Rechtbank Limburg, 14-02-2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:1464, C/03/228826 / HA ZA 16/700
Rechtbank Limburg, 14-02-2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:1464, C/03/228826 / HA ZA 16/700
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Limburg
- Datum uitspraak
- 14 februari 2018
- Datum publicatie
- 14 februari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBLIM:2018:1464
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:599
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:1683
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:871
- Zaaknummer
- C/03/228826 / HA ZA 16/700
Inhoudsindicatie
Vier (voormalig) medewerkers van Defensie hebben, evenals de Stichting Gedupeerden Gevaarlijke Stoffen, de Staat aansprakelijk gesteld voor schade die volgens hen ontstaan is door het werken met chroomverf en andere gevaarlijke stoffen. De rechtbank is van oordeel dat, nu een met voldoende waarborgen omgeven bestuursrechtelijke rechtsgang open staat en voor een uitzondering op de formele rechtskracht van de bestuursrechter geen aanleiding bestaat, de (voormalig) medewerkers
niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen. Daar de Stichting nadrukkelijk heeft bepleit voor de belangen van ambtenaren op te komen en een bundeling van belangen er niet toe leidt dat de weg naar de burgerlijk rechter open komt te staan, kan ook de Stichting door de burgerlijk rechter niet ontvangen worden in haar vorderingen.
Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/228826 / HA ZA 16/700
Vonnis van 14 februari 2018
in de zaak van
1. de stichting
STICHTING GEDUPEERDEN GEVAARLIJKE STOFFEN NL POMS Z.N.,
gevestigd te Schinveld, gemeente Onderbanken,
wonend te [woonplaats eiser 3] ,
wonend te [woonplaats eiser 4] ,
wonend te [woonplaats eiser 5] ,
eisers,
advocaat mr. R.M.W.H. Bedaux,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN DEFENSIE),
zetelend te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. K. Teuben.
Partijen zullen hierna de Stichting, [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] en de Staat genoemd worden. [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] en [eiser 5] worden gezamenlijk [eisers 2 t/m 5] genoemd. Eisers worden gezamenlijk de Stichting c.s. genoemd.
1 De procedure
Het procesverloop blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 november 2016,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek,
- het verzoek pleidooi van de Staat,
- de brief van de Stichting c.s. met producties 64 t/m 66,
- de brief van de Stichting c.s. met producties 64 t/m 70,
- het pleidooi van 19 december 2017 waarvan proces-verbaal is opgemaakt,
- de pleitnota van de Staat,
- de pleitnota van de Stichting c.s.,
- de brief van de Staat van 26 januari 2018 naar aanleiding van het proces-verbaal,
- de brief van de Stichting c.s. van 5 februari 2018 naar aanleiding van het proces-verbaal,
- de brief van de Stichting c.s. van 8 februari 2018 naar aanleiding van het proces-verbaal,
- de brief van de griffier van 9 februari 2018 aan partijen.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
Begin jaren ’80 van de vorige eeuw heeft de Staat in NAVO-verband overeenkomsten gesloten met de Verenigde Staten betreffende de opslag van Amerikaans militair materieel op Nederlands grondgebied. Ter uitvoering van deze overeenkomsten zijn zogenaamde ‘Prepositioned Organizational Material Storage sites’ (verder: POMS-sites) opgericht. Nederland kende in de periode 1984 tot en met 2006 vijf POMS-sites, gevestigd in Ter Apel, Coevorden, Vriezenveen, Brunssum en Eygelshoven. Deze POMS-sites werden aangestuurd door NL POMS te Coevorden, een tot de Koninklijke Landmacht behorend Defensieonderdeel.
De werkzaamheden op de POMS-sites bestonden in hoofdzaak uit het ontvangen, inspecteren, opslaan, onderhouden en uitgeven van militair materiaal. Dit materieel werd na ontvangst geïnspecteerd en zo nodig gereinigd en gerepareerd. Vervolgens werd het gepreserveerd en opgeslagen in loodsen. Zodra inzet van het materieel nodig was, werd het uit de opslag gehaald, gedepreserveerd, getest, zo nodig gerepareerd en klaargemaakt voor transport. Tot de onderhoudswerkzaamheden behoorde in voorkomende gevallen ook het verven van voertuigen. Het verven gebeurde door middel van spotpainting met een verfkwast of (bij grote oppervlakken) door middel van het spuiten met een spuitpistool. Het verwijderen van oude verflagen gebeurde door middel van schuren met de hand of (bij grote oppervlakken) door middel van stralen met behulp van straalgrit.
