Home

Rechtbank Limburg, 11-10-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:9797, 5842492 CV EXPL 17-2815

Rechtbank Limburg, 11-10-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:9797, 5842492 CV EXPL 17-2815

Inhoudsindicatie

Kan de Wet normering topinkomens in de weg staan aan een vaststellingsovereenkomst? Ja.

Voor zoveel samengeteld, al de beloningscomponenten opgesomd in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling, het door de WNT gestelde maximum te boven gaan is er strijd met de wet aan de orde.

Elke vorm van inactiviteit, anders dan arbeidsongeschiktheid (in de zin van een overtuigende en niet ter discussie te stellen onmogelijkheid de overeengekomen werkzaamheden te verrichten), met behoud van uitbetaling van loon dient tot verrekening met een beëindigingsvergoeding te leiden. In een periode van inactiviteit met behoud van bezoldiging in afwachting van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst op termijn, ligt immers een “extra beloning” besloten als welke de Wet normering topinkomens in artikel 2.10 op het oog heeft. De conclusie wordt daarmee dat verrekening van salaris gedurende inactiviteit met de beëindigingsvergoeding ter grootte van 1 jaarsalaris wel degelijk door de wet wordt voorgeschreven.

Uitspraak

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Roermond

Zaaknummer: 5842492 CV EXPL 17-2815

Vonnis van de kantonrechter van 11 oktober 2017,

in de zaak van:

[eiser] ,

wonende te [woonplaats eiser] , [adres eiser] ,

eiser,

gemachtigde: mr. drs. C.A.H. Lemmens,

tegen:

de stichting Stichting Daelzicht,

gevestigd en kantoorhoudende te 6097 AV Heel, gemeente Maasgouw, Heerbaan 17,

gedaagde,

gemachtigde: mr. M.M.J.F. Sijben.

1 De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding van 17 maart 2017, met bijbehorende producties,

-

de conclusie van antwoord, met producties,

-

de in briefvorm aangekondigde comparitie van partijen, gehouden op 20 juni 2017,

-

de voorafgaand aan deze comparitie van partijen ter griffie ingezonden akte overlegging nadere producties,

-

de akte na comparitie aan de zijde van beide partijen, telkens met nadere producties.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

Uit het over en weer door partijen naar voren gebrachte kunnen de volgende vaststaande feiten worden afgeleid, voor zoveel nu voor een beoordeling ter zake doend:

-

gedaagde kan worden aangeduid als een zorg instelling die onder de reikwijdte van de wet normering top inkomens valt;

-

eiser heeft, samen met een collega, de raad van bestuur van gedaagde gevormd en is ingevolge arbeidsovereenkomst bij gedaagde in dienst geweest; in die overeenkomst is – in artikel 10.1 daarvan – een financiële beëindigingsregeling opgenomen, welke regeling ingevolge de overgangsregeling van artikel 7.3 van de wet normering topinkomens gedurende 4 jaren na inwerkingtreding van deze wet (nog) niet onderworpen is aan deze wet;

-

in de loop van 2016 is er een onwerkbare situatie ontstaan doordat de ondernemingsraad en – een deel van – het managementteam het vertrouwen in de raad van bestuur van gedaagde hebben opgezegd; dat heeft ertoe geleid dat eiser, samen met zijn collega, gedwongen is teruggetreden als bestuurslid, terwijl er ook een beëindigingsregeling is besproken;

-

die beëindigingsregeling is op dat moment – ultimo april dan wel aanvang mei 2016 – niet gefinaliseerd, om reden van de af te wachten uitkomsten van in ieder geval een tweetal externe onderzoeken naar het functioneren van de raad van bestuur; na het beschikbaar gekomen zijn van de resultaten van deze onderzoeken zijn de besprekingen ten aanzien van deze beëindigingsregeling hervat en is, op voet van het hierboven aangeduide artikel 10.1 van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, een algehele vaststellingsovereenkomst tussen partijen gesloten (productie 1 bij dagvaarding); in die vaststellingsovereenkomst wordt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 15 december 2016 beëindigd, terwijl daarin ook – in artikel 7 – de reeds in de arbeidsovereenkomst vermelde beëindigingsvergoeding van één jaarsalaris is opgenomen;

-

eiser heeft zich met ingang van 27 mei 2016 arbeidsongeschikt gemeld bij gedaagde; die arbeidsongeschiktheid heeft voortgeduurd tot 26 juli 2016, waarna eiser wederom arbeidsgeschikt is verklaard.

