Rechtbank Limburg, 26-04-2023, ECLI:NL:RBLIM:2023:2903, 10308542 AZ VERZ 23-9
Rechtbank Limburg, 26-04-2023, ECLI:NL:RBLIM:2023:2903, 10308542 AZ VERZ 23-9
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Limburg
- Datum uitspraak
- 26 april 2023
- Datum publicatie
- 4 mei 2023
- ECLI
- ECLI:NL:RBLIM:2023:2903
- Zaaknummer
- 10308542 AZ VERZ 23-9
Inhoudsindicatie
Geen wettelijke grondslag om billijke vergoeding aan werknemer toe te kennen bij een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Ook niet in deze zaak waarbij partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat voor wat betreft de billijke vergoeding geen finale kwijting wordt verleend. Overwegingen ten overvloede over ernstig verwijtbaar gedrag van werknemer.
Verzoek, voor zover gegrond op 6:258 BW, wordt verwezen naar dagvaardingsprocedure.
Uitspraak
beschikking
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10308542 AZ VERZ 23-9
Beschikking van 26 april 2023
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonend te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. R. [naam AIOS]
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
ACADEMISCH ZIEKENHUIS MAASTRICHT, tevens handelend onder de naam MAASTRICHT UMC+,
gevestigd te Maastricht,
verwerende partij,
gemachtigde mr. A.A.M. Hoogveld.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en MUMC+ genoemd worden.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
het verzoekschrift met 89 bijlagen
- -
-
het verweerschrift met 77 bijlagen
- -
-
de mondelinge behandeling op 23 maart 2023 waarbij namens [verzoeker] een pleitnota overgelegd is en waarbij hij zijn verzoek heeft gewijzigd.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.
2 De feiten
[verzoeker] is op grond van een aanstellingsbesluit van 29 december 2005 met ingang van 1 april 2006 in dienst getreden van MUMC+ als [functienaam] . Met ingang van 1 maart 2011 is [verzoeker] tevens benoemd tot [buitengewoon hoogleraar] . Het betreft een aanstelling voor in totaal 40 uur per week, maximaal gemiddeld 48 uur per week exclusief diensten en maximaal gemiddeld 55 uur per week inclusief diensten.
Het loon van [verzoeker] bedroeg laatstelijk € 16.393,36 bruto exclusief 8% vakantiebijslag over dit loon en exclusief een eindejaarsuitkering van 8,3% over het basisloon van € 12.937,00 bruto
De werkzaamheden van [verzoeker] bestonden (samengevat) uit onderzoek en aanverwante taken (zoals begeleiden van studenten en promovendi en het werken in het laboratorium) en andere taken die zien op klinische werkzaamheden, waaronder alle taken in verband met de opname, stabilisatie en behandeling van te vroeg geboren kinderen, het organiseren van het vervoer van zuigelingen uit andere ziekenhuizen naar het MUMC+ en het begeleiden van artsen in opleiding (AIOS) op de afdeling neonatologie.
In 2012 heeft [verzoeker] een coaching traject doorlopen met als coach [naam coach] van Leeuwendaal Advies b.v. De aan dit traject ten grondslag liggende offerte die destijds voor akkoord is ondertekend door [naam 1] (destijds leidinggevende van [verzoeker] ) vermeldt onder meer het volgende:
“Er zijn verschillende vraagstukken die op dit moment spelen. [verzoeker] voelt zich al een tijd ‘niet gelukkig’ meer op zijn werk. (…) Deze onvrede uit zich in (met name door te lang aaneengesloten werktijden) soms te heftig uitvallen waarbij hij eisend en emotioneel overkomt.”
In 2015 heeft een werklastmeting plaatsgevonden binnen de afdeling kindergeneeskunde. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een rapport van 6 oktober 2015 dat door [verzoeker] als bijlage 29 is overgelegd.
Op 22 oktober 2015 heeft [naam 1] gesproken met AIOS en met technicians van het laboratorium kindergeneeskunde. Deze personen hebben zich zonder uitzondering (zeer) negatief uitgelaten over de samenwerking met en bejegening door [verzoeker] .
Kort hierna is de samenwerking tussen [verzoeker] en het laboratorium kindergeneeskunde afgebouwd en beëindigd.
In diezelfde periode heeft [verzoeker] grensoverschrijdend gedrag vertoond tegenover de studente [naam studente] . Zij was voor begeleiding van haar promotieonderzoek aangewezen op [verzoeker] . [verzoeker] achtervolgde haar, gaf haar cadeaus, trakteerde haar op privé-etentjes, stuurde dubbelzinnige sms- en whatsappberichten, belde haar zeer veel, verscheen aan haar deur als ze niet opnam, stopte geld in haar brievenbus (bedoeld voor betaling van de huur), vertelde dat hij verliefd op haar was en met haar wilde trouwen en schreef haar een (soort) liefdesbrief.
