Home

Rechtbank Limburg, 08-01-2019, ECLI:NL:RBLIM:2019:83, AWB - 17 _ 3675

Rechtbank Limburg, 08-01-2019, ECLI:NL:RBLIM:2019:83, AWB - 17 _ 3675

Gegevens

Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
8 januari 2019
Datum publicatie
10 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:RBLIM:2019:83
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3675

Inhoudsindicatie

Waterwet bevat eigen verjaringsregeling; geen aanleidingartikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing te achten.

Uit artikel 7.14, eerste lid, van de Waterwet volgt dat het bij het verzoek om nadeel-compensatie van eisers niet gaat om de schade als gevolg van het grondwater(peil), maar om de schade als gevolg van de uitvoering van de taken van het waterschap, in dit geval dus als gevolg van de verhoging van het grondwaterpeil door de in geding zijnde werkzaamheden aan de Elsbemden.

De rechtbank acht de conclusie van de commissie dat de grondwaterstijging als gevolg van de werkzaamheden aan de Elsbemden beperkt is tot ongeveer 10 cm niet onzorgvuldig tot stand gekomen, inhoudelijk inzichtelijk en niet onbegrijpelijk. Aan de conclusie van de commissie ligt ten grondslag de toepassing van een grondwatermodel door verweerder. Deze is weliswaar niet onafhankelijk, maar wel deskundig ten aanzien van waterbeheer. Bovendien zijn de bevindingen over de toepassing van het model door de onafhankelijke deskundige hydroloog Maas op twee verschillende manieren geverifieerd, met als uitkomst dat geohydrologisch aannemelijk is dat de werkzaamheden aan de Elsbemden tot een grondwaterpeilverhoging van (hooguit) 10 cm hebben geleid. Niet gesteld of gebleken is dat het grondwatermodel of de toepassing ervan onjuist of onbegrijpelijk is. Daarmee is niet miskend dat de grondwaterstijging bij de woning van eisers feitelijk meer beloopt, maar daarvoor bestaan andere mogelijke oorzaken, zoals bodemgesteldheid, begroeiing, neerslag en verdamping, die niet gerelateerd zijn aan de werkzaamheden aan de Elsbemden. Nader onderzoek naar die andere oorzaken, zoals door hydroloog Schonewille is betoogd met betrekking tot de bodemgesteldheid, zal de conclusie voor zover die ziet op de waterhuishoudkundige ingrepen als oorzaak voor de grondwaterpeilverhoging, dan ook niet beïnvloeden. Ook het ontbreken van historische (grondwater)informatie en van een nulmeting voorafgaand aan de ingrepen aan de Elsbemden is bij hantering van het grondwatermodel niet van doorslaggevende betekenis. De hierop gerichte gronden slagen dan ook niet.

Uitspraak

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

Zaaknummer: ROE 17 / 3675

en

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2017 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om nadeelcompensatie afgewezen.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit een pro forma bezwaarschrift ingediend en verweerder verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep. Verweerder heeft met dat verzoek ingestemd en het bezwaarschrift doorgestuurd naar deze rechtbank.

Bij brief van 29 december 2017 hebben eisers de beroepsgronden ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2018, waar eisers, bijgestaan door hun gemachtigde mr. M. Peeters, advocaat te Someren, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.G.G. van Nisselroij, advocaat te Venlo, J.P.G.M. Geelen, adviseur juridische zaken, A.T.P. van Dijck, projectleider, en ir. J.M.P.M. Peerboom, hydroloog, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het Waterschap Peel en Maasvallei (één van de rechtsvoorgangers van het Waterschap Limburg) heeft in 2005 en 2006 in het kader van het plan “Groote Molenbeek; inrichtingsplan Elsbeek” werkzaamheden aan de Elsbemden te Maasbree uitgevoerd. Eisers, die in dit gebied woonachtig zijn, hebben vanaf 2009 bij het waterschap geklaagd over (de gevolgen van) het gestegen grondwaterpeil als gevolg van die werkzaamheden en het waterschap daarop aangesproken. In 2010 heeft het waterschap een peilgestuurde drainage aangelegd en in 2011 is aan eisers een geldelijke vergoeding van € 14.140,- uitgekeerd. Bij brief van 8 maart 2013 heeft het dagelijks bestuur van het Waterschap Peel en Maasvallei eisers medegedeeld dat de uitvoering van de werkzaamheden aan de Elsbemden een structurele verhoging van de grondwaterstand tot gevolg heeft gehad, dat daarom in 2010 de peilgestuurde drainage is aangelegd en dat het in 2011 uitgekeerde bedrag is betaald als afkoopsom ter finale kwijting voor een minder efficiënt gebruik van het weiland bij de woning van eisers (lagere opbrengsten, extrakosten en extra werkzaamheden).

