Home

Rechtbank Leeuwarden, 10-02-2009, BH2373, 17/880348-08 VEV

Rechtbank Leeuwarden, 10-02-2009, BH2373, 17/880348-08 VEV

Inhoudsindicatie

Ontucht, ontzetting ambt, mensenhandel, uitbuiting, aanranding

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector straf

parketnummer 17/880348-08

verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 februari 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1948 te [geboorteplaats],

wonende te [adres],

thans gedetineerd in PI Noord De Grittenborgh, Hoogeveen.

De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 27 januari 2009.

De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Poiesz, advocaat te Sneek.

Telastelegging

Op schriftelijke vordering van de officier van justitie ter terechtzitting is de telastelegging gewijzigd, zoals in die vordering staat omschreven. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van die vordering is aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan moet als hier ingevoegd worden beschouwd.

In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:

- veroordeling voor het onder 1., 2., 3. en 4. telastegelegde;

- oplegging van een gevangenisstraf van 6 jaren;

- ontzetting van het recht om het ambt van zorgverlener of hulpverlener in de gezondheidszorg dan wel maatschappelijke zorg te bekleden voor een periode van 11 jaren;

- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van

€ 6000,00;

- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 6000,00.

Partiële vrijspraak

De verdachte moet van het onder 1. en 4. telastegelegde worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet bewezen acht.

Feit 1

Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie betoogd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, aangezien hij in aanzienlijke mate misbruik zou hebben gemaakt van de relatie en omstandigheden waarin verdachte en [slachtoffer 2] zich gezamenlijk bevonden. Het overwicht van verdachte in de rol van hulpverlener of begeleider zou hebben geleid tot uitbuiting van [slachtoffer 2] en zij zou door dit overwicht gedwongen zijn tot arbeid of diensten, aldus de officier van justitie.

De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte kwam tijdens zijn werk bij de GGZ eind jaren negentig in contact met [slachtoffer 2]. Verdachte kreeg [slachtoffer 2] toegewezen om als case-begeleider hulp en steun te bieden bij haar dagelijkse bezigheden. Tijdens deze begeleiding ontstond een relatie die er uiteindelijk in is uitgemond dat [slachtoffer 2] in de woning van verdachte is ingetrokken in maart 2008. Het initiatief voor het aangaan van de relatie kwam van verdachte en [slachtoffer 2] heeft verklaard hier op te zijn ingegaan omdat zij de aandacht en het vertrouwen van verdachte wilde.

Uitbuiting veronderstelt een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping, waarbij de uitbuitingssituatie inbreuk maakt op fundamentele mensenrechten, zoals de menselijke waardigheid of de persoonlijke vrijheid. Het geheel van handelingen van de uitbuiter moet erop gericht zijn om de keuzemogelijkheden van het slachtoffer dermate in te perken, dat het slachtoffer geen andere mogelijkheid ziet dan zich te onderwerpen aan de wensen van de uitbuiter. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan in de onderhavige zaak geen sprake, aangezien niet is vast komen te staan dat [slachtoffer 2] onvrijwillig in een dergelijke afhankelijke situatie terecht is gekomen. Dat [slachtoffer 2] voldoende in staat was om haar wil kenbaar te maken kwam onder andere tot uiting tijdens incidenten waarbij [slachtoffer 2] seksuele handelingen heeft geweigerd of tijdens het verbaal aangeven aan verdachte dat zij niet meer wilde dat hij omging met zijn Thaise vriendin. Het is de rechtbank onvoldoende gebleken dat [slachtoffer 2] geen andere mogelijkheid zag dan zich te schikken naar de wensen van verdachte. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat zij het zogenaamde "afsprakenbriefje", waarnaar de officier in dit verhaal heeft verwezen, vooral leest als een uiting van verdachtes behoefte aan seksuele dominantie en niet zozeer als een serieuze poging om de rechten en de bewegings- en handelingsvrijheid van [slachtoffer 2] in te perken. Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] blijkt dat laatste, zoals gezegd, ook niet.

Voorts is onvoldoende vast komen te staan dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om [slachtoffer 2] in een uitbuitingssituatie te brengen. Hoewel verdachte op momenten gehandeld heeft in strijd met de geldende sociaal-ethische normen en hij zeker misbruik heeft gemaakt van zijn positie als zorgverlener en de kwetsbaarheid van [slachtoffer 2], heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat hij zijn contact met [slachtoffer 2] uitsluitend heeft opgebouwd om haar vervolgens te kunnen uitbuiten.

In navolging daarvan is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan hetgeen strafbaar is gesteld in art. 273f, eerste lid, aanhef en onder 4° van het Wetboek van Strafrecht. Niet is vast komen te staan dat [slachtoffer 2] door middel van dwang of beïnvloeding van verdachte zich beschikbaar zou hebben gesteld voor het verrichten van enige arbeid of diensten.

De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 1. telastegelegde feit.

