Rechtbank Limburg, 01-10-2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:7495, 8745480 \ CV EXPL 20-4259
Rechtbank Limburg, 01-10-2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:7495, 8745480 \ CV EXPL 20-4259
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Limburg
- Datum uitspraak
- 1 oktober 2020
- Datum publicatie
- 6 januari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBLIM:2020:7495
- Zaaknummer
- 8745480 \ CV EXPL 20-4259
Inhoudsindicatie
Kort geding. Arbeid. Werkgever heeft onvoldoende Covid-19 beschermingsmaatregelen voor werknemer getroffen en geen passend werk voor werknemer om thuis te kunnen werken aangeboden. Geen sprake van werkweigering door werknemer. Werkgever moet loon werknemer doorbetalen.
Uitspraak
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8745480 \ CV EXPL 20-4259
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 1 oktober 2020
in de zaak van:
[eiseres] ,
wonend [adres] ,
[woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. S.J.W.M. Vonken,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. M.J.M.H. Nass.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
de dagvaarding met producties 1 t/m 9
- -
-
de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 4
- -
-
de brief van [eiseres] van 21 september 2020 met productie 10
- -
-
het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 24 september 2020 waarbij [eiseres] , bijgestaan door mr. S.M.M. Hamers, ten deze vervangende mr. Vonken voornoemd, en [naam directeur] (verder: [naam directeur] ), directeur van [gedaagde] , bijgestaan door mr. Nass voornoemd, zijn verschenen
- -
-
de pleitnota van mr. Hamers.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
[gedaagde] is een onderneming die als administratie- en belastingadviseurs werkzaamheden verricht in de financiële dienstverlening. [gedaagde] heeft een vestiging in Gulpen waar drie werknemers en een vestiging in Vaals waar negen á tien werknemers werkzaam zijn.
[eiseres] is op 14 maart 2011 in de functie van secretaresse/receptioniste in dienst getreden bij [naam rechtsvoorganger] (de rechtsvoorganger van [gedaagde] ) tegen een salaris van thans € 2.508,14 bruto per maand exclusief vakantiegeld en 13e maand. [eiseres] is werkzaam bij de vestiging van [gedaagde] te Vaals.
Op 15 maart 2020 ontving [eiseres] een e-mail van [gedaagde] omtrent de gevolgen van Covid-19 waarin onder meer werd meegedeeld dat “Ik ga ervan uit dat we met zijn allen onze schouders eronder zetten en dat IEDEREEN zijn eigen werk doet en op zijn eigen plaats gaat zitten. Zoals reeds in januari aangegeven wordt er niét van thuis uit gewerkt. Mocht iemand door de overheidsmaatregelen om welke reden dan ook niet willen of kunnen werken, dan zal kan men gerust thuisblijven tegen inleveren van verlofdagen”.
[eiseres] heeft zich op 16 maart 2020 vanwege keelklachten door middel van een app-bericht bij [gedaagde] ziek gemeld en daarbij aangegeven dat zij na een of twee dagen weer aan het werk zou kunnen gaan.
Op 4 mei 2020 is [eiseres] arbeidsongeschikt verklaard.
De bedrijfsarts heeft op 8 juni en 20 juli 2020 een schriftelijk spreekuuradvies ten aanzien van [eiseres] opgesteld.
Op 20 augustus 2020 is op verzoek van [eiseres] een “Sociaal-medische beoordeling” c.q. “Verzekeringsgeneeskundige rapportage” door de verzekeringsarts bij het UWV opgesteld.
Op 9 september 2020 is op verzoek van [eiseres] een “Arbeidsdeskundig rapport” c.q. een “Deskundigenoordeel re-integratie inspanningen werkgever” door de arbeidsdeskundige bij het UWV opgesteld.
[eiseres] is vanaf 16 maart t/m heden niet op haar werkplek aanwezig geweest.
[gedaagde] heeft het salaris van [eiseres] inclusief emolumenten vanaf 1 juni 2020 t/m heden niet betaald.
