Home

Rechtbank Limburg, 26-06-2025, ECLI:NL:RBLIM:2025:6470, 11624159 AZ VERZ 25-33

Rechtbank Limburg, 26-06-2025, ECLI:NL:RBLIM:2025:6470, 11624159 AZ VERZ 25-33

Gegevens

Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
26 juni 2025
Datum publicatie
5 augustus 2025
ECLI
ECLI:NL:RBLIM:2025:6470
Zaaknummer
11624159 AZ VERZ 25-33

Inhoudsindicatie

Werknemer zegt haar arbeidsovereenkomst op onder dreiging van een ontslag op staande voet. Naar het oordeel van de kantonrechter stemden wil en verklaring op het moment van de opzegging niet overeen en voor zover werkgeefster dat heeft beoogd te betogen, mocht zij er ook niet op vertrouwen dat dit wel zo was.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummer / rekestnummer: 11624159 \ AZ VERZ 25-33

Beschikking van 26 juni 2025

in de zaak van

[eiseres] ,

te [woonplaats] ,

verzoekende partij,

hierna te noemen: [eiseres] ,

gemachtigde: mr. D.G.A. Rossi,

tegen

AS WATSON (HEALTH & BEAUTY CONTINENTAL EUROPE) B.V.,

te Renswoude ,

verwerende partij,

hierna te noemen: Watson ,

gemachtigde: mr. B. Polman.

De zaak in het kort

In deze zaak ondertekent een van fraude betichte werkneemster een verklaring die inhoudt dat zij haar arbeidsovereenkomst opzegt. Naderhand komt de werkneemster op deze verklaring terug. Werkneemster stelt dat zij niet daadwerkelijk de opzegging van de arbeidsovereenkomst wilde op het moment van ondertekenen. In deze procedure verzoekt zij vernietiging van de opzegging. De kantonrechter wijst het verzoek toe. Werkneemster was emotioneel ten tijde van het ondertekenen van de verklaring. Bovendien was zij ziek, is opzegging door werkneemster zelf zeer nadelig voor het recht op een uitkering en heeft de werkgever haar niet op die nadelen gewezen. De kantonrechter is van oordeel dat de wil van werkneemster niet was gericht op de opzegging van de arbeidsovereenkomst.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift

- het verweerschrift

- aanvullende stukken van [eiseres] van 5 juni 2025

- de mondelinge behandeling van 12 juni 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.

1.2.

De beschikking is bepaald op vandaag.

2 De feiten

2.1.

[eiseres] , geboren [geboortedatum] 1995, is sinds 16 november 2015 in dienst bij Watson . De functie van [eiseres] is assistent filiaalmanager met een loon van € 2.259,83 bruto per maand op basis van een werkweek van 28 uren. Zij werkt in het filiaal van [filiaal] in [vestigingsplaats] . [naam 1] (hierna: [naam 1] ) is haar direct leidinggevende en filiaalmanager.

2.2.

In de Gedragsregels voor filiaalmanagers van [filiaal] (hierna: de gedragsregels) staan regels voor het meenemen van testers, gifts, motivators en proefjes (hierna samen aangeduid als: geschenken) die klanten ontvangen bij een bepaalde aankoop en onder bepaalde actievoorwaarden. In deze gedragsregels staan ook de voorwaarden waaronder een medewerker een geschenk mag meenemen. Per soort geschenk gelden verschillende regels. Op diefstal of fraude volgt altijd een ontslag op staande voet.

2.3.

[eiseres] lijdt aan chronische rugklachten. In 2024 bestond het vermoeden van een somatisch-symptoomstoornis. Sinds december 2024 is [eiseres] onder behandeling van een psychotherapeut. [eiseres] meldt zich op 3 januari 2025 ziek. Begin 2025 vindt medisch onderzoek plaats naar de oorzaak van de klachten. [eiseres] heeft via WhatsApp regelmatig contact met [naam 1] hierover. In mei 2025 is de diagnose endometriose gesteld.

2.4.

