Home

Rechtbank Limburg, 06-08-2025, ECLI:NL:RBLIM:2025:7934, 11131368 \ CV EXPL 24-2766

Rechtbank Limburg, 06-08-2025, ECLI:NL:RBLIM:2025:7934, 11131368 \ CV EXPL 24-2766

Gegevens

Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
6 augustus 2025
Datum publicatie
15 augustus 2025
ECLI
ECLI:NL:RBLIM:2025:7934
Zaaknummer
11131368 \ CV EXPL 24-2766

Inhoudsindicatie

Bijzondere overeenkomst; arbeidsrecht; loonvordering (met of zonder ontslag).

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummer: 11131368 \ CV EXPL 24-2766

Vonnis van 6 augustus 2025

in de zaak van

[eiser] ,

te [woonplaats] ,

eisende partij,

hierna te noemen: [eiser] ,

gemachtigde: mr. M.K. Eijsenga,

tegen

[gedaagde] ,

te [vestigingsplaats] ,

gedaagde partij,

hierna te noemen: [gedaagde] ,

gemachtigde: mr. S. Mulder-Schapendonk.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding- de conclusie van antwoord- de conclusie van repliek- de conclusie van dupliek- de akte van [eiser] .

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

De rechtsvoorganger van [gedaagde] was de eenmanszaak Loonbedrijf [gedaagde] . [eiser] is op 1 september 2016 als oproepkracht in dienst getreden van deze rechtsvoorganger van [gedaagde] .

2.2.

Met ingang van 1 november 2016 is [eiser] aansluitend bij de rechtsvoorganger van [gedaagde] voor onbepaalde tijd in dienst getreden in de functie van algemeen medewerker chauffeur voor gemiddeld 40 uur per week. Het op dat moment overeengekomen brutoloon bedroeg € 1.994,63 per maand exclusief 8,25% vakantiebijslag. [eiser] en [gedaagde] zijn toen de toepasselijkheid van de CAO Open Teelten overeengekomen. Een en ander is vastgelegd in een schriftelijke arbeidsovereenkomst die door partijen is ondertekend op

1 maart 2017.

2.3.

Het brutoloon per maand van [eiser] is daarna verhoogd:

-

met ingang van 1 januari 2018 naar € 2.054,47,

-

met ingang van 1 januari 2019 naar € 2.116,10.

2.4.

Op 7 januari 2020 is [eiser] arbeidsongeschikt geraakt.

2.5.

Met ingang van 24 maart 2020 is de eenmanszaak Loonbedrijf [gedaagde] omgezet in een besloten vennootschap.

2.6.

[gedaagde] heeft vanwege voornoemde omzetting een op 2 februari 2020 gedateerde arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd opgesteld. Die arbeidsovereenkomst vermeldt:

-

in artikel 1.1. onder meer dat [eiser] met ingang van 24 maart 2020 in dienst treedt van [gedaagde] in de functie van chauffeur in schaal C met 2 functiejaren,

-

in artikel 3.1 dat het loon ten tijde van het aangaan de overeenkomst € 2.116,10 bruto per maand bedraagt bij een 40-urige werkweek,

-

in artikel 14 dat de CAO Landbouwwerktuigen Exploiterende Ondernemingen van toepassing is.

[eiser] heeft deze arbeidsovereenkomst niet ondertekend.

2.7.

Het brutoloon per maand van [eiser] is daarna verhoogd:

-

met ingang van 1 juli 2020 naar € 2.155,25,

-

met ingang van 1 januari 2021 naar € 2.233,30.

2.8.

Met ingang van 1 januari 2021 is de CAO Groen Grond en Infrastructuur de opvolger van de CAO Landbouwwerktuigen Exploiterende Ondernemingen.

2.9.

Het brutoloon per maand van [eiser] is daarna verhoogd:

- met ingang van 1 juli 2021 naar € 2.244,40.

2.10.

Bij e-mail van 4 mei 2021 heeft [eiser] aan [gedaagde] gevraagd om een specificatie van de overuren en van de onregelmatigheidsuren over de periode vanaf augustus 2019 tot en met 9 januari 2020.

2.11.

Bij e-mail van 18 augustus 2022 heeft de (toenmalige) gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] medegedeeld dat aan [eiser] niet het correcte cao-loon betaald is en dat [gedaagde] te weinig overuren en toeslagen betaald heeft.

2.12.

Het UWV heeft aan [eiser] met ingang van 10 januari 2022 een WW-uitkering toegekend.

2.13.

De arbeidsovereenkomst is door partijen met wederzijds goedvinden beëindigd per 5 september 2022 door middel van een vaststellingsovereenkomst.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert:

I. indien en voor zover in rechte komt vast te staan dat hij heeft ingestemd met de artikelen 1.1 en 3.1. van de arbeidsovereenkomst van 2 februari 2020:

A. primair: voor recht te verklaren dat die artikelen nietig zijn;

B. subsidiair: voor recht te verklaren dat aan die artikelen “geen gevolg kan worden gegeven wegens strijdigheid met de normen van redelijkheid en billijkheid”;

C. meer subsidiair: deze artikelen te vernietigen wegens wederzijdse dwaling;

D. nog meer subsidiair: de arbeidsovereenkomst gedeeltelijk te ontbinden wegens onvoorziene omstandigheden;

II. ten aanzien van het achterstallig loon wegens niet doorvoeren van cao- verhogingen over de periode 1 juni 2017 tot 13 januari 2022 [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:

E. € 9.588,42 bruto;

F. € 795,27 bruto vakantiebijslag van respectievelijk 8,25% en 8,33%;

G. de maximale wettelijke verhoging over E. en F.;

III. ten aanzien van het achterstallig loon ter zake overwerk(toeslag) en onregelmatigheidstoeslagen (ORT) over de periode 1 juni 2017 tot 13 januari 2020 [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:

H. primair: € 25.633,12 bruto;

I. primair: de wettelijke verhoging over H.;

J. subsidiair: € 23.627,06 bruto;

K. subsidiair: de wettelijke verhoging over J.;

IV. ten aanzien van het achterstallig loon ter zake overwerk en ORT over de periode 10 januari 2020 tot 10 januari 2022 [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:

L. € 24.431,52 bruto;

M. € 719,75 bruto (vakantiebijslag van 8,33% over de achterstallige ORT);

N. de wettelijke verhoging over L. en M.,

V. ten aanzien van WW-schade over de periode van 10 januari 2022 tot 9 juni 2023 [gedaagde] te veroordelen tot betaling van:

O. het netto-equivalent van € 15.789,43 bruto;

VI. [gedaagde] te veroordelen tot:

P. verstrekking van deugdelijke bruto/netto specificaties binnen twee weken na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom;

Q. betaling van de wettelijke rente over alle voornoemde bedragen vanaf de dag dat die bedragen verschuldigd zijn;

R. betaling van € 3.630,00 voor kosten van de vaststelling van de schade en aansprakelijkheid;

S. betaling van € 1.549,40 aan buitengerechtelijke kosten;

T. betaling van de proceskosten;

U. betaling van de nakosten.

3.2.

[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4 De beoordeling

5 De beslissing