De aard van de werkzaamheden op de POMS-sites (opslag en onderhoud van het militair materieel) bracht het werken met gevaarlijke stoffen, waaronder stoffen die Chroom-6 bevatten, met zich. Op de POMS-sites is onder meer met chroomhoudende verf en met Chemical Agent Resistant Coating (verder: CARC) gewerkt. CARC maakt het mogelijk militair materieel na een chemische besmetting te reinigen zonder dat de verf wordt aangetast. Voor zover bekend is CARC niet chroomhoudend. Wanneer CARC op een chroomhoudende grondlaag is aangebracht, kan bij het verwijderen van deze coating de chroomhoudende grondlaag vrijkomen.
Onbeschermde blootstelling aan chroomhoudende verf en CARC met chroomhoudende grondlaag kan gezondheidsrisico’s opleveren. Chroom-6-verbindingen die in het lichaam terechtkomen, worden omgezet in Chroom-3-verbindingen. Omzetting van een Chroom-6-verbinding in een Chroom-3-verbinding buiten een cel is niet schadelijk voor de gezondheid, vindt omzetting daarentegen in een cel plaats dan kan schade aan die cel ontstaan.
[eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] en [eiser 5] zijn werkzaam geweest op de POMS-sites Brunssum en/of Eygelshoven. [eiser 2] heeft hier van 1 maart 1984 tot en met 1 november 2006 als allroundmechanicus werkzaamheden verricht. [eiser 3] was van 1984 tot en met 2006 aanvankelijk werkzaam op de afdeling Preservations en later als magazijnmedewerker. [eiser 4] was van 1 maart 1987 tot en met 1 april 1989 als Servicer Preservation (technicus) werkzaam, en [eiser 5] heeft van 1 maart 1984 tot en met eind 2006 als Mechanic Wheels monteur gewerkt op de POMS-sites.
Sinds augustus 2013 heeft de Staat van meerdere (voormalig) POMS-medewerkers meldingen ontvangen van door hen ondervonden ziektes, die mogelijk veroorzaakt worden door het werken met chroomverf en CARC. Naar aanleiding van deze meldingen heeft de minister van Defensie (verder: de minister) een onderzoek ingesteld naar het gebruik van chroomhoudende verf en CARC binnen defensie en de mogelijke gezondheidsrisico’s die dat met zich brengt. Dit onderzoek wordt gecoördineerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (verder: het RIVM) en begeleid door een paritaire commissie, die op haar beurt wordt ondersteund door het Centrum Arbeidsverhoudingen OverheidsPersoneel (verder: CAOP). Het CAOP is een onafhankelijke stichting die het onderzoek faciliteert door het verstrekken van noodzakelijke informatie en die tevens dient als aanspreekpunt voor (oud)defensiemedewerkers en hun relaties met vragen over CARC en Chroom-6.
In afwachting van de onderzoeksresultaten van het RIVM heeft de minister voor schrijnende gevallen een coulanceregeling (verder: de regeling) getroffen, inhoudende dat
bij een ‘voorstelbare relatie’ tussen de werkzaamheden met Chroom-6 en de aandoening waaraan de defensiemedewerker lijdt, een tegemoetkoming wordt uitgekeerd. Hiervoor is tevens vereist dat de defensiemedewerker gedurende één jaar of langer in een functie werkzaam is geweest zoals vermeld in Bijlage I bij de regeling, en de aandoening waaraan de defensiemedewerker lijdt, is opgenomen in Bijlage II van de regeling. De tegemoetkoming wordt niet teruggevorderd als de aansprakelijkheid blijkt te ontbreken (artikel 4.1 van de regeling), maar wordt wel in mindering op een eventuele latere schadevergoeding gebracht (artikel 4.1 van de regeling). De regeling is niet bedoeld als erkenning van aansprakelijkheid (artikel 1.2 lid 2 van de regeling).
[eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] hebben op basis van de coulanceregeling een vergoeding ontvangen. Aan [eiser 2] is bij besluit van 12 mei 2015 een vergoeding van € 7.500,- toegekend, omdat hij lijdt aan slokdarmkanker en allergisch contacteczeem. [eiser 3] heeft bij besluit 26 augustus 2015 een vergoeding van € 5.000,- toegekend gekregen wegens de aandoeningen allergisch beroepsastma, allergisch contacteczeem en een immunologische aandoening anders dan een allergie. Aan [eiser 4] is bij besluit van 30 juni 2015 een vergoeding van € 5.000,- toegekend in verband met allergisch contacteczeem en chroomzweren. [eiser 5] beroep op de coulanceregeling is bij besluit van 12 oktober 2015 afgewezen, omdat - zo staat in het besluit - de aandoeningen waaraan hij lijdt niet in Bijlage II van de regeling zijn opgenomen.
