Home

Rechtbank Haarlem, 11-11-2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:5465 BK3115, 08/5352

Rechtbank Haarlem, 11-11-2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:5465 BK3115, 08/5352

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
11 november 2009
Datum publicatie
12 november 2009
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2009:BK3115
Zaaknummer
08/5352

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Eiseres heeft niet voldaan aan het informatieverzoek van verweerder hetgeen leidt tot verzwaring van de bewijslast. Eisers heeft geen duidelijkheid kunnen verschaffen over de wijze waarop de auto is gefinancierd. De schatting van verweerder is redelijk.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/5352

Uitspraakdatum: 11 november 2009

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X te Z, eiseres

en

de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 78.772 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 74.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 juli 2008 de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 5 augustus 2008, ontvangen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2009.

Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. A. Namens verweerder zijn verschenen mr. drs. B en C. Ter zitting hebben partijen ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de wederpartij en de rechtbank.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Op 9 juni 2005 reikt BMW Amsterdam B.V. een factuur uit aan D te Z voor de levering van een BMW 325Ci Cabrio, kenteken 00-AA-BB (hierna: de BMW) met een verkoopprijs van € 68.071,64. Uit de factuur blijkt dat D een Volkswagen Polo inruilt met een waarde van € 9.000. Het totaalbedrag van de factuur is € 59.071,64.

2.2. Op 10 juni 2005 reikt BMW Amsterdam B.V. een kwitantie uit voor € 56.571,64 aan D. Uit een notitie van BMW Amsterdam B.V. blijkt dat op 5 april 2005 € 2.500 per kas is voldaan als aanbetaling voor de BMW.

2.3. Blijkens de kentekenregistratie is eiseres met ingang van 10 juni 2005 tot en met 10 april 2008 de houder van de BMW.

2.4. Tot de gedingstukken behoort een kopie van twee verklaringen van D van 6 augustus 2007 respectievelijk 21 september 2007. In de eerste verklaring staat – voor zover van belang:

“Bij deze verklaar ik ondergetekende, D dat ik niet de koper van de BMW ben geweest.”

In de tweede verklaring staat – voor zover van belang:

“Hierbij verklaar ik D dat ik samen met mijn vriendin X eigenaren waren van de VW polo met kenteken 11-CC-DD. Wij hebben destijds samen de polo aangeschaft.

Vervolgens had X haar oog laten vallen op iets nieuws, we hebben toen samen besloten dat we de auto zouden inruilen.

Zoals u al eerder had aangegeven staat de kwitantie en factuur van de aanschaf van de BMW

00-AA-BB op naam van D. Dit is een fout die gemaakt is door de BMW dealer wij hebben getracht dit te laten wijzigen maar helaas is dit niet mogelijk. Een gesloten boekjaar valt niet meer in te wijzigen maar ik denk dat,dat ook logisch is. Hoe de fout is ontstaan zou ik zelf niet weten het enige wat ik kan bedenken is dat ze de gegevens van de Polo hebben aangehouden.

Het moment dat de BMW opgehaald mocht worden bij de dealer heeft deze te allen tijde op naam gestaan van X de eigenaresse van de auto.”

2.5. De nicht van eiseres, E, heeft de volgende bedragen ontvangen van F Assuradeuren:

- 4 februari 2002 € 28.500 (gestort op de rekening van de nicht)

- 26 maart 2004 € 32.500 (gestort op de rekening van eiseres)

- 30 maart 2004 € 5.000 (gestort op de rekening van de nicht)

2.6. Tot de gedingstukken behoort een kopie van twee verklaringen van de nicht van eiseres van 20 februari 2007 respectievelijk 15 mei 2008. In de eerste verklaring staat – voor zover van belang:

“Hierbij verklaar ik E dat ik X een bedrag van 55 duizend euro heb geleend voor de aanschaf van haar auto.”

In de tweede verklaring staat – voor zover van belang:

“Ik schrijf u deze brief omdat er beweerd wordt dat ik nooit het geld aan mijn tante X heb geleend, wat wel zo is.

Ik heb inderdaad geld ontvangen in 2002 die heb ik ook opgenomen toen maar niets mee gedaan omdat ik niet wist of ik hier wel zou blijven in Nederland, vandaar die opname en in 2004 was [woord onleesbaar gemaakt] er weer een bedrag [woord onleesbaar gemaakt] van € 32,500 op rekening van mijn tante X gestord.

(…)

Ik denk dat u collag’s mij verkeerd hebben begrepen op dat moment was ik niet mezelf omdat ik nerveus en bang was heb ik niet helder kunnen nadenken het ging allemaal zo snel. ook wegens mijn situatie in nederland.

Mijn handtekening was ik vergeten. Dus heb ik maar wat gedaan.

