Home

Rechtbank Leeuwarden, 20-03-2006, BA7717, AWB 05/1529

Rechtbank Leeuwarden, 20-03-2006, BA7717, AWB 05/1529

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
20 maart 2006
Datum publicatie
20 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2006:BA7717
Zaaknummer
AWB 05/1529

Inhoudsindicatie

Verlengde navorderingstermijn van toepassing. Verweerder maakt bestaan buitenlandse bankrekening niet aannemelijk.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Registratienummer: AWB 05/1529

Uitspraakdatum: 20 maart 2006

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats], eiser,

gemachtigde dr. D.J.P.M. Vermunt, advocaat te Arnhem,

en

de inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord,

verweerder,

gemachtigde mr. A.J. de Geus.

Ontstaan en loop van het geding

1.1 Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1993 een navorderingsaanslag opgelegd in de vermogensbelasting berekend op een bedrag van f 15.520, , alsmede een boete van f 15.520.

1.2 Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag en de boete, gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

1.3 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2006 te Leeuwarden.

Partijen zijn daar verschenen.

1.4 De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

De feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1 Eiser is geboren op [geboortedatum]. Hij was directeur/enig aandeelhouder van [X] Beheer B.V.

2.2 Naar aanleiding van een controle heeft verweerder een 'Verklaring Buitenlands vermogen' ontvangen, gedateerd 24 oktober 2003, waarin wordt aangegeven dat eiser een bankrekening in Zwitserland aanhoudt. De verklaring is ondertekend en vermeldt de naam van eiser.

2.3 Op 6 juli 2004 werden aan verweerder gegevens van (kennelijk) de - onder 2.2 bedoelde - bankrekening verstrekt: rekeningnummer [nummer] bij Credit Swisse Werdmuehleplatz, Postfach 4879, CH-8070 Zürich.

2.4 Verweerder heeft gesteld dat eiser ook op 1 januari 1993 over de - onder 2.3 bedoelde - bankrekening heeft beschikt.

2.5 Ondanks herhaaldelijke verzoeken van verweerder op de voet van artikel 47 AWR, heeft eiser verzuimd informatie te verstrekken met betrekking tot onder meer het eventuele saldo van respectievelijk de mogelijke inkomsten genoten uit deze bankrekening in het jaar 1992.

2.6 Verweerder heeft daarop - onder omkering en verzwaring van de bewijslast - een schatting gemaakt van het saldo van de - onder 2.3 bedoelde - bankrekening (hierna: de bankrekening) op 1 januari 1993, alsmede van de daaruit in 1992 genoten rente-inkomsten. Deze schatting is gebaseerd op gegevens van personen die wel juist en volledig antwoord hebben gegeven op vragen omtrent hun buitenlandse rekening in het kader van het zogenoemde 'rekeningenproject'. Verweerder heeft hiertoe - op basis van de gegevens zoals die blijken uit een in het kader van dat project gerealiseerde database - eerst het gemiddelde saldo vanuit het hem bekende bankoverzicht van de hiervoor bedoelde personen bepaald. Daartoe heeft verweerder, naar ter zitting is komen vast te staan, in het onderhavige jaar (en de elf daarop volgende jaren) jaarlijks een rente van vijf procent in aanmerking genomen over een bedrag van € 850.000, zijnde het door verweerder gestelde saldo van de de - onder 2.3 bedoelde - bankrekening per 1 januari 2003 (en naar verweerder heeft gesteld: ook per 1 januari 1993).

2.7 In juli 2004 is tussen verweerder enerzijds en [X] Beheer BV, [X] Hydraulische Systemen BV anderzijds een vaststellingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de loon-, omzet- en vennootschapsbelasting over de jaren 1994 tot en met 1997. Vaststaat dat die overeenkomst niet mede ziet op de inkomstenbelasting van eiser, noch worden daarin afspraken gemaakt met betrekking tot de bankrekening.

2.8 Verweerder heeft gedagtekend 9 november 2004 de onderwerpelijke navorderingsaanslag opgelegd.

Het geschil

3.1 Partijen houdt verdeeld het antwoord op de volgende vragen:

- Is de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, vierde lid, AWR in onderhavige geval van toepassing?

- Kan de uitspraak op bezwaar in stand blijven, ondanks haar summiere motivering?

- Is er sprake van een belastbaar vermogensbestanddeel in de vorm van een door eiser in Zwitserland gehouden bankrekening?

De boete wordt niet bestreden.

3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3 Eiser beantwoordt de - onder 3.1 bedoelde - vragen ontkennend, en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.

3.4 Verweerder beantwoordt de - onder 3.1 bedoelde - vragen bevestigend, en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

4.1 In artikel 16, derde lid, AWR is bepaald dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag vervalt door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Op grond van het bepaalde in art. 16, vierde lid, AWR, zoals dat geldt met ingang van 8 juni 1991, is bepaald dat de termijn van vijf jaar wordt verlengd tot 12 jaar 'indien te weinig belasting is geheven over een bestanddeel van het voorwerp van enige belasting dat in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen'. Aangezien het hier in geschil zijnde vermogensbestanddeel de beweerdelijke in Zwitserland, als het bestaan daarvan in 1992 zou komen vast te staan, aangehouden bankrekening is, is, naar het oordeel van de rechtbank, in het onderhavige geval de verlengde navorderingstermijn van art. 16, vierde lid, AWR van toepassing.

4.2 Verweerder stelt dat eiser ultimo 2003 over een bankrekening in Zwitserland beschikte, en dat het niet beantwoorden van vragen inzake die bankrekening ertoe moet leiden dat met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast als bedoeld in artikel 27e AWR de navorderingsaanslag moet worden gehandhaafd. Namens eiser is gesteld dat de gereleveerde bankrekening niet van hemzelf was, maar van zijn zoon die in de jaren negentig van de vorige eeuw de buitenlandse zaken van [X] Beheer B.V. regelde. Verweerder, die in deze als eerste het bestaan van de bankrekening in 1992 ten name van eiser aannemelijk moet maken, heeft tegenover de ontkenning daarvan namens eiser geen enkel bewijs kunnen stellen. Verweerder slaagt derhalve niet in het leveren van het van hem te verlangen bewijs.

4.3 Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat het gelijk is aan de zijde van eiser.

4.4 De overige grieven behoeven, in het licht van het bovenstaande geen, behandeling meer.

Proceskosten

In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de onderhavige aanslag met boete;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën)het door eiseres betaalde griffierecht van € 37,- vergoedt.

- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. dr. P. van der Wal, voorzitter en mr. H.H.A. Fransen en mr. J.B.H. Röben, rechters . De beslissing is op 20 maart 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.