Bij brief van 28 oktober 2016 heeft MUMC+ aan [verzoeker] medegedeeld dat de werktijdfactor van zijn functie [buitengewoon hoogleraar] met ingang van 1 oktober 2016 wordt opgehoogd van 0,45 fte naar 0,55 fte en dat in de overige arbeidsvoorwaarden geen wijzigingen optreden.
Vanaf 2017 heeft [verzoeker] opnieuw een coaching traject gevolgd. Op verzoek van [verzoeker] is toen opnieuw gekozen voor [naam coach] .
In een e-mail van 20 september 2017 maakt [naam coach] er melding van dat hij ook zal onderzoeken waar de kern van het probleem zit met [naam leidinggevende] (opmerking kantonrechter: [naam leidinggevende] , leidinggevende van het laboratorium kindergeneeskunde).
Bij e-mail van 22 mei 2019 heeft [naam coach] aan [naam leidinggevende] (onder meer) het volgende medegedeeld:
“Dank voor je reactie: Jammer, maar ik ben helaas niet verbaasd over het gedrag van [verzoeker] .
Ik heb onlangs aan hem te kennen gegeven dat ik niet langer zijn coach kan en wil zijn. Het lukt mij niet om hem op enige wijze blijvend tot inzicht of een andere attitude te bewegen.
Dat is volgens mij een primeur in mijn carrière, dus dat zegt wel wat.”
In het voorjaar van 2019 heeft [verzoeker] een gezamenlijk wetenschappelijk artikel ter publicatie ingediend, zonder toestemming van de diverse co-auteurs en onderzoekers en zonder hun inhoudelijke bezwaren in acht te nemen.
Bij brief van 30 maart 2020 heeft de Raad van Bestuur van MUMC+ [verzoeker] benoemd tot lid van de Commissie Onderzoek Overleden Patiënten per 1 februari 2020.
In mei 2020 is gebleken dat [verzoeker] zich grensoverschrijdend heeft gedragen jegens [naam AIOS] , een jonge arts in opleiding tot specialist (AIOS).
[naam 2] , toenmalig plaatsvervangend hoofd van de afdeling kindergeneeskunde heeft [verzoeker] naar aanleiding daarvan op 12 mei 2020 een officiële schriftelijke waarschuwing gegeven.
Met ingang van 1 september 2020 is [naam 3] het nieuw hoofd van de afdeling kindergeneeskunde. Daarvóór heeft [naam 3] - in augustus 2020 - reeds een gesprek gevoerd met [verzoeker] .
[naam 3] heeft vervolgens op 6 oktober 2020 opnieuw een gesprek gevoerd met [verzoeker] en daarbij diens gedrag jegens [naam AIOS] en [naam studente] aan de orde gesteld alsmede de verstoorde werkrelatie met het personeel van het laboratorium. In reactie hierop heeft [verzoeker] toen gezegd het gedrag jegens [naam AIOS] en [naam studente] niet zo bedoeld te hebben. Over de verstoorde werkrelatie heeft hij gezegd dat hij geen bezwaar zag omdat promovendi tegenwoordig toch niet meer bereid zijn om hard te werken en dat hij liever zaken doet met analisten en ander researchpersoneel.
Verder heeft op 6 oktober 2020 ook een officiële audit van de opleiding kindergeneeskunde plaatsgevonden waarbij problemen zijn geconstateerd in de zorg en begeleiding van AIOS op de afdeling neonatologie die, volgens de audit, zijn te herleiden tot [verzoeker] .
Bij brief van 16 oktober 2020, gericht aan [naam 3] , heeft [naam 4] hoofd a.i. Neonatologie aan [naam 3] (onder meer) het volgende bericht over de samenwerking tussen de afdeling neonatologie en [verzoeker] :
“ 1. Gebrek aan discipline en niet nakomen van afspraken
-Tijdens afdeling meerdere overdrachten waarbij [verzoeker] 1e of 2e supervisor is, is hij afwezig of komt hij te laat.
-In de periode dat [verzoeker] 1e supervisor is, is hij dagen fysiek niet aanwezig of niet gefocust bij de visite.
- [verzoeker] was 3e supervisor en bij het zoeken van contact met hem bleek hij in Bern te zijn.
2. Slechte begeleiding van AIOS en PA’s.
-Tijdens de dienst vraagt de AIOS aan [verzoeker] om naar de zaal te komen in verband met het opstarten van medicatie waar de AIOS geen ervaring mee heeft. Hierbij geeft [verzoeker] aan dat de AIOS dit zelf mag doen. De AIOS voelt zich hierbij niet gehoord en voelt zich ook niet prettig bij de situatie en met het feit dat ze er alleen voor staat.