(…)

We hebben afgesproken toen dat als het zover is het bedrag van € 55.000 krijg.

In totaal heb ik mijn tante een bedrag van € 53,750 in maart 2005 geleend voor het kopen van haar auto.

(…)”

2.7. De nicht van eiseres heeft onder meer de volgende bedragen van haar rekening opgenomen:

- 19 december 2002 € 10.250

- 23 december 2002 € 10.000

Eiseres heeft onder meer de volgende bedragen van haar rekening opgenomen:

- 21 april 2004 € 9.000

- 27 mei 2004 € 18.600

Eiseres heeft op 21 april 2004 € 9.000 op haar spaarrekening gestort.

2.8. Eiseres heeft in haar aangifte IB/PVV een belastbaar inkomen vermeld van € 14.701. De waarde van de bezittingen in box 3 is per 1 januari 2005 € 20.051 en per 31 december 2005

€ 22.713. Zij maakt geen melding van een schuld aan haar nicht.

2.9. Verweerder heeft eiseres bij brief van 21 maart 2007 verzocht om schriftelijke informatie te verstrekken over de aankoop van de BMW. In deze brief stelt verweerder dat dit het tweede verzoek om deze informatie is. Naar aanleiding van deze brief heeft eiseres verweerder een verklaring van de nicht en een kopie van twee bankafschriften verstrekt. Op 21 september 2007 heeft eiseres bij brief een uitleg gegeven van de wijze waarop de BMW is gefinancierd. Een kopie van een aantal bankafschriften is bijgesloten. De berekening is als volgt:

Eerste aanbetaling € 1.500,00

Eigen geld € 3.821,64

Geleend bedrag nicht € 53.750,00

Inruil Volkswagen Polo € 9.000,00

2.10. Bij brieven van 25 april en 9 mei 2008 heeft verweerder eiseres verzocht een kopie van alle bankafschriften over 2004 en 2005 te verstrekken. Eiseres heeft deze afschriften in de bezwaarfase niet verstrekt. Bij brief van 27 oktober 2009 heeft de gemachtigde van eiseres in de beroepsfase kopieën verstrekt van de bankafschriften van haar eigen rekeningen en die van de nicht.

3. Geschil

3.1. In geschil is of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres de BMW heeft gefinancierd uit een onbekende bron van inkomen.

3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken en het verhandelde ter zitting.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres de gevraagde gegevens en inlichtingen niet heeft verstrekt en de vereiste aangifte niet heeft gedaan en dat de bewijslast op grond van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) dient te worden verzwaard. Dat eiseres in de beroepsfase alsnog de bankafschriften heeft overgelegd, doet hier volgens verweerder niet aan af. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij alle gevraagde gegevens en inlichtingen heeft verstrekt en de vereiste aangifte heeft gedaan, zodat de bewijslast op verweerder rust.

4.2. Verweerder heeft in de bezwaarfase meer dan eens aan eiseres gevraagd om kopieën van alle bankafschriften van 2004 en 2005 te overleggen. Eiseres heeft niet aan dit verzoek voldaan. Gelet op de informatie die eiseres daarvóór heeft verstrekt en de gegevens die verweerder via de verplichte renseignementen heeft ontvangen over het inkomen en het vermogen van eiseres, kan niet worden gezegd dat het verzoek van verweerder onredelijk is. Bovendien heeft eiseres voordat de navorderingsaanslag werd opgelegd, onjuiste gegevens verstrekt over de wijze waarop de BMW is gefinancierd. Zo heeft zij verklaard dat de aanbetaling € 1.500 zou zijn geweest – terwijl uit de onder 2.2. bedoelde notitie van BMW Amsterdam B.V. blijkt dat de aanbetaling € 2.500 heeft bedragen – en heeft zij verzuimd te melden dat zij op 21 april 2004 niet alleen € 9.000 van haar betaalrekening heeft opgenomen, maar dezelfde dag hetzelfde bedrag op haar spaarrekening heeft gestort. Dit oordeel brengt mee dat eiseres niet de in artikel 47 van de AWR bedoelde gevraagde gegevens en inlichtingen heeft verstrekt. Ingevolge artikel 27e van de AWR dient alsdan het beroep van eiseres ongegrond te worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Het is derhalve aan eiseres om te doen blijken dat de door verweerder toegepaste correctie van € 64.071 onjuist is.

4.3. De verzwaring van de bewijslast ontslaat verweerder niet van de verplichting om aannemelijk te maken dat het door hem vastgestelde belastbare inkomen op een redelijke schatting berust. Verweerder wijst ter onderbouwing van de correctie op de aanschaf van de BMW van € 68.071,64, die eiseres niet uit de in haar aangifte vermelde bronnen van inkomen kan hebben gefinancierd. Eiseres heeft in het jaar 2005 een bruto-inkomen genoten van € 16.404 en een belastbaar inkomen aangegeven van € 14.701, terwijl het opgegeven spaartegoed in hetzelfde jaar met ruim € 2.500 is gestegen. Verweerder heeft de verklaring van eiseres dat zij het bedrag voor de aanschaf van de BMW van de nicht heeft geleend, niet geaccepteerd.

