Rechtbank Limburg, 30-07-2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:5626, 8512241/AZ/20-81
Rechtbank Limburg, 30-07-2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:5626, 8512241/AZ/20-81
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Limburg
- Datum uitspraak
- 30 juli 2020
- Datum publicatie
- 31 juli 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBLIM:2020:5626
- Zaaknummer
- 8512241/AZ/20-81
Inhoudsindicatie
Gevangenisbewaker PI Zuid dient valse reisdeclaraties in.
Verzoek van de Staat tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e- grond (ernstig verwijtbaar handelen) wordt afgewezen. Gebleken is dat de medewerker heeft gehandeld onder aanhoudende ernstige psychische druk van zijn direct leidinggevende. Deze omstandigheid doet tot op grote hoogte afbreuk aan de toerekenbaarheid van de verwijtbaarheid van het handelen. Verder heeft hij de opbrengst geheel of nagenoeg geheel moeten afstaan aan die leidinggevende om diens (cocaïne) verslaving te bekostigen.
Tenslotte is van belang geoordeeld dat de medewerker zelf openheid van zaken heeft gegeven en alle medewerking aan het onderzoek heeft verleend.
Ontbinding op de g-grond (verstoorde verhouding) is afgewezen omdat de Staat op geen enkele wijze heeft getracht de verhouding te herstellen. Dit is temeer van belang nu de medewerker hier zelf mee naar buiten is gekomen door op de zaak op te biechten, hij verder goed functioneert en zijn teamgenoten graag met hem werken.
Hetzelfde geldt ten aanzien van de inspanningsverplichting van de Staat om de mogelijkheid tot herplaatsing te onderzoeken. Niet is gebleken dat de Staat hier de nodige aandacht aan gegeven heeft.
De vordering tot terugbetaling van de uitgekeerde bedragen is verwezen naar de handelskamer van de rechtbank nu deze boven de competentiegrens van de kamer voor kantonzaken uitgaat en ook overigens onvoldoende als een met de ontbinding verband houdende vordering te beschouwen is, nu deze is geformuleerd als een vordering uit onrechtmatige daad en/of uit onverschuldigde betaling.
Uitspraak
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 8512241 \ AZ VERZ 20-81
Beschikking van de kantonrechter van 30 juli 2020
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon DE STAAT DER NEDERLANDEN,
gevestigd te 's-Gravenhage,
werkgever
procederende in persoon,
verzoekende partij in het verzoek,
tegen:
[verweerder] ,
wonend [adres] ,
[woonplaats] ,
werknemer
gemachtigde mr. M.R. Meulenberg-ten Hoor,
verwerende partij in het verzoek.
Partijen zullen hierna de Staat en [verweerder] worden genoemd.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 14 mei 2020 ter griffie ontvangen verzoekschrift
- het verweerschrift
- de nader ingezonden producties aan de zijde van [verweerder] d.d. 11 en 24 juni 2020
- het herziene verweerschrift d.d. 24 juni 2020
- de mondelinge behandeling d.d. 30 juni 2020
Daarna is beschikking bepaald.
2 De feiten
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 februari 2007 bij de Staat aangesteld. Deze aanstelling is van rechtswege op grond van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) op 1 januari 2020 een arbeidsovereenkomst geworden.
[verweerder] vervulde ten tijde van het onderhavige ontbindingsverzoek de functie van [functienaam 1] tegen een loon van € 2.605,10 bruto per maand, exclusief IKB-budget van 16,37% van het loon.
[verweerder] is werkzaam binnen de Penitentiaire Inrichting Zuidoost te Roermond (hierna: de PI).