Feit 4

Ten aanzien van feit 4 heeft de officier van justitie betoogd dat de aanranding van [slachtoffer 3] wettig en overtuigend bewezen kan verklaard. De rechtbank is op basis van het onderzoek ter terechtzitting niet tot de overtuiging gekomen dat er sprake is geweest van dwang. De rechtbank spreekt derhalve verdachte vrij van het onder 4. telastegelegde.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2. en 3. telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:

2.

hij in de periode van het jaar 2000 tot en met het jaar 2007 te Sneek en te Workum en te Leeuwarden, meermalen, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en zorg had toevertrouwd, immers heeft verdachte in voornoemde periode meermalen, in zijn functie als case-manager/begeleider in dienst van de GGZ Friesland of als een officieel erkend en geregistreerd gezondheidswerker/verpleegkundige met een zogenoemde BIG (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg) registratie, via verdachtes bedrijf [naam], die [slachtoffer 1] zogenoemd geneukt en gevingerd en getongzoend en zich door die [slachtoffer 1] zogenoemd doen of laten aftrekken en pijpen, en naaktfoto's gemaakt van die [slachtoffer 1];

3.

hij in de periode van het jaar 1998 tot 1 juli 2008 te Workum en te Balk en te Bolsward en te Sneek en te Leeuwarden, meermalen, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en zorg had toevertrouwd, immers heeft verdachte in voornoemde periode meermalen, in zijn functie als case-manager/begeleider in dienst van de GGZ Friesland of als een officieel erkend en geregistreerd gezondheidswerker/verpleegkundige met een zogenoemde BIG (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg) registratie, via verdachtes bedrijf [naam], die [slachtoffer 2] zogenoemd geneukt en gevingerd en getongzoend en zich door die [slachtoffer 2] zogenoemd doen of laten aftrekken en pijpen en foto's en video-opnames gemaakt van die [slachtoffer 2] of van die [slachtoffer 2] met een andere persoon.

De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Kwalificatie

Het bewezene levert op de misdrijven:

2. Ontucht plegen met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd, terwijl hij werkzaam is in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, meermalen gepleegd.

3. Ontucht plegen met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd, terwijl hij werkzaam is in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:

- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;

- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;

- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, het voorlichtingsrapport en de psychologische rapportage;

- de vordering van de officier van justitie;

- het pleidooi van de raadsman.

Verdachte heeft zich gedurende een groot aantal jaren schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met twee vrouwen, aan wie hij, aanvankelijk in dienst van de GGZ en later als zelfstandige, hulp en zorg verleende.

De stukken maken duidelijk dat het in beide gevallen gaat om kwetsbare vrouwen met een persoonlijkheidsstoornis dan wel een gebrekkige geestelijke ontwikkeling, die niet goed in staat waren om weerstand te bieden aan de drang van verdachte naar aandacht en seksuele bevrediging. Verdachte wist dat, maar heeft toch jarenlang misbruik gemaakt van de min of meer dominante positie en vertrouwensrelatie die hij als zorgverlener ten opzichte van deze beide vrouwen had. De rechtbank neemt hem dat kwalijk. De rechtbank wijst er ook op dat uit de verklaringen die aangeefsters hebben afgelegd, blijkt dat het gedrag van verdachte hen sterk heeft geraakt.

Aan de andere kant moet de rechtbank vaststellen dat er geen sprake is geweest van een situatie waarin de aangeefsters zich niet hadden kunnen onttrekken aan verdachte, als zij dat hadden gewild. Er was geen sprake van dwang of geweld, en evenmin van een zodanig ongelijkwaardige relatie dat dit redelijkerwijs niet van hen kon worden gevraagd. Dat de relatie die verdachte met aangeefsters had zo lang heeft voortgeduurd, kan dan ook niet alleen aan hem worden toegeschreven. Uit het dossier blijkt ook wel dat beide aangeefsters min of meer affectieve gevoelens voor verdachte hebben gekoesterd. Dat maakt het handelen van verdachte op zichzelf niet veel minder verwijtbaar: hij had immers als professioneel zorgverlener in moeten schatten dat die gevoelens mede hun oorzaak vonden in de kwetsbare geestestoestand van beide aangeefsters en daar had hij derhalve nooit op mogen ingaan. Niettemin zal de rechtbank in de strafoplegging wel met dit gegeven rekening houden.

De rechtbank hanteert als uitgangspunt bij ernstige of langdurige zedendelicten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dat is ook in deze zaak gerechtvaardigd, zowel uit oogpunt van genoegdoening aan de twee slachtoffers, als omdat de rechtbank duidelijk wil maken dat een hulpverlener nooit op een dergelijke manier misbruik mag maken van zijn positie. Wel zal de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening houden met hetgeen zij eerder heeft overwogen, alsmede met het feit dat verdachte geen strafblad heeft.

Voor het opleggen van een deels voorwaardelijke straf, zoals de reclassering heeft geadviseerd, ziet de rechtbank geen gronden. De rechtbank schat de kans op herhaling, gelet op de houding van verdachte ter terechtzitting, zijn leeftijd en de hierna te bespreken bijkomende straf, als laag in, zodat een dergelijke straf geen toegevoegde waarde heeft.

Nu verdachte er door zijn handelen blijk van heeft gegeven niet het vertrouwen waard te zijn dat in hem als professioneel zorg- of hulpverlener gesteld moet worden, zal de rechtbank, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, verdachte als bijkomende straf ontzetten van het recht om een dergelijk beroep of ambt uit te oefenen, een en ander zoals hierna nader zal worden aangegeven.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2. telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.

De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde schade heeft geleden, tot een bedrag van € 2000,00 en dat deze schade in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die in zoverre niet danwel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar tot een bedrag van € 2000,00.

De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 28, 31, 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. en 4. is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 2. en 3. telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.

Veroordeelt verdachte te dier zake tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren.

Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Ontzet verdachte van het recht om het ambt of beroep van zorgverlener of hulpverlener in de gezondheidszorg dan wel maatschappelijke zorg te bekleden voor een periode van zeven jaren.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [adres], toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 2000,00 (zegge: tweeduizend euro). Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.

Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen een som geld ten bedrage van € 2000,00 (zegge: tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.

Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 2000,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Severein, voorzitter, mr. H. Mol en mr. J. van Bruggen, rechters, bijgestaan door mr. G.W. Roest, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 februari 2009.