1.1.

Na evaluatie van voornoemde maatregelen is gebleken dat er aanvullende maatregelen nodig zijn wil er sprake zijn van een droge kelder bij de woning van eisers. Daarvoor heeft het waterschap een technische drainagemaatregel aangeboden om de grondwaterstand onder de woning permanent te verlagen, dan wel een geldelijke compensatie, onder het aanvaarden van het bod ter finale kwijting. De brief van 8 maart 2013 vermeldt voorts dat, indien eisers het aanbod niet zouden accepteren, alleen de mogelijkheid resteert om een formeel verzoek tot schadevergoeding in te dienen op basis van de Verordening nadeelcompensatie waterschap Peel en Maasvallei (hierna: de Verordening).

1.2.

In 2017 is het drainagesysteem nog aangepast en een aanvullende schadevergoeding betaald van € 2.520,- (schadevergoeding voor opbrengstderving van grasland voor zeven jaar). Er is ook een duiker geplaatst in de waterschapsbeek.

2. Bij brief van 24 juli 2015 hebben eisers een verzoek tot schadevergoeding op basis van de Verordening ingediend. Daarbij hebben eisers een schade-expertiserapport van TechnoConsult (ir. P. Schinkel) van 17 maart 2015 overgelegd. Onder verwijzing naar dat rapport hebben eisers verzocht om schadevergoeding voor de volgende posten: herstelkosten van de woning, materiële gevolgschade, kosten verbonden aan het nemen van preventieve maatregelen met betrekking tot de woning, waardedaling van de woning, vermogensschade in de vorm van gederfd woongenot, deskundigenkosten en advocaatkosten, vermeerderd met wettelijke rente.

3. Het waterschap heeft conform de Verordening advies gevraagd aan een deskundigencommissie (hierna: de commissie), waarvan de samenstelling door eisers is geaccordeerd. De commissie heeft advies gevraagd aan Maas Geohydrologisch Advies (hierna: Maas) en Adviesburo E Dinslage (hierna: Dinslage). Het conceptadvies van de commissie is aan partijen voorgelegd en eisers hebben daarop gereageerd, onder overlegging van een rapport van hydroloog R. Schonewille van ATBK adviesbureau voor bodem, water en ecologie (rapport van 3 maart 2017) en een rapport van ir. P. Schinkel van TechnoConsult over de scheurvorming (rapport van 20 maart 2017).

3.1.

De commissie heeft op 13 juli 2017 geadviseerd aan verweerder. In het ter zake opgemaakte advies heeft de commissie geconcludeerd dat de werkzaamheden aan de Elsbemden tot een structurele verhoging van het grondwaterpeil hebben geleid van 10 cm en dat voor zover eisers als gevolg van deze stijging nadeel hebben ondervonden dit nadeel, wanneer ook aan een aantal andere criteria is voldaan, voor vergoeding in aanmerking komt. De door eisers gestelde schade kent volgens het rapport advies twee oorzaken: (1) de druk van het grondwater op de constructie (met als gevolg: scheuren) en (2) het doordringen van water in de kelder (met als gevolg: schimmel). Om de druk van het grondwater op de constructie te onderzoeken is Dinslage ingeschakeld, die tot de conclusie is gekomen dat niet kan worden uitgesloten dat fluctuerende grondwaterstanden tot zetting hebben geleid, terwijl daarvoor ook andere omstandigheden zijn aan te wijzen.

3.2.

De commissie heeft vervolgens geconcludeerd dat niet aannemelijk is dat de scheuren worden veroorzaakt door de beperkte grondwaterstijging van 10 cm. De oorzaak van de schimmel is volgens de commissie ook niet gelegen in de grondwaterstijging van 10 cm, omdat voorafgaand aan die stijging het grondwaterpeil ook al regelmatig hoger was dan dat van de keldervloer.

4. In beroep hebben eisers – kort weergegeven – aangevoerd dat het advies van de commissie onzorgvuldig is en dat ongemotiveerd stellingen en standpunten van eisers, die met deskundigenrapporten zijn onderbouwd, ter zijde zijn geschoven.

5. In zijn verweerschrift heeft verweerder gesteld dat een aanspraak op nadeelcompensatie verjaart vijf jaar nadat degene, die de schade lijdt, bekend is geworden met zowel het gestelde oorzakelijke besluit als de feitelijke schade, alsook met de persoon die de schade zou hebben veroorzaakt. Nu eisers, zoals blijkt uit hun brief van 16 maart 2009, op die datum bekend waren met de schade en nadien geen stuitingshandelingen hebben verricht, is een eventuele aanspraak op nadeelcompensatie volgens verweerder op 16 maart 2014 verjaard.