Op 30 oktober 2019 heeft [verweerder] zich uit eigenbeweging gemeld bij [naam 1] (zijnde Afdelingshoofd binnen de PI) met de mededeling dat hij een verklaring wilde afleggen over een aantal zaken die betrekking hadden op zijn voormalig leidinggevende, [naam 2] (hierna: [naam 2] ) en het opmaken van valse reisdeclaraties. Tevens is op 31 oktober 2019 door onder andere [naam 3] , [functienaam 2] binnen de PI (hierna: [naam 3] ) een gesprek gevoerd. Blijkens het verslag dat van dit gesprek is opgemaakt, heeft [verweerder] , voor zover thans van belang, het volgende verklaard:
“(..) [verweerder] geeft aan dat het in het begin onschuldig was en dat het vanuit iets kleins alleen maar erger werd. [verweerder] geeft aan dat het begon met een klein bedrag. [naam 2] heeft [verweerder] gevraagd om € 20 te lenen omdat hij zijn beurs vergeten zou zijn. Hierna volgde het onjuist declareren van reisdeclaraties. [verweerder] geeft aan meerdere malen aan [naam 2] gevraagd te hebben waarvoor hij dat geld nodig had. [verweerder] geeft aan dat [naam 2] zorgde voor een schuldgevoel, doordat [naam 2] aangaf dat zijn vrouw of kinderen iets zou overkomen indien [verweerder] hem geen geld zou geven. Wat zijn vrouw of kinderen precies zouden overkomen indien [verweerder] geen geld zou geven wilde de keer [naam 2] niet zeggen, dit was privé gaf [naam 2] aan. [verweerder] geeft aan dat [naam 2] hem hiermee onder druk heeft gezet. [verweerder] kon er niet mee leven indien de vrouw of de kinderen van [naam 2] daadwerkelijk iets zou overkomen. Dit emotioneert [verweerder] zwaar tot op de dag van vandaag. (..)
[verweerder] vertelt dat [naam 2] hem vaker in paniek opbelde voor geld. (..)
[verweerder] geeft aan dat hij de declaraties met toestemming van [naam 2] invoerde. Later voerde [naam 2] de declaraties in P-direkt ook onder de naam van [verweerder] . (..) [verweerder] antwoordt hierop dat [naam 2] hem gebeld heeft tijdens zijn vakantie. [verweerder] heeft de inloggegevens van zijn P-direktaccount aan [naam 2] verstrekt. Na de vakantie bleef [naam 2] gebruik maken van de inloggegevens en hiermee reiskosten en verblijfkosten declareren.
[naam 3] geeft aan dat ze zich afvraagt hoe [naam 2] aan het geld kwam dat [verweerder] had ontvangen door middel van de declaraties. [verweerder] gaf aan dat [naam 2] het geld kwam halen of dat ze elders afspraken bijvoorbeeld bij de McDonalds. [naam 2] kreeg het geld cash overhandigd van [verweerder] .
(..)”
Met ingang van 31 oktober 2019 is [verweerder] op grond van artikel 77 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) de toegang tot de PI ontzegd. Tevens is aangezegd dat een disciplinair onderzoek wordt gestart.
Voormeld disciplinair onderzoek is door Bureau Integriteit (hierna: BI) uitgevoerd en de bevindingen zijn neergelegd in een onderzoeksrapport gedateerd op 27 februari 2020. BI heeft haar onderzoek gebaseerd op diverse bronnen, te weten:
- -
-
stukken die zijn overhandigd door [naam 3] waaronder ook bankafschriften ter beschikking gesteld door [verweerder] ;
- -
-
overzicht van gegevens uit Iolan betreffende de aanwezigheidsregistratie in de PI van [verweerder] en [naam 2] over de periode 2016-2019
- -
-
dienstroosters van [verweerder] over de periode 2016-2019
- -
-
uitdraai P-direct, met betrekking tot de ingediende reisdeclaraties van [verweerder] van 2010 tot juli 2019
- -
-
salarisstroken van [verweerder] over de periode april 2017 tot en met juli 2018
- -
-
nog beschikbaar zijnd berichtenverkeer tussen [verweerder] en [naam 2]
- -
-
gespreksverslagen met [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , getuige [naam 2] en [verweerder] .
BI concludeert samenvattend:
“Er zijn in de periode van maart 2017 tot en met juli 2018 door [verweerder] oneigenlijke reisdeclaraties ingediend. Hij verklaarde dit onder druk te hebben gedaan van [naam 2] . [naam 2] verklaarde dat hij het initiatief heeft genomen, hij heeft [verweerder] hierin meegenomen om de fraude te plegen. De verklaringen zijn tegenstrijdig op de punten dat er afspraken zouden zijn om de “winst” samen te delen. [naam 2] verklaarde dat, maar dat wordt ontkend door [verweerder] . Feitelijk is dat er is gedeclareerd terwijl de dienstreizen niet zijn gemaakt door [verweerder] . De data van de dienstreizen laten zien dat [verweerder] veelal aan het werk was in de PI.
Beide personen, [verweerder] en [naam 2] verklaren dat zij oneigenlijk hebben gedeclareerd. Niet is vastgesteld dat [naam 2] zelf declaraties namens [verweerder] heeft uitgevoerd. Uit de feiten (aanwezigheid Iolan) blijkt dat dit niet het geval is geweest in de periode die door [verweerder] wordt genoemd..”
