Home

Rechtbank Haarlem, 02-05-2012, BW7645, 10/5880

Rechtbank Haarlem, 02-05-2012, BW7645, 10/5880

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
2 mei 2012
Datum publicatie
6 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2012:BW7645
Formele relaties
Zaaknummer
10/5880

Inhoudsindicatie

Verzoek nadeelcompensatie wegens afsluiting Hollandse Brug voor vrachtverkeer.

De rechtbank acht het in beginsel aanvaardbaar dat verweerder ten behoeve van beantwoording van de vraag wanneer kan worden gesproken van zodanige kosten dat het normaal ondernemersrisico wordt overschreden, een drempel hanteert. Uit de stukken, hetgeen ter zitting door verweerder is aangevoerd en de reactie van verweerder op de na de zitting door de rechtbank gestelde vragen, maakt de rechtbank op dat het hanteren van een drempel van 15% van de gemiddelde kosten, dan wel van de omzet, alhoewel niet vastgelegd in beleid, moet worden aangemerkt als vaste gedraglijn van verweerder. Verweerder heeft aangegeven hiervan af te zullen wijken indien sprake is van onbillijke resultaten. Dat laatste speelt met name indien sprake is van een min of meer structurele overheidsmaatregel en/of wanneer het getroffen bedrijf als gevolg van de overheidsmaatregel ter plaatse niet meer levensvatbaar is.

Naar oordeel van de rechtbank heeft verweerder, onder deze omstandigheden in redelijkheid een drempel van 15% van de transportkosten kunnen hanteren voor bepaling van het normale ondernemersrisico.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 10 - 5880

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 mei 2012

in de zaak van:

[eiseres] B.V.,

gevestigd te [plaatsnaam],

eiseres,

gemachtigde: mr. J.B. van Velzen, juridisch adviseur Transport en Logistiek Nederland te Zoetermeer,

tegen:

de minister van Verkeer en Waterstaat, thans de minister van Infrastructuur en Milieu,

verweerder,

gemachtigde: mr. J.S. Procee, advocaat te Den Haag.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2010 heeft verweerder het verzoek van eiseres om nadeelcompensatie als gevolg van het afsluiten van de Hollandse Brug voor vrachtverkeer, afgewezen.

Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 29 maart 2010 bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 12 juli 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van 29 juni 2010, van de bezwaarcommissie.

Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 19 augustus 2010, aangevuld bij brief van 21 september 2010, beroep ingesteld.

Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.

Het beroep is behandeld ter zitting van 17 november 2011, alwaar gemachtigde van eiseres, mr. J.B. van Velzen is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J.S. Procee, vergezeld van J.W. Oosting, werkzaam bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Bij tussenbeslissing van 17 november 2011 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder verzocht een aantal vragen te beantwoorden.

Verweerder heeft bij brief van 16 januari 2012 hieraan gehoor gegeven.

Eiseres heeft hierop bij brief van 31 januari 2012 gereageerd.

Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om zonder het houden van een nadere zitting uitspraak te doen.

2. Overwegingen

2.1 Volgens artikel 2, eerste lid, van de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat (hierna: de Regeling) kent de minister degene die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de rechtmatige uitoefening door of namens de minister van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak, op verzoek een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.

Volgens het tweede lid wordt bij het nemen van een besluit omtrent schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 11 in aanmerking genomen.

Volgens artikel 3 van de Regeling komt binnen het normale maatschappelijk risico of het normale ondernemersrisico vallende schade niet voor vergoeding in aanmerking.

Volgens artikel 4 van de Regeling komt schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, alleen voor vergoeding in aanmerking wanneer deze in belangrijke mate afwijkt van de schade die dientengevolge op een ieder drukt, dan wel wanneer deze schade op een naar verhouding gering aantal natuurlijke of rechtspersonen die in vergelijkbare positie verkeren, drukt.

2.2 De Hollandse Brug is de brugverbinding in de Rijksweg A6 tussen Almere en Amsterdam. Verweerder heeft op 27 april 2007 besloten de Hollandse Brug vanaf 21.00 uur diezelfde dag, uit veiligheidsoverwegingen in beide richtingen af te sluiten voor vrachtverkeer. Redengevend hiervoor waren berekeningen van TNO en Rijkswaterstaat waaruit bleek dat, gelet op de constructie van de brug, op de brug zonder risico’s slechts voertuigen met een maximale wieldruk van 5,2 ton konden worden toegestaan.