6. De rechtbank stelt vast dat, gelet op de bewoordingen van voormeld verweer, verweerder kennelijk (alsnog) een beroep wenst te doen op artikel 3:310, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek waarin – voor zover hier van belang – is bepaald dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt of de boete opeisbaar is geworden.

6.1.

De rechtbank overweegt dat verweerder kennelijk geen aanleiding heeft gezien bij het bestreden besluit toepassing te geven aan artikel 7.14, derde lid, van de Waterwet, waarin – voor zover hier van belang – is bepaald dat het bestuursorgaan het verzoek om nadeelcompensatie kan afwijzen indien vijf jaren zijn verlopen na de dag waarop de schade zich heeft geopenbaard, dan wel nadat de benadeelde redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de schade. Zoals ook blijkt uit de parlementaire geschiedenis van deze bepaling (Tweede Kamer 2006-2007, 30 818, nr. 3, p. 64 en p. 135), bevat de Waterwet daarmee een eigen verjaringsregeling, zodat er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding bestaat in het onderhavige geval artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing te achten. De rechtbank gaat daarom aan dit verweer voorbij.

7. Eisers hebben met hun verzoek om nadeelcompensatie schade aan de kelder respectievelijk hun woonhuis en inventaris gemeld (alsmede daarmee samenhangende schadeposten) en ter onderbouwing van die claim het rapport van TechnoConsult van 17 maart 2015 overgelegd. Het onderzoek van de commissie heeft zich tot deze claim beperkt en verweerder heeft in het bestreden besluit een standpunt hierover ingenomen. Hetgeen eisers in beroep hebben aangevoerd over schade aan weilanden, bomen, de boerderij en de paardenstal, de wijze waarop verweerder maatregelen heeft aangebracht en de werking van het drainagesysteem, is niet (ook) ten grondslag gelegd aan het verzoek om nadeelcompensatie en valt daarom buiten de omvang van dit geding. De rechtbank gaat daar dan ook niet op in.

8. De rechtbank zal voorts geen consequenties verbinden aan de omstandigheid dat verweerder (reeds) naar aanleiding van een pro forma bezwaarschrift heeft ingestemd met het daarin vervatte verzoek om in te stemmen met rechtstreeks beroep. Voorts overweegt de rechtbank het volgende.

9. Ingevolge artikel 7.14, eerste lid, van de Waterwet wordt aan degene die als gevolg van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer schade lijdt of zal lijden, op zijn verzoek door het betrokken bestuursorgaan een vergoeding toegekend, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening kent het bestuur degene die schade lijdt, of zal lijden, als gevolg van het door het waterschap vervullen van de taken genoemd in het reglement, op verzoek een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet, of niet voldoende, anderszins is verzekerd.

10. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op een advies dat is opgesteld door een – door hem met instemming van eisers benoemde – onafhankelijke en onpartijdige commissie van deskundigen. Gelet op vaste jurisprudentie mag het bestuursorgaan, indien door een dergelijke commissie op objectieve wijze verslag is gedaan van het door deze deskundige(n) verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusie ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusie niet onbegrijpelijk is, bij het nemen van een besluit als het onderhavige van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies naar voren zijn gebracht. Het ligt daarom op de weg van eisers om met tegenrapporten concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies van de commissie naar voren te brengen.

11. Uit artikel 7.14, eerste lid, van de Waterwet volgt dat het bij het verzoek om nadeelcompensatie van eisers niet gaat om de schade als gevolg van het grondwater(peil), maar om de schade als gevolg van de uitvoering van de taken van het waterschap, in dit geval dus als gevolg van de verhoging van het grondwaterpeil door de in geding zijnde werkzaamheden aan de Elsbemden. Dat betekent dat schade als gevolg van eventuele stijging van het grondwaterpeil als gevolg van andere oorzaken dan de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer niet voor vergoeding in aanmerking komt. Hieruit volgt dat de discussie niet kan gaan over een eventueel causaal verband tussen de (verhoging van de) grondwaterstand en de schade die eisers ondervinden, maar over het causale verband tussen de verhoging van het grondwaterpeil voor zover die een gevolg is van de werkzaamheden aan de Elsbemden en de door eisers ondervonden schade. Anders dan eisers stellen, heeft verweerder dit laatste, relevante, causale verband niet erkend.

11.1.