[eiser 2] (bij brief van 23 augustus 2013), [eiser 3] (bij brief van 4 juni 2014), [eiser 4] (bij e-mail van 21 augustus 2014) en [eiser 5] (bij brief van 12 augustus 2014) hebben het Ministerie van Defensie aansprakelijk gesteld voor de door hen beweerdelijk geleden en in de toekomst nog te lijden materiële en immateriële schade ten gevolge van blootstelling aan lichaamsvreemde agressieve stoffen bij de uitvoering van hun werkzaamheden op de POMS-sites. Defensie heeft bij brief (van 3 april 2014, 23 juni 2014, 20 juni 2014 respectievelijk 27 augustus 2014) kenbaar gemaakt de behandeling van de aansprakelijkheid aan te houden in afwachting van de resultaten van nader onderzoek.
Bij verzoekschrift van 2 oktober 2014 hebben [eiser 2] en [eiser 3] de rechtbank verzocht een voorlopig getuigenverhoor te gelasten naar de aard van de werkzaamheden op de POMS locaties Brunssum en Eygelshoven en de contacten met CARC en overige gevaarlijke stoffen, de eventuele aan- en afwezigheid van de gehanteerde veiligheidsmaatregelen en de informatieverstrekking over gezondheidsrisico’s. Dit voorlopig getuigenverhoor heeft op 25 maart 2015 en 13 april 2015 plaatsgevonden, waarbij negen (voormalig) POMS-medewerkers zijn gehoord: [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [naam 1] , [eiser 5] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] .
Op 4 maart 2016 is bij notariële akte de Stichting Gedupeerden Gevaarlijke Stoffen NL POMS Z.N. (verder: de Stichting) opgericht. In deze akte staat, voor zover hier van belang:
DOEL
ARTIKEL 2
1. De stichting heeft ten doel:
a. het behartigen van de belangen van gedupeerden die op hun werkplek bij het Ministerie van
Defensie en de NL-POMS-sites in Brunssum en Eygelshoven in aanraking zijn gekomen met
gevaarlijke stoffen;
b. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
Bij e-mail van 1 september 2016 heeft de Stichting het Ministerie van Defensie aansprakelijk gesteld. In deze e-mail staat, voor zover hier van belang:
Uw Ministerie van Defensie is om meerdere redenen aansprakelijk voor de schade die de gedupeerden bij de uitvoering van de werkzaamheden hebben opgelopen onder meer wegens het onrechtmatig niet opvolgen van de aanbevelingen, het op alle fronten niet naleven van verplichtingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit, waaronder het schenden van de informatieplicht, het medisch volgen en registreren van de gedupeerden, alsmede het niet terstond staken van de blootstelling en het verwijderen van de mensen uit die blootstelling, maar ook bijvoorbeeld wegens het niet uitvoeren van maatregelen waarvoor de subsidiegelden van de NAVO in 2000 zijn betaald. Vanwege dit laatste aspect alleen al is het Ministerie van Defensie ongerechtvaardigd verrijkt voor een bedrag van
fl. 2.308.734,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum betaling door de NAVO in 2000.
Het Ministerie van Defensie heeft bij e-mail van 8 november 2016 hierop gereageerd. In deze e-mail staat, voor zover hier van belang:
U omschrijft in uw brief niet duidelijk namens wie precies u het ministerie van Defensie aansprakelijk stelt. Doet u dit voor de Stichting waarvoor u zegt op te treden en/of een aantal specifieke gedupeerden? Indien u dit (mede)namens een aantal specifieke gedupeerden doet, is mij op dit moment niet duidelijk, wie deze gedupeerden zijn. Gelet op het voorgaande kan ik op dit moment niet beoordelen op welke vorderingsrecht(en) de aansprakelijkheid betrekking heeft. Ook omschrijft u slechts in zeer algemene bewoordingen de omstandigheden die aansprakelijkheid aan de zijde van Defensie zouden kunnen opleveren in de door u bedoelde zin. Tegen deze achtergrond verwijs ik u voor wat betreft de aansprakelijkstelling in verband met de arbeidsomstandigheden op de POMS-sites naar het onderzoek dat op dit moment door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wordt verricht naar de relatie tussen chroom-6 en de werkzaamheden die door personeel van Defensie zijn verricht op de POMS-sites. … De uitkomsten van dit onderzoek zullen moeten worden afgewacht … .