-Tijdens een dienst van [verzoeker] is er een reanimatie op zaal. De AIOS probeert [verzoeker] te bellen en krijgt hem meerdere malen niet te pakken.
-“Naar aanleiding van en Tripod casus en vele andere (niet gedocumenteerd) heb ik mij niet gesteund gevoeld door de neonatoloog van dienst. Na een moeizame reanimatie die hij in een later stadion overnam, is dit nooit nabesproken. Ook niet na verzoek hiertoe. Na de reanimatie ben ik uitgescholden in het trappenhuis zonder dat betrokken arts ooit gevraagd heeft naar het verloop van de gebeurtenissen” (dixit PA)
3. Ongepast gedrag tegenover collega’s
- Schreeuwt en zwaait met armen over de gang voor de verloskamers tegen collega. Hij wil dat collega heisa maakt bij time out voor spoed bloedproducten. Collega geeft aan dit niet op deze manier te willen doen, omdat hier al mensen mee bezig zijn via de reguliere route. Hierop wordt door [verzoeker] scheldend en met veel handgebaren op de gang duidelijk gemaakt dat die collega dan ook verantwoordelijk is voor toekomstige problemen.
- [verzoeker] geeft tegen collega 1 aan dat onderwijstaken van collega 2 overgenomen moeten worden. Collega 2 geeft aan dit zelf te willen doen en hier geen hulp bij nodig te hebben. Hierop geeft [verzoeker] aan dat collega 1 hem in de kliniek moet helpen. Als collega 1 vermeld dat dit niet kan in verband met andere planning wordt [verzoeker] boos en roept schreeuwend op de gang dat (in zijn ogen) huidige afspraken niet nageleefd worden door collega 1.
4. Herhaaldelijk ziekteverzuim tijdens verplichte uitvoering van werkzaamheden (klinische supervisie en polikliniek)
5. Ongewenste verbale benadering van vrouwelijke collega’s en AIO.
-“ [verzoeker] vraagt met enige regelmaat aan vrouwelijke collega’s om een gesprek 1 op 1. Hierbij vraagt hij hen om mee te lopen naar “zijn kantoor””. Hierbij neemt hij de vrouwelijke collega mee naar het kopieerhok of de couveuse hok op de afdeling, ook als de collega aangeeft dit niet prettig te vinden.” (dixit vrouwelijke collega).
- Recent grensoverschrijdend gedrag waarbij bedekte toespelingen worden gemaakt en ongewenste vragen over het privéleven worden gesteld aan een vrouwelijke AIO.
Dit laatste terugval gedrag is als onaanvaardbaar gevonden en heeft geleid tot een blijvende negatieve invloed op de werkomgeving en in het welbevinden van de neonatologiestaf. De algemene aanhoudende slechte interactie en houding van [verzoeker] laten ons geen andere keuze dan over te gaan tot de aanvraag van de beëindiging van zijn activiteiten binnen onze groep.”
Vervolgens heeft [naam 3] op 27 oktober 2020 aan [verzoeker] medegedeeld dat hem bijzonder verlof wordt verleend hangende een onderzoek door de commissie “vermoeden van disfunctioneren van een medisch specialist” (hierna: de commissie). [verzoeker] is toen ook medegedeeld dat hij nog slechts toegang tot het MUMC+ heeft na verkregen toestemming van zijn leidinggevende.
Bij brief van 30 oktober 2020 heeft [verzoeker] MUMC+ medegedeeld het niet eens te zijn met het opgelegde bijzondere verlof en dat hij aanbiedt de bedongen arbeid te verrichten.
De commissie heeft op 13 november 2020 afzonderlijk gesproken met [naam 4] , [naam 2] , [naam leidinggevende] , [naam 5] (kinderarts, neonatoloog) en [naam 6] (hoofd kinderchirurgie).
Op 16 november 2020 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld.
Op 26 november 2020 heef de commissie afzonderlijk gesproken met [naam 1] en met [verzoeker] .
Bij brief van 21 december 2020 heeft [naam 7] , directeur Patiëntenzorg en voorzitter van de commissie aan [naam 3] geadviseerd om [verzoeker] niet meer te laten terugkeren in zijn functie omdat dit onverantwoord en onhoudbaar is vanwege het herhaaldelijke grensoverschrijdende gedrag van [verzoeker] . Er kan, zo stelt [naam 7] in deze brief, geen veilige en professionele werksfeer voor met name (vrouwelijke) collega’s en AIOS in de directe omgeving van [verzoeker] worden gegarandeerd. Terugkeer op een andere functie is volgens [naam 7] evenmin een optie omdat er te veel gebeurd is en [verzoeker] met zijn gedrag onacceptabele grenzen overschreden heeft waardoor de arbeidsverhouding is verstoord.