Dit kader brengt voorts mee dat de beroepsgronden over onjuistheden in het opnameverslag van 25 januari 2016 en de effectiviteit van het aangelegde drainagesysteem aan de achterkant van de woning van eisers ter verlaging van de grondwaterstand (voor zover al binnen de omvang van het geding), niet tot het door eisers gewenste resultaat kunnen leiden.

12. Verweerder heeft in het bestreden besluit overeenkomstig het advies van de commissie besloten en in het verweerschrift toegelicht dat de commissie kennis heeft genomen van het commentaar van eisers op het concept en van de door hen ingebrachte deskundigenrapporten. In het definitieve advies is de commissie volgens verweerder gemotiveerd ingegaan op hetgeen door en namens eisers is aangevoerd en heeft de commissie onderbouwd waarom zij bij haar advies blijft. Op grond van het advies van de commissie heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de stijging van het grondwaterpeil als gevolg van de werkzaamheden aan de Elsbemden beperkt blijft tot 10 cm. Verweerder is op grond van een daarbij gehanteerd grondwatermodel tot die conclusie gekomen. Hydroloog Maas heeft die conclusie onderschreven en deze naar aanleiding van het commentaar van eisers en de door hen ingeschakelde deskundige Schonewille andermaal toegelicht en onderschreven. Maas is van opvatting dat de uitkomst van het grondwatermodel zoals bepaald door verweerder geohydrologisch aannemelijk is. Maas is voorts ingegaan op de opmerkingen die namens eisers zijn gemaakt door hydroloog Schonewille en heeft gemotiveerd uiteengezet dat deze deskundige weliswaar suggesties heeft gedaan over (andere) oorzaken voor de grondwaterstijging, maar niet met feiten en omstandigheden is gekomen die relevant zijn voor de te beantwoorden vraag naar de stijging van het grondwater als gevolg van de waterhuishoudkundige ingrepen. Voor zover is vastgesteld dat de peilbuis voor de woning van eisers een hogere stand van het grondwater vertoont dan de peilbuis nabij de bermgreppel, zijn de deskundigen Maas en Schonewille het er over eens dat dit verklaard kan worden uit de situering van deze peilbuizen. Voor zover Schonewille daarvoor aanvullend verwijst naar de bodemopbouw als oorzaak voor verhoging van de grondwaterstand in de peilbuis nabij de woning van eisers, is Maas van mening dat dit los staat van de door hem aannemelijk geachte conclusie van verweerder dat de grondwaterstand ter plaatse van de woning mogelijk 10 cm is gestegen door de waterschapswerken.

13. De rechtbank acht de conclusie van de commissie dat de grondwaterstijging als gevolg van de werkzaamheden aan de Elsbemden beperkt is tot ongeveer 10 cm niet onzorgvuldig tot stand gekomen, inhoudelijk inzichtelijk en niet onbegrijpelijk. Aan de conclusie van de commissie ligt ten grondslag de toepassing van een grondwatermodel door verweerder. Deze is weliswaar niet onafhankelijk, maar wel deskundig ten aanzien van waterbeheer. Bovendien zijn de bevindingen over de toepassing van het model door de onafhankelijke deskundige hydroloog Maas op twee verschillende manieren geverifieerd, met als uitkomst dat geohydrologisch aannemelijk is dat de werkzaamheden aan de Elsbemden tot een grondwaterpeilverhoging van (hooguit) 10 cm hebben geleid. Niet gesteld of gebleken is dat het grondwatermodel of de toepassing ervan onjuist of onbegrijpelijk is. Daarmee is niet miskend dat de grondwaterstijging bij de woning van eisers feitelijk meer beloopt, maar daarvoor bestaan andere mogelijke oorzaken, zoals bodemgesteldheid, begroeiing, neerslag en verdamping, die niet gerelateerd zijn aan de werkzaamheden aan de Elsbemden. Nader onderzoek naar die andere oorzaken, zoals door hydroloog Schonewille is betoogd met betrekking tot de bodemgesteldheid, zal de conclusie voor zover die ziet op de waterhuishoudkundige ingrepen als oorzaak voor de grondwaterpeilverhoging, dan ook niet beïnvloeden. Ook het ontbreken van historische (grondwater)informatie en van een nulmeting voorafgaand aan de ingrepen aan de Elsbemden is bij hantering van het grondwatermodel niet van doorslaggevende betekenis. De hierop gerichte gronden slagen dan ook niet.

14. Voor zover eisers als gevolg van deze stijging van het grondwaterpeil van 10 cm nadeel hebben ondervonden, komen zij in beginsel voor vergoeding van dit nadeel in aanmerking. In het advies van de deskundigencommissie is daarvoor de stijging van het grondwaterpeil van 10 cm als gevolg van de werkzaamheden aan de Elsbemden gerelateerd aan de twee schadeoorzaken voor de woning van eisers: scheurvorming en schimmelvorming/ vochtschade.

