zogeheten OOP’er. In mijn vorige baan bij een andere organisatie moest ik mijn lesbevoegdheid halen. Dat heb ik gedaan. Toen ik bij Aeres kwam is nooit besproken dat het hebben van een lesbevoegdheid noodzakelijk was voor het verrichten van de werkzaamheden zoals ik die nu binnen maatwerk doe en eerder in een andere constellatie binnen Aeres deed. Ook nimmer is besproken dat dit van belang was voor de inschaling. Nodig was dat k sociaal pedagogisch hulpverlener was (HBO).”
De kantonrechter is van oordeel dat op basis van bovengenoemde getuigenverklaringen is komen vast te staan, de stelling van [eiser] dat de werkzaamheden die [eiser] verricht en de omstandigheden waaronder zij die verricht, een vergelijkbare situatie opleveren als die van haar collega [naam 1] . Dat betekent dat [eiser] is geslaagd in de haar gegeven bewijsopdracht.
Aeres heeft een verboden onderscheid bij de beloning gemaakt
Niet in geschil is dat [eiser] en [naam 1] niet op gelijke wijze zijn beloond. [eiser] zit in salarisschaal 7, trede 13 en [naam 1] zit in salarisschaal 10, terwijl de werkzaamheden die [eiser] verricht en de omstandigheden waaronder, een vergelijkbare situatie opleveren als die van haar collega [naam 1] . Dit betekent dat sprake is van direct onderscheid als bedoeld in artikel 7:646 lid 5 BW.
Uit de na de getuigenverhoren (enquête) overgelegde akten leidt de kantonrechter af dat Aeres inmiddels zelf ook tot de conclusie is gekomen dat zij ten onrechte direct onderscheid heeft gemaakt tussen [eiser] en [naam 1] ; Aeres heeft besloten alle drie de medewerkers van de maatwerkvoorziening gelijkelijk in te delen in een functie van het generieke functiehuis.
Het voorgaande leidt ertoe dat de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht, dat zij dezelfde functie heeft als [naam 1] en op gelijke wijze als [naam 1] moet worden ingeschaald, wordt toegewezen.
De loonvordering van [eiser] wordt toegewezen
Uit de na de enquête overgelegde akten leidt de kantonrechter af dat tussen partijen discussie bestaat over de wijze van inschaling in het nieuwe functiehuis en de daarbij behorende beloning. Deze nieuwe inschaling is geen onderdeel van het onderhavige geschil. Daarom blijft de nieuwe inschaling en de discussie die partijen daarover inmiddels hebben, hier buiten beschouwing. In de verdere beoordeling wordt daarom uitgegaan van de wijze van beloning voorafgaand aan en tijdens deze procedure conform de CAO MBO.
[eiser] heeft gemotiveerd gesteld dat zij bij haar vorige werkgever was ingedeeld in salarisschaal 9, trede 10 CAO VO en dat dit bedrag moet gelden als laatstverdiende salaris zoals bedoeld in artikel 5.3 lid 7 CAO MBO (thans artikel 5.3 lid 2 CAO MBO 2024-2025). Dit betrof laatstelijk een bedrag van € 3.731,00 op basis van een fulltime dienstverband. De kantonrechter volgt [eiser] hierin. Met de enkele blote betwisting in randnummer 29 van de conclusie van antwoord heeft Aeres de stelling van [eiser] namelijk onvoldoende gemotiveerd betwist. Dat [eiser] , voorafgaand aan het vervullen van de functie van maatwerkfunctionaris, enkele maanden een salaris heeft genoten in schaal 7 CAO MBO, maakt niet dat van dat salaris moet worden uitgegaan. Immers, die functie van leerlingbegeleider die [eiser] in die periode uitoefende, is een geheel andere functie dan die van maatwerkfunctionaris. Bovendien geldt dat gelijke arbeid gelijk beloond moet worden, zodat [eiser] in dezelfde salarisschaal moet worden ingedeeld als [naam 1] , thans salarisschaal 10 trede 12 CAO MBO. Tot slot geldt dat een werkgever niet zonder meer voorbij kan gaan aan de op haar in de CAO rustende verplichting van de werkgever om bij de inschaling van de werknemer rekening te houden met de reeds opgedane ervaring van de werknemer en het laatstgenoten salaris.