Na werkzaamheden aan de brug is op 14 april 2008 één rijstrook opengesteld voor vrachtverkeer in de richting Almere – Amsterdam. Op 7 juli 2008 is ook een rijstrook opengesteld voor vrachtverkeer in de richting Amsterdam – Almere.

Verweerder heeft ten behoeve van de afsluiting van de Hollandse Brug een verkeersbesluit genomen dat, na in laatste instantie te zijn beoordeeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak van 11 maart 2009, zaaknummer 200802295/1, LJN BH5532), inmiddels onherroepelijk is.

2.3 Eiseres transporteert dagelijks bloemen en planten van kwekers in Almere (Buitenvaart) naar veilingen in Aalsmeer, Rijnsburg en Naaldwijk/Bleiswijk. Bij brief van 26 oktober 2007 heeft eiseres verweerder verzocht om vergoeding van de schade die zij stelt te lijden als gevolg van de afsluiting van de Hollandse Brug. De schade bestaat uit de toename van kosten die eiseres moet maken omdat zij om moet rijden (meer brandstofkosten, loonkosten en reparatie- en onderhoudskosten) alsmede uit verlies aan omzet. Zij begroot haar schade tot op dat moment op € 239.778,--.

2.4 Verweerder heeft het verzoek van eiseres ter advisering voorgelegd aan de onafhankelijke Schadecommissie Hollandse Brug (hierna: de Schadecommissie). Op 26 oktober 2009, aangevuld bij advies van 14 december 2009, heeft de Schadecommissie verweerder geadviseerd het verzoek om schadevergoeding af te wijzen. De commissie stelt zich op het standpunt dat uit de ter beschikking gestelde gegevens van eiseres blijkt dat de omzet in 2007 en 2008 hoger is dan de omzet in 2006. De commissie heeft geconcludeerd dat, zoals het zich laat aanzien, de afsluiting van de Hollandse brug geen invloed heeft gehad op de omzet van eiseres.

De Schadecommissie heeft voorts de omrijdschade begroot op € 611.241,--. Bij beantwoording van de vraag of deze schade geheel of gedeeltelijk ten laste van eiseres dient te komen, concludeert de Schadecommissie dat in aanmerking genomen de aard en de duur van de afsluiting van de Hollandse Brug, deze verkeersmaatregel het normaal maatschappelijk risico te boven gaat.

Echter gelet op de ernst en omvang van de schade stelt de Schadecommissie vast dat niet kan worden gesproken van abnormale kosten die niet kunnen worden geacht te vallen onder het normaal ondernemersrisico van eiseres. Daartoe is van belang dat de omrijdschade 7,23% bedraagt van de gemiddelde jaarlijkse transportkosten van eiseres en de in de jurisprudentie gehanteerde drempel van 15% van de gemiddelde transportkosten derhalve niet wordt gehaald.

2.5 Verweerder heeft het advies van de Schadecommissie ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit.

2.6 Eiseres bestrijdt de afwijzing van haar verzoek om nadeelcompensatie. Zij betoogt dat verweerder ten onrechte een drempel van 15% heeft gehanteerd.

Zij voert daartoe aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke gevolgen van de verkeersmaatregel voor de transportsector als geheel en in het bijzonder voor haar bedrijf. Door uit te gaan van een in het algemeen te hanteren drempel van 15%, heeft verweerder ten onrechte geen rekening gehouden met de sectorspecifieke omstandigheden en overige omstandigheden van het geval.

2.7 Eiseres betoogt voorts dat verweerder een te enge opvatting hanteert van het begrip “abnormale last”. Nu verweerder wel erkent dat de aard en duur van de afsluiting van de brug het normaal maatschappelijk risico te boven gaat en de handeling en gevolgen voor een derde niet voorzienbaar waren, dient eiseres in aanmerking te komen voor schadevergoeding. Verweerder heeft ten onrechte eiseres met toepassing van een drempel van 15% schadevergoeding geweigerd. Eiseres acht het toepassen van een korting op de geleden schade van 15% daarentegen wel acceptabel.

De rechtbank overweegt als volgt.

2.8 Vaststaat dat de vrachtwagens van eiseres gedurende een periode van ruim 14 maanden ten aanzien van bepaalde bestemmingen, te weten kwekers in Almere, geen gebruik hebben kunnen maken van de Hollandse brug. Dat betekent dat de vrachtwagens, om de kwekers toch te kunnen bereiken en vervolgens de opgehaalde vracht naar de veilingen te kunnen transporteren, een omrijdroute hebben moeten nemen. Eiseres heeft verweerders berekening van de als gevolg hiervan gemaakte extra kosten niet bestreden. Evenmin heeft eiseres de door verweerder berekende gemiddelde jaarlijkse transportkosten bestreden. Daarom staat vast dat omrijdschade 7,23% van de gemiddelde jaarlijkse transportkosten bedraagt.