3 De stellingen en vorderingen van eiser

Eiser stelt zich, kort en goed gezegd, op het standpunt dat de hierboven bij de vaststaande feiten bedoelde vaststellingsovereenkomst integraal en volledig door gedaagde nageleefd dient te worden. Ook indien de inhoud van die vaststellingsovereenkomst op onderdelen in strijd zou zijn met de wet normering topinkomens, aangezien dat ofwel nu eenmaal zo is afgesproken ofwel ook om reden dat strijd met de inhoud van deze wet in feite niet aan de orde is, mede gelet op de overgangstermijn van artikel 7.3 van deze wet. In ieder geval, zo stelt eiser subsidiair aan de orde, is gedaagde schadeplichtig uit hoofde van slecht werkgeverschap dan wel onrechtmatig handelen, zodat zij ook om die reden tot vergoeding van schade aan eiser verplicht is.

Op deze grondslag vordert eiser uiteindelijk:

a: verklaring voor recht dat de eiser toekomende ontslagvergoeding € 185.930,37 bruto bedraagt, te vermeerderen met de bruto waarde in geld van 30 vakantiedagen over het jaar 2016, zijnde € 22.134,57,

b: veroordeling van gedaagde tot betaling van het netto equivalent van het bedrag sub a, onder aftrek van het reeds aan eiser betaalde bedrag,

c: verklaring voor recht dat eiser vanaf 27 mei 2016 ononderbroken tot aan 15 december 2016 arbeidsongeschikt is geweest,

d: verklaring voor recht dat er ten aanzien van eiser gedurende de periode van 1 juni 2016 tot 15 december 2016 geen sprake is geweest van non-activiteit in de zin van de wet normering topinkomens, zodat het gedaagde verboden is loonkosten over die periode te verrekenen met de eiser toekomende vergoeding,

e: veroordeling van gedaagde tot uitbetaling van de 30 door eiser niet opgenomen verlofdagen, indien de tegenwaarde daarvan niet reeds samen met het sub a bedoelde jaarsalaris aan eiser toegekend zou zijn,

f: veroordeling van gedaagde tot afgifte van het onderzoeksrapport van Integis, op straffe van een dwangsom,

g: veroordeling van gedaagde tot afgifte van een afschrift van de melding data lekken, zoals die werd gedaan, en het op de hoogte houden van eiser van de voortgang van een onderzoek, op straffe van een dwangsom,

h: veroordeling van gedaagde tot betaling van een nog niet uitbetaalde onkostendeclaratie tot een bedrag van € 634,00 netto, (welke vordering ter comparitie van partijen werd ingetrokken, zodat daarop niet meer behoeft te worden beslsist),’

dan wel, subsidiair,

i: verklaring voor recht dat gedaagde heeft gehandeld in strijd met goed werkgeverschap en/of anderszins schadeplichtig is tegenover eiser, waarbij de te vergoeden schade dient te worden bepaald op de transitievergoeding, zoals eiser die in ander geval was toegevallen,

h: veroordeling van gedaagde in de volledige kosten van rechtsbijstand, zoals eiser die voor zijn rekening heeft zien komen, nader op te maken bij staat,

en, primair zowel als subsidiair,

j: veroordeling van gedaagde in de proceskosten, nakosten daaronder te begrijpen.

4 Het verweer van gedaagde

5 Het oordeel van de kantonrechter

6 Beslissing: