Rechtbank Limburg, 12-07-2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:5538, 9190823/AZ/21-75 + 9194437/AZ/21-78 12072021
Rechtbank Limburg, 12-07-2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:5538, 9190823/AZ/21-75 + 9194437/AZ/21-78 12072021
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Limburg
- Datum uitspraak
- 12 juli 2021
- Datum publicatie
- 28 juli 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBLIM:2021:5538
- Zaaknummer
- 9190823/AZ/21-75 + 9194437/AZ/21-78 12072021
Inhoudsindicatie
Een werknemer van 60 jaar is al 39 bij werkgever in dienst. Werknemer is op staande voet ontslagen omdat hij volgens werkgever bedrijfseigendommen zou hebben weggenomen en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan diefstal (of verduistering). Uit de door werknemer gegeven uitleg heeft de kantonrechter niet de overtuiging gekregen dat werknemer voornemens was om hemzelf, hetzij anderen, te bevoordelen, ten koste van werkgever. Integendeel, werknemer heeft er blijk van gegeven zijn werk op de beste wijze te willen verrichten. De gekozen werkwijze is mogelijk aan te merken als een foutieve managersbeslissing, maar levert geen grond op voor een ontslag op staande voet.
Werknemer berust in het ontslag, zodat hem een schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding en een billijke vergoeding toekomt.
Uitspraak
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummers: 9190823 \ AZ VERZ 21-75 en 9194437 \ AZ 21-78
Beschikking van de kantonrechter van 12 juli 2021
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonend [adres] ,
[plaats] ,
werknemer
gemachtigde mr. M.M.C. van de Ven,
verzoekende partij in het verzoek, verwerende partij in het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid JAN LINDERS BV,
gevestigd te Bergen L,
werkgever
gemachtigde mr. E. van Otterloo,
verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en Jan Linders worden genoemd.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 30 april 2021 ter griffie ontvangen verzoekschrift aan de zijde van [verzoeker] (zaaknummer 9190823 AZ VERZ 21-75)
- het op 3 mei 2011 ter griffie ontvangen verzoekschrift aan de zijde van Jan Linders (zaaknummer 9194437 \ AZ 21-78)
- het verweerschrift aan de zijde van Jan Linders
- het verweerschrift aan de zijde van [verzoeker] , tevens overlegging van aanvullende producties
- de wijziging van het verzoek van [verzoeker] d.d. 4 juni 2021
- de mondelinge behandelding d.d. 17 juni 2021
- de pleitaantekeningen van de gemachtigden van partijen
Daarna is beschikking bepaald.
2 De feiten
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1961, is op 1 mei 1982 bij Jan Linders in dienst getreden en vervulde laatstelijk de functie van Supervisor binnen het Distributiecentrum van Jan Linders tegen een loon van € 3.838,60 bruto per vier weken, exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten. Onder zijn functie viel onder andere het toezicht op de afdeling Reverse & Returns.
Bij Jan Linders kunnen klanten ook emballage inleveren van dranken die niet door Jan Linders zelf worden verkocht. Concreet gaat het met name om lege bierflesjes van buitenlandse biermerken die Jan Linders niet voert, of voerde. Deze emballage kwam vanuit de diverse vestigingen samen in het Distributiecentrum. Daar “hoopte het op” omdat Jan Linders die emballage niet kon inleveren bij haar eigen leveranciers.
Binnen Jan Linders gold geen beleid ten aanzien van de afvoer van deze buitenlandse emballage.
Toen [verzoeker] in 2013 verantwoordelijk werd voor de afvoer van deze emballage heeft hij besloten deze te laten afvoeren door een of twee medewerkers van Jan Linders tijdens werktijd en met een door Jan Linders gehuurde bus. Afvoer vond plaats naar een drankenleverancier in Duitsland, die de emballage wilde innemen. Na aftrek van de kosten voor het huren van de bus werd de opbrengst van de emballage afgedragen aan de afdeling Finance.
In 2018 zijn de twee medewerkers die de buitenlandse emballage afvoerden, overgeplaatst naar een andere afdeling. Hiermee kwam de afvoer van de buitenlandse emballage stil te liggen. [verzoeker] heeft binnen Jan Linders geïnformeerd wie de buitenlandse emballage wilde afvoeren maar daarvoor heeft zich in eerste instantie niemand gemeld.
Daarop heeft [verzoeker] de wijze van afvoer veranderd in die zin dat die voortaan gebeurde door een medewerker van Jan Linders in eigen tijd en voor eigen kosten (huur bus) maar die medewerker mocht de opbrengst zelf houden. [medewerker 1] , een werknemer van Jan Linders, was onder die condities bereid voor de afvoer van de emballage zorg te dragen. Toen zijn inleveradres de emballage echter niet meer wilde hebben is [medewerker 1] hiermee gestopt.
De zoon van [verzoeker] heeft daarop aangeboden om samen met een vriend van hem, de buitenlandse emballage op te halen en af te voeren op dezelfde condities als [medewerker 1] dat deed.
Op 19 februari 2021 werd door de zoon van [verzoeker] en diens vriend wederom de buitenlandse emballage opgehaald bij het Distributiecentrum. Dit werd gezien door een medewerker van Jan Linders die werkzaam is op het Servicekantoor en deze heeft hierover dhr. [DC-manager] (hierna: [DC-manager] ), zijnde de DC-manager, geïnformeerd.
[DC-manager] heeft op 22 februari 2021 hierover met [verzoeker] gebeld en gevraagd om een toelichting op de wijze van afvoer van de buitenlandse emballage. Naar aanleiding van deze toelichting heeft op 24 februari 2021 een gesprek tussen [verzoeker] en [DC-manager] , bijgestaan door mevrouw [senior HR Business Partner] , senior HR Business Partner, plaatsgevonden. In dit gesprek is andermaal gesproken over de wijze van afvoer van de buitenlandse emballage en is aan [verzoeker] gevraagd wie op de hoogte was van deze wijze van afvoer en daarvoor toestemming had gegeven. Naar aanleiding van dit gesprek is [verzoeker] met ingang van
24 februari 2021 geschorst. Dit is bij brief van diezelfde dag ook schriftelijk aan [verzoeker] bevestigd.
Op 26 februari 2021 stuurt [verzoeker] een e-mail aan [senior HR Business Partner] en [DC-manager] over de werkwijze met betrekking tot de buitenlandse emballage. In deze e-mail maakt [verzoeker] er ook melding van dat in zijn lade een bedrag van € 150,00 ligt, dat hij van dhr. [voormalig DC-manager] , een voormalig DC-manager (hierna: [voormalig DC-manager] ), in bewaring had gekregen. Dit bedrag was afkomstig van de verkoop van een hekwerk aan een personeelslid van Jan Linders en was bedoeld als extraatje voor de afdeling om er iets leuks mee te doen.
Op 3 maart 2021 is [verzoeker] uitgenodigd voor een gesprek met wederom [senior HR Business Partner] en [DC-manager] . [verzoeker] is tijdens dat gesprek gewezen op diverse verklaringen die door vijf (oud) collega’s zijn afgelegd. Deze verklaringen luiden, voor zover van belang, als volgt:
Door [voormalig DC-manager] is verklaard:
“(..) U geeft aan dat aan u is verteld door [verzoeker] dat wel eens op zaterdagochtend deze partij Duitse Emballage, dat ging om 2 3 pallets, werd ingeleverd in een Drankhal in Duitsland. U geeft aan dat dit werd ingeleverd met behulp van een vrachtauto of een busje. Ook geeft u aan dat u zich hier verder nooit mee bezig heeft gehouden en dat u ook niet exact op de hoogte was hoe dit totale proces liep. (..)
Op onze vaag of u toestemming heeft gegeven dat de opbrengst, die voortkwam uit het wegvoeren van deze emballage naar Duitsland gehouden mocht worden door degenen die de emballage naar Duitsland wegbracht, geeft u aan dat u hiervoor nooit toestemming hebt gegeven. (..)
Als reactie hierop geeft u te kennen dat u hierin geen toestemming heeft gegeven of afstemming met iemand hierover heeft gehad dat [medewerker 1] de opbrengst hiervan mocht houden. (..)”
