Rechtbank Limburg, 28-06-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:6102, 04 4637401 cv 15-12393
Rechtbank Limburg, 28-06-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:6102, 04 4637401 cv 15-12393
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Limburg
- Datum uitspraak
- 28 juni 2017
- Datum publicatie
- 3 juli 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBLIM:2017:6102
- Zaaknummer
- 04 4637401 cv 15-12393
Inhoudsindicatie
Consumentenkredietovereenkomst. Bank heeft vordering voldoende onderbouwd. Gedaagde is niet geschaad in zijn processuele belangen.
Uitspraak
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 4637401 \ CV EXPL 15-12393
Vonnis van de kantonrechter van 28 juni 2017
in de zaak van:
de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde GGN Brabant,
tegen:
[gedaagde partij] ,
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. R. Jacobs.
Partijen worden verder aangeduid als “de bank” en “ [gedaagde partij] ”.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
de dagvaarding, met producties;
- -
-
de conclusie van antwoord, tevens eis in incident;
- -
-
de conclusie van antwoord in het incident;
- -
-
het vonnis in het incident van 23 maart 2016;
- -
-
de conclusie van repliek, met producties;
- -
-
de conclusie van dupliek.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
Tussen de bank en [gedaagde partij] is op 10 mei 2011 een kredietovereenkomst tot stand gekomen. Het betreft een doorlopend krediet (in de zin van artikel 1 onder f van de Wet op het consumentenkrediet (verder: WCK), met een variabele kredietvergoeding (in de zin van artikel 1 onder g van het Besluit kredietvergoeding).
Het krediet is bij de bank geadministreerd onder rekeningnummer 52.86.50.068.
Op deze kredietovereenkomst zijn de voorwaarden Flexibel Krediet, versie 1 november 2010, de voorwaarden betaaldiensten particulieren en het informatieblad betaaldiensten particulieren van de bank van toepassing.
De overeengekomen maximale kredietruimte bedraagt € 7.000,00. Partijen zijn overeengekomen dat het opgenomen bedrag door [gedaagde partij] aan de bank dient te worden terugbetaald in maandelijkse termijnen van € 105,00. Daarnaast is [gedaagde partij] gehouden maandelijks aan de bank een (variabele) kredietvergoeding (overeengekomen rente) te betalen, die afhankelijk van de rentestand gewijzigd kan worden en waarvan de bank aan [gedaagde partij] mededeling moet doen. Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding bedroeg het rentepercentage 10,20 % per jaar. De overeengekomen rente wordt in dagen nauwkeurig berekend over het verschuldigde saldo en wordt maandelijks op de rekeningoverzichten als schuld van [gedaagde partij] bijgeboekt, waarover vervolgens weer rente wordt berekend, totdat de schuld volledig is afgelost.
3 Het geschil
De bank vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van primair een bedrag van € 10.173,36, vermeerderd met - kort gezegd - de overeengekomen variabele rente vanaf 3 november 2015, subsidiair een bedrag van € 7.377,84, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2015 alsmede veroordeling van [gedaagde partij] in de kosten van de procedure.
De bank legt daaraan het volgende ten grondslag.
In april 2012 bleek dat sprake was van drie achterstallige maandtermijnen. Bij brief van 2 april 2012 heeft de bank [gedaagde partij] gesommeerd deze achterstallige termijnen uiterlijk 14 april 2012 te voldoen. Op 3, 14 en 27 april 2012 is [gedaagde partij] nogmaals gesommeerd. Omdat betaling uitbleef, heeft de bank bij brief van 30 april 2012 [gedaagde partij] in gebreke gesteld en de overeenkomst opgezegd. Bij brief van 20 juni 2012 hebben de gemachtigden van de bank het totaal verschuldigde ad € 7.377,84 opgeëist. Dat bedrag wordt thans aan hoofdsom gevorderd. Conform de bepalingen van de kredietovereenkomst is [gedaagde partij] is vanaf de overdrachtsdatum aan de gemachtigde (18 juni 2012) rente verschuldigd. Berekend tot 3 november 2011 bedraagt deze € 2.876,50. Dit bedrag is berekend met inachtneming van het bepaalde in artikel 34 aanhef en onder b WCK. De rente is gelijk aan het laatst geldende kredietvergoedingspercentage.
[gedaagde partij] voert bij conclusie van antwoord het verweer dat de bank de vordering niet heeft onderbouwd en dat de bank om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen. Voor zover de bank wel heeft voldaan aan haar stelplicht betwist [gedaagde partij] de vorderingen en is zij van mening dat, ingeval van toewijzing, de proceskosten dienen te worden gecompenseerd.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.