Uit de verklaring die door [naam 2] ten overstaan van BI is afgelegd, blijkt voor zover thans van belang, het volgende:
“(..) Ik heb het moeilijk gehad In de PI als leidinggevende. Ik ging twijfelen aan mijzelf. Ik raakte depressief en wist niet wat te doen. Dit werd ook opgemerkt door mijn collega's. (..) Ik zat in een dip en heb mijn uitvlucht gezocht in cocaïne. Ja, ik ben cocaïne gaan gebruiken.
(..)
Uit onderzoek is gebleken dat u ook reisdeclaraties hebt ingediend in P-direkt voor medewerkers in uw team. Klopt dat en waarom hebt u dat gedaan?
Dat heb ik nooit gedaan. Ik heb wel samen met [functienaam 1] [verweerder] reisdeclaraties ingediend. Ik zal u daar later meer over verklaren.
Op welke wijze controleerde u de door uw medewerkers ingediende reisdeclaraties. Zij worden als "taak" fiattering in uw werkvoorraad geplaatst door het systeem P-direkt?
Dat klopt. Ik kreeg ze in mijn werkbakje in P-direkt. Ik fiatteerde ze en klikte ze hierna als akkoord door. De uitbetaling ging dan buiten mij om.
Of ik in de systemen keek, soms wel en ook soms niet. Ik wist natuurlijk dat er gefraudeerd werd. Ik fiatteerde de declaraties vaak ook klakkeloos om er vanaf te zijn. Ik wilde niet geconfronteerd worden met de fraude die ik samen met [verweerder] pleegde.
(..)
Uit onderzoek blijkt dat u veelvuldig contact hebt gehad met [functienaam 1] [verweerder] . Wat kunt u ons hierover verklaren?
Dat klopt. [verweerder] is een van de medewerkers waar ik in het begin geld van leende in de PI. Hij heeft mij meerdere keren kleine geldbedragen gegeven. Ik vermoed dat dat gestart is medio 2015 - 2016. Ik weet dat niet meer precies.
[verweerder] zou door u onder druk zijn gezet om maandelijks, wekelijks vanaf april 2017 tot uw vertrek uit de PI in september 2018 geldbedragen te overhandigen. Klopt dat?
Nee, dat klopt absoluut niet. Ik heb niemand onder druk gezet om mij geld af te geven. Ik zal u verklaren hoe een en ander is ontstaan.
Als uit onderzoek blijkt dat ik vanaf april 2017 grote geld bedragen van [verweerder] heb gehad klopt dat.
Ik heb [verweerder] benaderd. Ik was wanhopig en was ernstig op zoek naar geld voor mijn cocaïne verslaving. Ik weet niet exact wanneer ik met [verweerder] heb gesproken, zal begin 2017 zijn geweest. Ik heb toen aan [verweerder] voorgesteld dat hij enkele reisdeclaraties zou indienen en dat ik deze dan als zijn leidinggevende zou fiatteren. Hij zou het geld dan op zijn rekening krijgen gestort en zou dan een deel hiervan aan mij geven.
Ik zei dat mijn echtgenote ziek was, dat ik grote problemen had met haar gezondheid. Het zal zeker een zielig verhaal zijn geweest. Nee, ik heb uitdrukkelijk niet gesproken over het feit dat ik een verslaving had.
[verweerder] ging akkoord. Hij zou de helft van het gedeclareerde bedrag zelf mogen houden. Ik weet niet dat [verweerder] meerdere keren tegen mij heeft gezegd en gevraagd of dat goed zou blijven gaan. Ik heb gezegd dat er niemand achter zou komen. Hij moest wel zijn mond houden. Ik had een goede band met [verweerder] . Nee, ik heb hem niet specifiek uitgezocht om de fraude te plegen. Ik heb het voorgesteld, hij ging ermee akkoord. Samen zijn we er beter van geworden. Er is door [verweerder] gedeclareerd van april 2017 tot ik vermoed augustus 2018. Ik ben toen weggegaan uit de PI.
Natuurlijk wist ik dat het een keer uit zou komen en dat het fout zou gaan. Ik was echter geheel "de weg kwijt". De realiteit was vreemd geworden, ik was een verslaafde en moest aan geld komen. Dit ging gemakkelijk. Ik heb van [verweerder] steeds het geld, het deel van de declaraties gehad. Ik belde op appte hem dan dat ik geld nodig had. Ik weet niet of [verweerder] een registratie bij hield van het geld dat hij declareerde en wat hij mij gaf. Ik niet in ieder geval.