Op 31 januari 2025 hervat [eiseres] haar arbeid van 9:00 tot 14:00 uur. Partijen hebben dit samen besloten. [eiseres] heeft op die dag tevens een gesprek met [naam 1] . Tijdens dit gesprek zegt [eiseres] tegen [naam 1] dat het werk te zwaar is. [eiseres] koopt na afloop van het gesprek twee reinigingsproducten. Daarnaast neem [eiseres] een tasje van Chanel mee. Hiervoor geeft [naam 1] toestemming. [eiseres] doet ook een geschenkje - een miniatuur - in het tasje. [naam 1] , die niet weet dat er een miniatuur in het tasje zit, maar wel voelt dat er ‘iets’ in het tasje zit, houdt het tasje bij het afrekenen omhoog en schudt er twee keer mee heen en weer. [naam 1] vraagt aan [eiseres] of er nog iets in het tasje zit. [eiseres] maakt daarop een ontkennende beweging met haar hoofd.

2.5.

Op zondag 2 februari 2025 bekijkt [naam 1] camerabeelden. Daarop is te zien dat [eiseres] iets wits in het tasje stopt.

2.6.

[naam 1] neemt na overleg met de districtmanager, [naam 2] (hierna: [naam 2] ), op 2 februari 2025 telefonisch contact op met [eiseres] en deelt haar mee dat zij is geschorst.

2.7.

Op 3 februari 2025 vindt een gesprek plaats tussen [naam 2] , [naam 1] en [eiseres] . Tijdens dit gesprek zijn de camerabeelden bekeken en is gezegd dat zij het geschenk niet mocht meenemen omdat dit een gift betrof van een nog lopende actie. [eiseres] zegt dat zij niet bewust heeft gehandeld. [naam 2] zegt dat [eiseres] het vertrouwen heeft geschaad en dat hij van plan is haar op staande voet te ontslaan. [eiseres] heeft op verzoek van [naam 2] tijdens het gesprek het volgende op papier gezet: ‘Vrijdag na het afrekenen van mijn goederen heb ik een miniatuur in een chanel tasje gestopt. Ik ben na dat [naam 1] het mij vroeg hier niet bewust van geweest. Zondag heeft [naam 1] mij gebeld en gezegd dat ik per 3-2 geschorst ben.’ [eiseres] ondertekent vervolgens een schriftelijke verklaring waarin zij bevestigt dat de arbeidsovereenkomst op haar verzoek met onmiddellijke ingang eindigt.

2.8.

Op 4 februari 2025 levert [eiseres] de bedrijfskleding in en op 5 februari 2025 stuurt zij per WhatsApp een afscheidsbericht aan haar collega’s waarin zij onder andere meedeelt dat zij op maandag haar ontslag heeft ingediend.

2.9.

Bij brief van 7 februari 2025 van [eiseres] aan Watson beroept [eiseres] zich op het ontbreken van een op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerichte wil en verzoekt zij Watson te bevestigen dat de arbeidsovereenkomst nog altijd voortduurt. Watson stelt zich in haar reactie van 19 februari 2025 op het standpunt dat geen sprake is van wilsgebrek.

3 Het verzoek en het verweer

3.1.

[eiseres] verzoekt de kantonrechter:

- voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst niet is opgezegd, dat aan de schriftelijke opzeggingsverklaring van 3 februari 2025 geen rechtsgevolg toekomt en de arbeidsovereenkomst nog immer voortduurt;

- voor recht te verklaren dat [eiseres] arbeidsongeschikt wegens ziekte is in de zin van artikel 7:629 BW en dat Watson vanaf 3 februari 2025 onverkort een wettelijke loondoorbetalingsplicht heeft jegens [eiseres] ;

- Watson te veroordelen om aan [eiseres] het loon van € 2.462,39 bruto te betalen, te vermeerderen met vakantietoeslag (8%) en overige emolumenten vanaf 3 februari 2025 tot aan de dag van rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met wettelijke rente en de wettelijke verhoging vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van voldoening;

- Watson te veroordelen om [eiseres] toe te laten tot het werk zodra haar arbeidsgeschiktheid dit weer toelaat en uitvoering te geven aan de op haar rustende re-integratieverplichtingen;

- Watson te veroordelen in de kosten van deze procedure en de nakosten vermeerderd met de wettelijke rente.

3.2.

Watson voert verweer en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen.

4 De beoordeling

5 De beslissing