[eiser] heeft onweersproken gesteld dat het verschil in beloning berekend vanaf 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024 € 63.355,18 bruto bedraagt. Deze vordering wordt toegewezen. Ook haar vordering om Aeres te veroordelen om haar vanaf 1 januari 2025 uit te betalen conform salarisschaal 10 trede 12 wordt toegewezen. Die verplichting geldt uiteraard slechts tot het moment waarop hetzij de arbeidsovereenkomst eindigt dan wel een ander salaris tussen partijen wordt overeengekomen of rechtens komt vast te staan.
Wettelijke verhoging
Bij akte van 22 november 2024 heeft [eiser] haar vordering ook vermeerderd door (alsnog) de wettelijke verhoging te vorderen. Zij vordert Aeres te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 31.677,59 bruto, zijnde 50% van de gevorderde hoofdsom ter zake achterstallig salaris tot en met 2024. Aeres heeft daartegen geen verweer gevoerd. De kantonrechter zal desalniettemin gebruik maken van haar bevoegdheid om de gevorderde wettelijke verhoging te matigen. De principiële juridische discussie die partijen hebben gevoerd over de omvang van het verschuldigde loon is reden deze te matigen tot 20%. Dat betekent dat Aeres veroordeeld wordt tot betaling van een bedrag aan wettelijke verhoging van € 12.671,04 bruto.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente, waartegen door Aeres geen (gemotiveerd) verweer is gevoerd, wordt toegewezen, berekend over de vervaldatum van de onderscheidenlijke loonbetalingen tot aan de dag van algehele voldoening.
Buitengerechtelijke incassokosten
[eiser] vordert betaling van de buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende is gebleken dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Nu het gevorderde bedrag niet hoger is dan de bedragen genoemd in het Besluit buitengerechtelijke incassokosten, wordt het gevorderde bedrag van € 1.408,55 toegewezen als gevorderd.
Proceskosten
Aeres is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding |
€ |
139,42 |
|
- griffierecht |
€ |
706,00 |
|
- kosten getuigen |
€ |
187,50 |
|
- salaris gemachtigde |
€ |
3.260,00 |
(4 punten × € 815,00) |
- nakosten |
€ |
135,00 |
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing) |
Totaal |
€ |
4.427,92 |
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3 De beslissing
De kantonrechter
verklaart voor recht dat [eiser] dezelfde functie, verantwoordelijkheden en bevoegdheden heeft als haar mannelijke collega Maatwerk Functionaris en ingeschaald dient te worden in dezelfde salarisschaal als hij, dat wil zeggen in salarisschaal 10, thans trede 12, althans conform salarisschaal 10 met inachtneming van de jaarlijkse CAO tredeverhogingen sinds 2020,
veroordeelt Aeres om binnen twee weken na de datum van dit vonnis aan [eiser] te betalen het netto equivalent van het achterstallig salaris over de periode 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024 van € 63.355,18 bruto,
veroordeelt Aeres om aan [eiser] vanaf 1 januari 2025 het salaris te betalen overeenkomstig met salarisschaal 10, trede 12, met inachtneming van hetgeen in r.o. 2.15 is overwogen,
veroordeelt Aeres om binnen twee weken na de datum van dit vonnis aan [eiser] te betalen de wettelijke verhoging van 20% van € 12.670,04 bruto,
veroordeelt Aeres tot betaling van de wettelijke rente over het achterstallige salaris, berekend over de vervaldatum van de onderscheidenlijke loonbetalingen tot aan de dag van algehele voldoening,
veroordeelt Aeres tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van
€ 1.408,55,
veroordeelt Aeres in de proceskosten van € 4.427,92, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Aeres niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
veroordeelt Aeres tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025. |
||
34124 / 498