15. Verweerder heeft zich in navolging van de commissie op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat de scheur- en schimmelvorming dient te worden toegeschreven aan de stijging van het grondwaterpeil van 10 cm, te meer niet nu het niveau van het grondwater gedurende de winterperiode al was gelegen boven het keldervloerniveau van de woning van eisers. Verweerder is van mening dat de stijging van 10 cm marginaal is ten opzichte van reguliere schommelingen.

15.1.

Eisers hebben met betrekking tot de scheurvorming in de woning aangevoerd dat het rapport van Dinslage een onvoldoende deugdelijke basis is voor verweerders conclusie, nu daarin ten onrechte en zonder dat te onderzoeken is aangenomen dat er geen samendrukbare grondlagen zijn onder de woning. Verder hebben eisers aangevoerd dat Dinslage ten onrechte als uitgangspunt heeft genomen dat er sprake is van een grondweerstand van 150 kN/m², omdat in het “Rapport bij de Verdrogingsgevoelige Vegetatiekaart Limburg 2013 (VVL)” sprake is van “veelal lemig dekzand”. Dat er pas vanaf 2007 scheuren zouden zijn opgetreden betekent volgens eisers dat het niet door zetting komt, maar door de fluctuaties in het grondwaterpeil. De andere door Dinslage genoemde omstandigheden voor ontstaan van scheuren achten eisers zeer onwaarschijnlijk, omdat er tot 2007 geen scheuren zijn opgetreden. Met betrekking tot de schimmelvorming hebben eisers betoogd dat pas sinds 2005 vocht in de kelder aanwezig is en dat de kelder voldeed aan de minimumeisen van het Bouwbesluit. Volgens eisers is de scheurvorming ontstaan door de maatregelen van het waterschap en is daardoor vervolgens de schimmelvorming opgetreden. De natte kelder is ook een gevolg van de grondwaterstanden boven het peil van de keldervloer en is dus volgens eisers toe te rekenen aan de herinrichting van de Elsbeek.

15.2.

Voor zover eisers betogen dat de bodemcondities onder hun woning onvoldoende in kaart zijn gebracht en in ogenschouw zijn genomen, is de rechtbank van oordeel dat met deze beroepsgrond, wat daar ook van zij, niet aannemelijk is gemaakt dat de voor de causaliteit in aanmerking te nemen stijging van het grondwaterpeil van 10 cm effect heeft gehad op het ontstaan van scheurvorming en/of schimmelvorming. In het advies van de commissie is voldoende toegelicht dat, uitgaande van de peilbuisgegevens nabij de woning van eisers, een neerwaartse correctie van 10 cm niet leidt tot een significant ander beeld. Gelet daarop komt de rechtbank de conclusie van de commissie, dat de scheur- en schimmelvorming geen gevolg zijn van de waterschapswerken, niet onbegrijpelijk voor. De enkele niet onderbouwde stelling dat de kelder voorafgaand aan 2005 droog was, leidt, gegeven de vaststelling dat grondwaterpeilverhoging door meerdere oorzaken kan ontstaan, niet tot de conclusie dat de natte kelder een gevolg is van de waterschapswerken.

15.3.

Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende advies dat de grondwaterpeilverhoging van 10 cm niet heeft geleid tot de door eisers ondervonden schade, niet onbegrijpelijk voorkomt. De hierop gerichte beroepsgronden slagen evenmin.

16. De rechtbank is van oordeel dat eisers geen concrete aanknopingspunten naar voren hebben gebracht op grond waarvan gezegd dient te worden dat de conclusie in het advies van de commissie, dat de grondwaterstijging als gevolg van de werkzaamheden aan de Elsbemden niet heeft geleid tot de door eisers ondervonden schade, onzorgvuldig tot stand is gekomen, inhoudelijk niet inzichtelijk, onbegrijpelijk of niet concludent is. Eisers zijn er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat er wel causaal verband bestaat tussen de scheur- en schimmelvorming in hun woning en de aan de Elsbemden verrichte waterschapswerken. Dat betekent dat verweerder het advies aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen en dat het bestreden besluit daarmee voorzien is van een deugdelijke motivering.

17. Het beroep is derhalve ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzitter, en mr. Th.M. Schelfhout en mr. P.H. Broier, leden, in aanwezigheid J.N. Buddeke, griffier.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 januari 2019.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op: 8 januari 2019.

Rechtsmiddel