2.9 Gelet op het feit dat de brug zonder vooraankondiging geheel voor vrachtverkeer is afgesloten en dat de afsluiting plaatsvond voor de duur van 14 maanden, terwijl reguliere onderhoudswerkzaamheden gefaseerd worden uitgevoerd, heeft verweerder erkend dat deze verkeersmaatregel het maatschappelijk risico te boven gaat.

2.10 Het feit dat de verkeersmaatregel op zichzelf het maatschappelijk risico te boven gaat, sluit echter niet uit dat de als gevolg daarvan gemaakte extra kosten moeten worden geacht te vallen onder het normaal ondernemersrisico. De rechtbank acht het in beginsel aanvaardbaar dat verweerder ten behoeve van beantwoording van de vraag wanneer kan worden gesproken van zodanige kosten dat het normaal ondernemersrisico wordt overschreden, een drempel hanteert. Uit de stukken, hetgeen ter zitting door verweerder is aangevoerd en de reactie van verweerder op de na de zitting door de rechtbank gestelde vragen, maakt de rechtbank op dat het hanteren van een drempel van 15% van de gemiddelde kosten, dan wel van de omzet, alhoewel niet vastgelegd in beleid, moet worden aangemerkt als vaste gedraglijn van verweerder. Verweerder heeft aangegeven hiervan af te zullen wijken indien sprake is van onbillijke resultaten. Dat laatste speelt met name indien sprake is van een min of meer structurele overheidsmaatregel en/of wanneer het getroffen bedrijf als gevolg van de overheidsmaatregel ter plaatse niet meer levensvatbaar is.

Naar oordeel van de rechtbank heeft verweerder, onder deze omstandigheden in redelijkheid een drempel van 15% van de transportkosten kunnen hanteren voor bepaling van het normale ondernemersrisico. Verweerder heeft voorts in redelijkheid kunnen kiezen voor het toepassen van een drempel in plaats van een korting. De Regeling staat hieraan niet in de weg.

Verweerder heeft in de door eiseres aangevoerde omstandigheden in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om aan te nemen dat sprake is van een onbillijk resultaat. De rechtbank merkt hierbij op dat sectorspecifieke omstandigheden en de bedrijfskundige situatie van de onderneming bij beantwoording van de vraag wat in redelijkheid kan worden aangemerkt als normaal ondernemersrisico, geen rol kunnen spelen.

2.11 Eiseres betoogt tot slot dat gelet op de folder “Nadeelcompensatie in relatie tot de afsluiting van de Hollandse brug voor vrachtverkeer” eiseres er in redelijkheid op mocht vertrouwen dat zij, als vervoerder, in aanmerking zou komen voor nadeelcompensatie. Van een drempel van 15% zoals door verweerder gehanteerd, wordt in de folder niet gesproken. Verweerder kon reeds daarom een dergelijke drempel dan ook niet hanteren, aldus eiseres. Wel wordt in de folder aangegeven dat men in aanmerking komt voor schadevergoeding als het nadeel onevenredig groot is in vergelijking tot de schade die anderen ondervinden. Gelet hierop had de schade van eiseres vergeleken moeten worden met de schade van overige benadeelden. Dit is ten onrechte niet gebeurd, aldus eiseres.

2.12 De rechtbank stelt vast dat de folder algemene informatie verschaft over de mogelijkheid om op grond van de Regeling een verzoek te doen om nadeelcompensatie in relatie tot afsluiting van de Hollandse Brug. In de folder wordt voorts verwezen naar de Regeling. In de Regeling is in artikel 3 te lezen dat binnen het normale ondernemersrisico vallende schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. Ook in de folder wordt dit opgemerkt. Niet kan worden gesteld dat er bij eiseres door de tekst van deze folder rechtens te honoreren verwachtingen zijn gewekt. Het feit dat zowel in de Regeling als in de folder de, in dit specifieke geval gehanteerde, drempel van 15% niet wordt genoemd maakt dit niet anders. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.

2.13 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Angenent-Bakker, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. G. Guinau en mr. L. Waller, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2012.

afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.