3 Het geschil
De Stichting c.s. vorderen:
1. te verklaren voor recht dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) ten aanzien van een ieder van de werknemers en/of tewerkgestelden en/of ambtenaren en/of zelfstandig werkzame personen die minimaal in delen of aaneengesloten voor drie maanden werkzaam is geweest in één van de NL-POMS-sites onrechtmatig heeft gehandeld.
2. te verklaren voor recht dat ten aanzien van het verband tussen gezondheidsschade en de blootstelling van Chroom-6 en andere schadelijke stoffen de omkeerregeling van toepassing is voor een ieder van de werknemers en/of tewerkgestelden en/of ambtenaren en/of zelfstandig werkzame personen die:
a. minimaal in delen of aaneengesloten voor zes maanden werkzaam zijn geweest in
één van de NL-POMS-sites,
b. klachten en beperkingen hebben zoals vermeld in de coulanceregeling blijkende uit een uitkering krachtens die regeling,
c. gezondheidsschade hebben betreffende het verkleuren en uitvallen van het grootste deel van de tanden,
d. zijn overleden aan een ziekte of beperkingen zoals in de coulanceregeling vermeld.
3. te verklaren voor recht dat ten aanzien van ambtenaren die minimaal in delen of aaneengesloten voor zes maanden werkzaam is geweest in één van de NL-POMS-sites op grond van (art. 35 van) het Algemeen Rijksambtenarenreglement in deze kwestie sprake is van een dienstongeval of beroepsziekte, voortvloeiend uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de uitvoering van zijn taak waaraan de ambtenaar zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken en dus van een beroepsincident, subsidiair sprake is van een ziekte, die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moeten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten en dus van een beroepsziekte.
4. de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat te gebieden een ieder van de werknemers en/of tewerkgestelden en/of ambtenaren en/of zelfstandig werkzame personen die minimaal in delen of aaneengesloten voor zes maanden werkzaam is geweest in één van de NL-POMS-sites op te roepen voor een medisch onderzoek en daarbij te stimuleren een medisch onderzoek te laten plaatsvinden door daarvoor speciaal opgeleide artsen, met de opdracht zoveel mogelijk te onderzoeken of en zo ja in hoeverre de medische klachten en beperkingen kunnen samenhangen met de blootstelling aan Chroom-6 in combinatie met andere schadelijke stoffen.
5. te verklaren voor recht dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) aan een ieder van de werknemers en/of tewerkgestelden en/of ambtenaren en/of zelfstandig werkzame personen die minimaal in delen of aaneengesloten voor zes maanden werkzaam is geweest in één van de NL-POMS-sites, verschuldigd is een niet met een eerdere schadetoewijzing/tegemoetkoming verrekenbaar bedrag en dit te verwerken in een uitbreiding van de coulanceregeling overeenkomstig de na te noemen veroordeling ten behoeve van [eisers 2 t/m 5] ad € 9.000,- per persoon.
6. de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen om aan [eisers 2 t/m 5] te betalen een bedrag van € 9.000,- per persoon op na te noemen gronden verschuldigd te vermeerderen met een schadevergoeding zowel materieel als immaterieel, verschenen en toekomstig, deze schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet en te vermeerderen met rente vanaf datum blootstelling tot aan de dag der algehele voldoening.
7. de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat te veroordelen om aan de Stichting te betalen een bijdrage in de buitengerechtelijke advocatenkosten van mr. R.M.W.H. Bedaux, te bepalen op € 60.000,-
8. alle voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot aan de dag ter algehele voldoening.
9. de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) te veroordelen in de kosten van deze procedure inclusief de getuigenverhoren (behandeling verzoek en twee dagen horen van getuigen) aan de zijde van de Stichting gevallen inclusief salaris advocaat.
De Stichting c.s. leggen aan hun vorderingen onrechtmatig handelen van de Staat ten grondslag. De Staat heeft, aldus de Stichting c.s., nagelaten de op de POMS-sites werkzame personen voor en in te lichten over de blootstelling aan Chroom-6 en andere gevaarlijke stoffen gebruikt bij de op de POMS-sites verrichtte werkzaamheden, terwijl de Staat in ieder geval vanaf 1985 weet had van het gevaar dat chroom-6 met zich brengt. De onrechtmatigheid is voorts gelegen in het daadwerkelijk blootstellen van de op de POMS-sites werkzame personen aan Chroom-6 en andere gevaarlijke stoffen, zonder dat de Staat
- zoals (Europese) regelgeving voorschrijft - maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van die blootstelling, in het nalaten deze personen medisch te onderzoeken en hun medisch te volgen, en in het nalaten onderzoek te doen naar de mate van gevaarzetting.
De Staat voert verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang nader ingegaan.