3 De vordering
[eiseres] vordert bij wijze van voorlopige voorziening voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen om binnen 24 uur na het wijzen van dit vonnis het achterstallige salaris van [eiseres] vanaf 1 juni 2020 te betalen, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW vanaf de respectieve vervaldata tot aan de dag der algehele voldoening, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag of een gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke blijft om aan dit vonnis te voldoen;
II. [gedaagde] te veroordelen tot tijdige betaling van toekomstige salarissen;
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van
€ 645,88;
VI. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de (na)kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de achtste dag dat [gedaagde] na betekening van dit vonnis in gebreke blijft met betaling van de in dit vonnis vastgestelde kostenveroordeling zulks tot de dag der algehele voldoening.
[eiseres] voert aan dat zij chronisch hartfalen met een capaciteit van 30 % heeft en daardoor tot een zogenoemde risicogroep van Covid-19 behoort. De kans op verregaande medische consequenties is groot indien zij met het Covid-19 virus besmet zou raken. In dat kader dient zij extra voorzichtig te zijn en de Covid-19 maatregelen die de overheid adviseert in acht te nemen. Met betrekking tot haar werk gold en geldt voor haar: werk indien mogelijk thuis. Haar werkzaamheden bij [gedaagde] verricht zij aan een balie waaraan klanten van [gedaagde] verschijnen. Naast die balie ligt de looproute naar een toilet voor de medewerkers van [gedaagde] , het koffieapparaat en de achtergelegen kantoorruimten van de medewerkers van een ander bedrijf waardoor zich veel mensen nabij die balie bewegen. Zonder voldoende Covid-19 beschermingsmaatregelen, zoals geadviseerd door de overheid, levert het werken aan die balie geen veilige werkomgeving voor haar op. In dat kader heeft [eiseres] aangeboden haar werkzaamheden of aangepaste werkzaamheden van thuis uit te verrichten maar dat aanbod heeft [gedaagde] niet aanvaard. Toen de Arbo-arts haar werkplek bij [gedaagde] op 12 juni 2020 bezocht, was deze niet ingericht overeenkomstig de door de overheid geadviseerde aanpassingen. [gedaagde] bleef zich op het standpunt stellen dat [eiseres] haar werkzaamheden op kantoor moest verrichten. De houding van [gedaagde] en de discussie over een veilige werkplek hebben ertoe geleid dat [eiseres] niet alleen vanwege haar medische klachten maar ook door haar beperkingen die deels worden veroorzaakt door de spanningen die zij ervaart vanwege de Covid-19 situatie op haar werk arbeidsongeschikt is bevonden.
Uit het e-mailverkeer tussen haar en [naam directeur] van 19 t/m 23 juni 2020 volgt dat zij bereid is om op haar werkplek te werken indien die veilig is. Uit de e-mail van 8 juli 2020, waarbij zij [naam directeur] ook heeft verzocht om haar salaris op haar rekening over te boeken, heeft zij [naam directeur] ter zake de aanpassingen aan haar werkplek geschreven: “Ik zal deze ook zelf willen betalen, mocht dit voor jou niet mogelijk zijn”. [gedaagde] ging niet mee in dat voorstel en persisteerde bij de vervulling van de werkzaamheden door [eiseres] op haar werkplek bij [gedaagde] .
Op 20 juli 2020 vond een gesprek plaats tussen de bedrijfsarts en [eiseres] . De bedrijfsarts gaf aan dat de arbeidsmogelijkheden van [eiseres] geblokkeerd worden door een ontstaan arbeidsconflict en adviseerde [eiseres] en [naam directeur] om met een mediator in gesprek te gaan. Dat is niet gebeurd. Nu [gedaagde] , ondanks verzoeken daartoe, haar loon ten onrechte inhoudt en zij voor haar levensonderhoud van dat loon afhankelijk is, heeft zij [gedaagde] in rechte betrokken, aldus [eiseres] .
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer, waarop, voor zover van belang, hierna nader wordt ingaan.