Home

Rechtbank Groningen, 13-07-2004, AQ5967, AWB 04/627 GEMWT VEN

Rechtbank Groningen, 13-07-2004, AQ5967, AWB 04/627 GEMWT VEN

Gegevens

Instantie
Rechtbank Groningen
Datum uitspraak
13 juli 2004
Datum publicatie
25 oktober 2004
ECLI
ECLI:NL:RBGRO:2004:AQ5967
Zaaknummer
AWB 04/627 GEMWT VEN

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft verzoeker kenbaar gemaakt dat met toepassing van artikel 74 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren juncto artikel 125 Gemeentewet en artikel 5:22 Awb is besloten tot bestuursdwang, inhoudende dat de hond van verzoeker is vervoerd naar het asiel. Voorts heeft verweerder besloten tot het laten euthanaseren van deze hond.

Bestuursdwangaanschrijving niet onredelijk. Sprake is van een verboden dier ex art. 73.1 Gezondheids- en welzijnswet.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN

SECTOR BESTUURSRECHT

Reg.nr.: AWB 04/627 GEMWT VEN

U I T S P R A A K

van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van

A, wonende te B, verzoeker,

gemachtigde mr. F.H. Kappehof,

ten aanzien van het besluit van 13 mei 2004 van

de burgemeester van Leek, verweerder,

gemachtigde mw. E.E. Ebens.

1. PROCESVERLOOP

Verweerder heeft bij besluit van 13 mei 2004, verder te noemen het bestreden besluit, verzoeker kenbaar gemaakt dat met toepassing van artikel 74 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren juncto artikel 125 Gemeentewet en artikel 5:22 Awb is besloten tot bestuursdwang, inhoudende dat de hond van verzoeker is vervoerd naar het asiel. Voorts heeft verweerder besloten tot het laten euthanaseren van deze hond.

Tegen dit besluit heeft verzoeker op 11 juni 2004 op grond van artikel 7:1, eerste lid, Awb, een bezwaarschrift ingediend.

Bij verzoekschrift van gelijke datum heeft verzoeker de voorzieningenrechter gevraagd met betrekking tot het bestreden besluit een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst.

Verweerder heeft op 18 juni 2004 de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en een verweerschrift ingediend.

Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzonden.

Het verzoek is behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van maandag 12 juli 2004. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. E. van Nimwegen.

Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door E.E. Ebens, H.A. Meijer en B.J.S. Ludema.

2. RECHTSOVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb, kan, voor zover hier van belang, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Feiten

Op 21 april 2004 heeft de regiopolitie Groningen op de rijbaan van de […]straat te Leek een loslopende, Pit-bull-terriër-achtige hond aangetroffen. Vanwege het vermoeden dat sprake was van een verboden diersoort is de hond door de eigenaar overgebracht naar het politiebureau. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Na onderzoek bleek dat inderdaad sprake was van een Pit-bull-terriër-achtige hond. Namens verweerder is vervolgens besloten om met toepassing van artikel 5:24, zesde lid, Awb de hond te laten vervoeren naar het dierenasiel.

Op 15 juni 2004 heeft B.S.J. Ludema (Ludema), ambtenaar bij de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, waarin wordt geconcludeerd dat de hond kan worden aangemerkt als een Pit-bull-terriër-type.

Bij brief van 13 mei 2004 is de beslissing tot toepassing van bestuursdwang verzoeker bekendgemaakt. Tevens heeft verweerder daarbij medegedeeld dat hij op grond van artikel 74, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren heeft besloten de hond te euthanaseren. Deze maatregel zal zes weken na dagtekening van het besluit worden uitgevoerd. De kosten van het verblijf van de hond in het asiel alsmede de kosten van het euthanaseren komen voor rekening van verzoeker.

Wettelijk kader

Artikel 125, eerste lid, Gemeentewet bepaalt dat het gemeentebestuur bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door de burgemeester, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.

Ingevolge artikel 5:22 Awb bestaat de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang slechts indien zij bij of krachtens de wet is toegekend.

Ingevolge artikel 5:21 Awb wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.

Artikel 5:24, eerste lid, Awb bepaalt dat een beslissing tot toepassing van bestuursdwang op schrift wordt gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking.

Ingevolge het zesde lid van dit artikel zorgt het bestuursorgaan, indien de situatie dermate spoedeisend is dat het bestuursorgaan de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking.

Ingevolge artikel 73, eerste lid, Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is het verboden dieren, behorende tot door Onze Minister aangewezen soorten of categorieën van dieren te fokken, in Nederland te brengen, te koop aan te bieden of te verkopen.

Op grond van het tweede lid van dit artikel is het verboden dieren behorende tot ingevolge het eerste lid aangewezen soorten of categorieën van dieren voorhanden te hebben.

Ingevolge artikel 74, eerste lid, Gezondheids- en Welszijnswet voor dieren kan de burgemeester van de gemeente waar een dier dat in strijd met het bepaalde in artikel 73 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is gefokt of voorhanden wordt gehouden, zich bevindt, bepalen dat dat dier naar een nader door hem aangewezen plaats moet worden vervoerd en aldaar moet worden gedood.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel legt de burgemeester een maatregel als bedoeld in het eerste lid, voor zover het betreft het doden van het dier, niet ten uitvoer indien binnen zes weken, nadat de desbetreffende beschikking aan de houder van het dier is bekendgemaakt, de houder een verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht heeft ingediend en op dat verzoek niet afwijzend is beslist.

Op grond van artikel 2 van de Regeling agressieve dieren worden als diersoorten en categorieën van dieren, bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de wet aangewezen de soorten en categorieën van dieren als bedoeld in de bij deze regeling behorende bijlage 1.

Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Regeling agressieve dieren is het in artikel 73, tweede lid, van de wet bepaalde voorts niet van toepassing, indien:

a. de houder beschikt over een dierenpaspoort dan wel een geldig ontvangstbewijs als bedoeld in artikel 7, derde lid, dat is voorzien van een identificatiemerk waaruit blijkt dat sprake is van een dier dat behoort tot de desbetreffende in bijlage 1 bedoelde soort of categorie;

b. het dier is voorzien van een door middel van tatoeage aangebracht identificatiemerk, dat gelijk is aan het in het dierenpaspoort, bedoeld in onderdeel a, aangebrachte identificatiemerk, en

c. het dier ingeval het zich op een voor het publiek toegankelijk terrein of op het terrein van een ander bevindt, kort is aangelijnd en is voorzien van een muilkorf en de houder het dierenpaspoort of ontvangstbewijs bij zich draagt.

Als diersoort als bedoeld in artikel 73, eerste lid, Gezondheids- en welzijnswet noemt bijlage 1 van de Regeling agressieve dieren honden van het Pit-bull-terriër-type, waaronder worden verstaan honden die in belangrijke mate voldoen aan de in de bijlage vermelde karakteristieken of in belangrijke mate gelijkenis vertonen met de afbeeldingen die in deze bijlage zijn opgenomen.

Beoordeling

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder op grond van artikel 125, derde lid, Gemeentewet juncto artikel 74, eerste lid, Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in beginsel bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang.

Voorts is de voorzieningenrechter met verweerder van oordeel dat in het onderhavige geval sprake was van een dusdanig spoedeisend geval dat verweerder de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kon stellen.

Thans dient de vraag te worden beantwoord of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid tot bestuursdwang en of de wijze waarop hij dat heeft gedaan de toets der kritiek kan doorstaan. De in artikel 74, eerste lid, Gezondsheids- en welzijnswet voor dieren gegeven bevoegdheid van verweerder is een discretionaire bevoegdheid, waarbij verweerder beleidsvrijheid toekomt.

Verzoeker heeft aangevoerd dat zijn hond niet onder de regeling agressieve dieren valt. Het betreft een kruising tussen een staffordshireterriër en een rottweiler. De politie in B heeft, in tegenstelling tot de politie in Leek, geen reden gezien de hond in beslag te nemen. Er is volgens verzoeker geen juridische basis voor het toepassen van bestuursdwang.

Thans dient de vraag te worden beantwoord of sprake is van een verboden dier in de zin van artikel 73, eerste lid, Gezondheids- en welzijnswet.

Blijkens het vaccinatieboekje is de hond een Staffordterriër. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen heeft Ludema vastgesteld dat de hond niet is voorzien van chip dan wel een tatoeage. De hond heeft voorts geen stamboom en kan derhalve niet worden aangemerkt als een staffordshireterriër. Aan de hand van bijlage 1 van de Regeling agressieve dieren heeft Ludema vervolgens een expertiseverslag opgemaakt. Gebleken is dat de hond aan alle karakteristieken voldoet, met uitzondering van punt 1.7, zijnde de schofthoogte. Deze hond heeft een schofthoogte van 51 cm in plaats van een schofthoogte van 35 tot 50 cm. De schofthoogte is echter niet het belangrijkste kenmerk van een Pit-bull-terriër-achtige hond. De karakteristieken van het hoofd zijn de belangrijkste kenmerken van dit type hond. De ambtenaar concludeert uiteindelijk dat de hond kan worden aangemerkt als een hond van het Pit-bull-terriër-type.

Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat ten aanzien van de schofthoogte van de hond sprake is van een zo geringe afwijking van de in de bijlage opgenomen schofthoogte, dat gezegd kan worden dat de hond in belangrijke mate voldoet aan de karakteristieken van deze bijlage. Verzoeker heeft tegenover het oordeel van de Algemene Inspectiedienst uitsluitend zijn eigen opvatting geplaatst, inhoudende dat de hond niet een Pit-bull-terriër-type is. Nu verzoeker voorts niet heeft gesteld dat het proces-verbaal van bevindingen zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet aan zijn oordeel ten aanzien van de toepassing van bestuursdwang ten grondslag had mogen leggen, acht de voorzieningenrechter geen grond aanwezig om te oordelen dat verweerder bij het bestreden besluit niet op dit proces-verbaal had mogen afgaan.

Voorts is gebleken dat het bepaalde in artikel 3, tweede lid, Regeling agressieve dieren niet van toepassing is.

Uit hetgeen H.A. Meijer ter zitting naar voren heeft gebracht blijkt voorts dat de regiopolitie Groningen in de gehele provincie optreedt tegen verboden dieren als bedoeld in artikel 2 Regeling agressieve dieren. Ook overigens heeft verzoeker geen feiten of omstandigheden gesteld, op grond waarvan verweerder van zijn discretionaire bevoegdheid gegeven in artikel 74, eerste lid, Gezondheids- en welzijnswet in redelijkheid geen gebruik had mogen maken.

Gelet op het bovenstaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het bestreden besluit naar haar voorlopige oordeel de redelijkheidstoets kan doorstaan. Het verzoek komt derhalve niet voor inwilliging in aanmerking.

3. BESLISSING

De voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen,

RECHT DOENDE,

wijst het verzoek af.

Aldus gegeven door mr. A. Houtman als voorzieningenrechter en in het openbaar door haar uitgesproken op 13 juli 2004, in tegenwoordigheid van mr. A. van der Wal als griffier.

De griffier, De voorzieningenrechter,

Afschrift verzonden op:

typ: ***

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.