4.4.1. Eiseres heeft desgevraagd ter zitting geen duidelijkheid kunnen verschaffen over de wijze waarop de BMW is gefinancierd. De nicht heeft in december 2002, dus tien maanden na de ontvangst van de eerste termijn van het smartengeld van € 28.500, in totaal € 20.250 van haar betaalrekening opgenomen. Het is in de omstandigheden waaronder de nicht volgens de mededelingen van eiseres verkeerde ongeloofwaardig dat een dergelijk bedrag, kort voor de feestdagen, van een betaalrekening wordt opgenomen om vervolgens bijna 2,5 jaar contant te worden bewaard. Uit de bankafschriften kan worden afgeleid dat weliswaar

€ 32.500 van het aan de nicht toegekende smartengeld, namelijk de tweede termijn, op de rekening van eiseres is gestort, maar tevens dat hiervan in theorie in totaal slechts € 18.600 voor de aanschaf van de BMW beschikbaar was, zijnde het op 27 mei 2004 door eiseres in contanten opgenomen bedrag. Dat eiseres dit bedrag ruim een jaar in contanten zou hebben bewaard acht de rechtbank ongeloofwaardig. Het restant van het gestorte bedrag ad € 32.500 is deels op de spaarrekening van eiseres gestort (€ 9.000) en deels op de betaalrekening gebleven (€ 4.900). Van de uiteindelijke bestemming van de derde en laatste termijn van

€ 5.000 heeft eiseres in het geheel geen bewijs overgelegd.

4.4.2. Een directe relatie tussen de diverse geldbewegingen en de aanschaf van de BMW heeft eiseres niet aangetoond. Eiseres heeft ook geen opheldering kunnen verschaffen over de hoogte van de lening of over de voorwaarden waaronder deze zou zijn verstrekt. Het is dan ook niet aannemelijk dat de BMW met behulp van een lening van de nicht is gefinancierd. Het is ongeloofwaardig dat de nicht, een al lange tijd illegaal in Nederland verblijvende vrouw, die volgens de verklaring van eiseres geen inkomsten heeft, ongeveer

€ 55.000 aan haar tante uitleent voor de aanschaf van een dure auto, zonder enige zekerheid over de hoogte en de voorwaarden van de lening. De verklaring die eiseres hiervoor heeft gegeven, namelijk dat de nicht bij haar inwoont, door haar wordt onderhouden en graag iets terugdoet, maakt dit niet anders. Het is niet geloofwaardig dat eiseres, die zelf geen hoog inkomen verdiende, de nicht jarenlang een aanzienlijk bedrag contant geld zou laten bewaren zonder haar te vragen een deel daarvan aan te wenden voor haar levensonderhoud.

4.4.3. Ter zitting heeft eiseres toegevoegd dat zij een deel van het geld dat is gebruikt voor de aanschaf van de BMW zou hebben ontvangen van haar toenmalige echtgenoot. Gelet op het tijdstip waarop deze verklaring is afgelegd en het gebrek aan concrete onderbouwing gaat de rechtbank hieraan voorbij.

4.4.4. De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden wettigen het vermoeden dat eiseres in het jaar 2005 extra inkomsten moet hebben genoten die in vergelijking met het door haar aangegeven inkomen aanzienlijk zijn en waarover een substantieel belastingbedrag verschuldigd is. Eiseres is er niet in geslaagd te doen blijken dat de correctie onjuist is.

4.5. Wat de hoogte van de schatting betreft overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft de correctie berekend op € 64.071, bestaande uit € 59.071 voor de aanschaf van de BMW en € 5.000 voor de kosten voor gebruik en onderhoud in 2005. De rechtbank acht deze schatting niet onredelijk, gelet op de factuur van BMW Amsterdam B.V. en de kosten die het gebruik van een BMW als die in geding in het algemeen oproept. Eiseres heeft desgevraagd aangegeven dat zij € 4.000 per jaar aan verzekeringspremie betaalde en € 190 aan motorrijtuigenbelasting per kwartaal. Indien de overige kosten die een dergelijke auto met zich meebrengt, zoals brandstof, onderhoud en parkeren, worden meegenomen, is de schatting zeker niet te hoog.

4.6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder toegepaste correctie niet te hoog is en is gebaseerd op een redelijke schatting. Gelet hierop dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank acht geen aan¬lei¬ding aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 11 november 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. H.T. van der Meer en mr. T.A. de Hek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.