Door dhr. [medewerker 2] is verklaard:
“(..) In de tijd van DC Manager [voormalig DC-manager 2] werd deze Duitse emballage afgevoerd door een gehuurd busje en bestuurd door eigen medewerkers. Toen [voormalig DC-manager 3] DC Manager werd, heeft hij aangegeven dat Jan Linders dit niet meer op deze maner gaat doen. U hebt deze verandering vernomen van [verzoeker] (..). Naar aanleiding daarvan is er in het algemeen gevraagd wie dit binnen het DC wil oppakken. (Daarmee bedoelt u: het wegbrengen van Duitse Emballage die niet volgens de reguliere afvalstromen loopt.) U geeft aan dat op deze vraag niemand binnen de afdeling R&R heeft gereageerd. (..)
U geeft aan dat naar aanleiding daarvan de zoon van [verzoeker] deze Duitse emballage heeft weggebracht, met een vriend, naar een drankhal in Duitsland. (..)”
Door dhr. [medewerker 3] is verklaard:
“(..) Ik weet dat emballage (Duitse, Belgische en Nederlandse) die niet via de reguliere afvalstromen loopt op pallets worden gestapeld en weggebracht. Op onze vraag wie deze emballage wegbrengt, geeft u als antwoord dat dit wordt opgehaald door de zoon van [verzoeker] en een vriend hiervan. (..) U vertelt ons dat [verzoeker] bij de Shiftleaders R&R heeft aangegeven dat hij voor het afvoeren van deze niet reguliere emballagestrom toestemming had van hoger hand. Echter bij dit laatste weet u niet wie dit dan betreft. U geeft aan dat dit proces al zo gaande is vóór [DC-manager] kwam als Manager Logistiek. (..)”
Door dhr. [medewerker 4] is verklaard:
“(..) Vroeger werd hiervoor een busje gehuurd en brachten ze, medewerkers, deze Duitse emballage naar een drankhal in Duitsland. Nu doet een vriendengroep van [verzoeker] , uit [plaats] , dit. Zij brengen zelf de emballage weg. (..)”
Door dhr. [medewerker 5] is verklaard:
“(..) In het verleden voerde organisatie Kikvorsch deze stroom af en die stopte ermee. Toen heeft [voormalig DC-manager 2] (oud DC Manager) besloten dat Jan Linders de Duitse Emballage (buiten reguliere afvalstroom) zelf naar een drankenhand in Duitsland wordt getransporteerd, door middel van een gehuurd busje, daar werd de Duitse Emballage ingeleverd door eigen medewerkers van Jan Linders. Het bonnetje van de emballage en de opbrengst hiervan gingen naar de afdeling Finance. (..)”
[verzoeker] is in de gelegenheid gesteld om op die verklaringen te reageren. Na afloop van dit gesprek heeft overleg plaatsgevonden tussen [senior HR Business Partner] , [DC-manager] en de directie van Jan Linders.
De uitkomst van voormeld overleg is het op 4 maart 2021 gegeven ontslag op staande voet van [verzoeker] .
3 Het geschil
In de zaak met zaaknummer 9194437 \ AZ 21-78
[verzoeker] verzoekt bij beschikking, Jan Linders te veroordelen tot betaling van:
I. € 20.313,83 bruto aan schadevergoeding in verband met de onregelmatige
opzegging van de arbeidsovereenkomst;
II. € 58.641,10 bruto aan transitievergoeding;
III. € 11.607,93 bruto aan ten onrechte verrekende gefixeerde schadevergoeding;
IV. € 2.500,00 netto aan ten onrechte door Jan Linders ingehouden schadebedrag
V. € 381.748,74 bruto alsmede € 117.748,00 netto aan billijke vergoeding, te
vermeerderen met een nader te specificeren VPL-schade, althans een door de
kantonrechter in goede justitie te bepalen vergoeding;
VI. de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf de dag van deze beschikking
tot aan de dag van algehele voldoening;
VII. de proceskosten.
Jan Linders voert verweer.
Jan Linders verzoekt bij beschikking, [verzoeker] te veroordelen tot betaling van:
-
€ 11.607,93 aan wettelijke (gefixeerde) schadevergoeding op grond van artikel 7:677 lid 2 BW te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2021 althans vanaf een door de kantonrechter vast te stellen datum;
-
€ 2.500,00 althans € 1.750,00 op grond van artikel 7:661 BW en/of artikel 7:611 BW en/of artikel 6:162 BW, althans een door de kantonrechter vast te stellen bedrag en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2018 althans een door de kantonrechter vast te stellen datum;
-
de proceskosten.
[verzoeker] voert verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.