Ik ben ook bij [verweerder] in [woonplaats] aan de deur geweest voor geld. Ik reed daar dan met mijn personenauto heen. Klopt ook dat ik hem ontmoette bij Mac Donalds in Maastricht. Steeds weer hield Ik het zielige verhaal voor dat het niet goed ging met mijn echtgenote en gezin. [verweerder] betaalde zijn deel. Natuurlijk zal hij ook wel bang zijn geweest dat een en ander uit zou komen. Hij kon ook niet meer terug.
Hebt u samen (april, mei enz) met [verweerder] reisdeclaraties ingediend naar plaatsen waar hij ( [verweerder] ) niet is geweest. U zou hem daartoe hebben aangezet, opdracht voor hebben gegeven?
De eerste declaraties, april, mei diende hij samen met mij in. We zaten dan samen in één van de kantoorruimten. Ik zei wat hij moest declareren. Dat ging nog redelijk serieus, rekening houdende met zijn diensten. Later liep het helemaal uit de hand. Werd er steeds grover en ruimer gedeclareerd. [verweerder] deed het toen zelf, ik zat daar niet meer bij.
De bedragen van de reisdeclaraties werden steeds groter.
Ik heb hem ertoe aangezet, echter hij deelde wel mee in de "winst". Het was 50 procent voor hem en 50 procent voor mij. Nee, daar staat niets van op papier.
(..)
Uit bankafschriften is gebleken dat u op 20 december 2018 (u was toen al niet meer werkzaam in de PI) een geldbedrag van 590 euro hebt overgemaakt aan [verweerder] . Dit was in overleg gegaan met uw echtgenote. Klopt dat en wat kunt u hierover verklaren?
Dat klopt. Ik heb mijn echtgenote vertelde dat ik verslaafd was aan cocaïne. U begrijpt dat dat een vreselijke tijd was. Ik ben toen ook gestart met het traject om van de verslaving af te komen. Ik wilde mijn vrouw echter niet alles vertellen. Ik had namelijk ook nog een schuld van 590 euro bij de dealer. Wist zij niet, zij dacht dat ik de schuld had bij de collega, [verweerder] .
In het bijzijn van mijn vrouw heb ik toen de 590 euro overgemaakt aan [verweerder] . Ik had met hem de afspraak gemaakt dat ik het geld van hem terug zou krijgen zodat ik daarmee de dealer kon betalen. Is ook zo gegaan. Ik kreeg het geld van [verweerder] terug en heb er de dealer mee betaald.
Ik kan dat verder niet aantonen, onderbouwen. U zult mij hierin moeten geloven. Nee, bij een dealer krijg je geen bonnetje.
(..)
Ik heb heel veel spijt van het feit dat ik [verweerder] meegezogen heb in mijn problemen, verslaving. Dit als leidinggevende. Ik heb hem voorgelogen over de problemen met mijn echtgenote. Ik kan het meer terugdraaien. Wat moet ik nog zeggen. Ik was een verslaafde en zocht geld, steeds meer geld om cocaïne te kopen.
[verweerder] heeft zelf natuurlijk ook niet goed gehandeld. Hij had eruit kunnen stappen. Deed hij niet het leverde hem ook veel geld op.
(..)”
Op 1 april 2020 heeft de Staat jegens [verweerder] aangifte gedaan bij de politie vanwege onterecht ingediende reisdeclaraties.
[verweerder] heeft zich, vanwege ernstige psychische klachten, onder behandeling van een psycholoog laten stellen.
3 Het geschil
De Staat verzoekt, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de tussen haar en [verweerder] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden primair op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel b, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en subsidiair op grond van artikel 671b lid 1, onderdeel b, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW,
II. indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op grond van artikel 7:669 lid 3 onderdeel e BW bij het bepalen van de einddatum geen rekening te houden met de opzegtermijn van [verweerder] en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden,
III. indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op grond van artikel 7:669 lid 3 onderdeel g BW bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van deze beschikking,
IV. te bepalen dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en dientengevolge geen recht heeft op een transitievergoeding,
V. [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 27.809,55 ter zake van de onverschuldigde betaling van reisdeclaraties c.q. schade voor en onrecht aan [verweerder] uitbetaalde reisdeclaraties,
VI. [verweerder] te veroordelen in de proceskosten.
[verweerder] voert verweer. Indien de kantonrechter overgaat tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, verzoekt [verweerder] om rekening te houden met de geldende opzegtermijn en aan hem een transitievergoeding toe te kennen.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.