Van november 2020 tot februari 2021 en van augustus 2021 tot oktober 2021 is [verzoeker] in verband met zijn ziekte opgenomen geweest in de Uniklinik te Aken.
Bij beslissing van 28 oktober 2021 is [verzoeker] door Städteregion Aachen voor 40% arbeidsongeschikt verklaard.
Partijen hebben tot eind oktober 2021 onderhandeld met als doel de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen. Zij zijn toen niet tot overeenstemming gekomen.
Op 23 december 2021 heeft MUMC+ bij het Arbeidsgericht Aachen een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] (naar Nederlands recht) op grond van ernstig verwijtbaar handelen (de e-grond), een verstoorde arbeidsrelatie (de g-grond) en een combinatie van omstandigheden (de i-grond).
[verzoeker] heeft in die procedure een verweerschrift met tegenverzoeken ingediend. Voor zover hier relevant heeft [verzoeker] daarbij verzocht om MUMC+ te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding.
Bij beslissing van 10 oktober 2022 is aan [verzoeker] met ingang van 14 november 2022 een WIA-uitkering toegekend op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid.
Partijen hebben op of omstreeks 1 december 2022 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin (onder meer) is bepaald dat:
- de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 december 2022 op initiatief van MUMC+ eindigt met wederzijds goedvinden en dat per die datum ook de aanstelling van [verzoeker] als hoogleraar aan de UM eindigt.
- uiterlijk binnen dertig dagen na de einddatum van de arbeidsovereenkomst een correcte eindafrekening inclusief (onder meer) 42 verlofdagen zal worden voldaan.
- zij elkaar over en weer finale kwijting verlenen ter zake van al hetgeen zij uit hoofde van de arbeidsovereenkomst en/of ter zake van de beëindiging daarvan te vorderen mochten hebben met uitzondering van hetgeen [verzoeker] in de procedure bij het Arbeidsgericht heeft gevorderd onder de nummers VI, VII, IX en X (p. 2,3 en 4) en/of zoals voortvloeiende uit de alinea’s 274 t/m 331 en de alinea’s 332 t/m 358 van de “Widerklage/klageerwiderung.
MUMC+ heeft vervolgens haar verzoek ingetrokken en [verzoeker] heeft zijn tegenverzoek ingetrokken.
MUMC+ heeft daarna alle bedragen waarop [verzoeker] ingevolge de vaststellingsovereenkomst recht op heeft tijdig voldaan, met uitzondering van de uitbetaling van de vakantiedagen.
Op 23 januari 2023 heeft [verzoeker] MUMC+ gesommeerd tot uitbetaling van de vakantiedagen.
Op 27 januari 2023 heeft MUMC+ een voorschot ter zake de uitbetaling van vakantiedagen aan [verzoeker] betaald. Op enig moment daarna heeft MUMC+ ook het restant bedrag van de vakantiedagen uitbetaald.
3 Het geschil
[verzoeker] verzoekt:
I. aan hem, ten laste van MUMC+, een (billijke) vergoeding toe te kennen van
€ 689.378,00, althans een door de kantonrechter te bepalen vergoeding,
II. voor recht te verklaren dat MUMC+ aansprakelijk is jegens hem op grond van art. 7:658 BW voor alle schade en nog te ontstane schade als gevolg van de door MUMC+ veroorzaakte thans bekende (beroeps)ziekten c.q. arbeidsongeschiktheid, waaronder maar niet beperkt tot chronische overbelasting, slaapstoornis en depressie,
III. MUMC+ te veroordelen tot betaling van alle geleden en nog te lijden schade, inclusief nevenvorderingen (waaronder de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2022, althans een door de kantonrechter te bepalen datum), welke schade zal worden opgemaakt bij staat en zal worden vereffend volgens de wet,
IV. MUMC+ te veroordelen tot betaling van
a. € 12.379,19
b. Het (restant) bedrag ter zake de op grond van de vaststellingsovereenkomst uit te betalen 42 vakantiedagen, onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie,
c. de wettelijke verhoging over het bedrag sub b., alsmede de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 28 januari 2023 tot de dag van betaling
V. MUMC+ primair te veroordelen om binnen veertien dagen na de uitspraak diverse zaken (laboratoriumapparatuur en – na wijziging ter zitting - proefdiermonsters) aan [verzoeker] te overhandigen en subsidiair tot betaling van € 45.000,00 (althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van indiening van het verzoekschrift, tot de dag van betaling,
VI. te bepalen dat MUMC+ over de toegewezen geldelijke vorderingen/verzoeken aan [verzoeker] de wettelijke rente verschuldigd is vanaf de veertiende dag na het opeisbaar worden van die vorderingen, danwel vanaf de betekening van de uitspraak,
VII. MUMC+ te veroordelen tot betaling van de (na)kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het verweer van MUMC+ strekt tot afwijzing van het verzoek van [verzoeker] .