Rechtbank Middelburg, 08-11-2000, AA8439, 12/015242-00
Rechtbank Middelburg, 08-11-2000, AA8439, 12/015242-00
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Middelburg
- Datum uitspraak
- 8 november 2000
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- ECLI
- ECLI:NL:RBMID:2000:AA8439
- Zaaknummer
- 12/015242-00
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 12/015242-00
Datum uitspraak: 8 november 2000
Tegenspraak
------------------------------------------------
Datum inverzekeringstelling: 16 juli 2000
Datum voorlopige hechtenis: 22 juli 2000
Opheffing/schorsing voorlopige hechtenis/invrijheidstelling: n.v.t.
------------------------------------------------
V O N N I S
van de arrondissementsrechtbank te Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaak tegen:
(verdachte),
geboren op (geboortedatum) te (geboorteplaats),
wonende te (woonplaats),
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting De Torentijd te Middelburg, Torentijdweg 1,
ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. M.C. van der Want, advocaat te Zierikzee.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
26 oktober 2000.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F. van Es en van hetgeen door en/of namens de verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan een gedeelte groot 8 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich zal gedragen naar de door de Reclassering Nederland, unit Middelburg, te geven aanwijzingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit vonnis is gevoegd.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als hierna is vermeld.
1 subsidiair
hij op of omstreeks 14 juli 2000, te Middelburg,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd (benadeelde 1/slachtoffer), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans
opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, die
(benadeelde 1/slachtoffer 1) met een (stop)mes, althans met een scherp voorwerp (ter hoogte van
het linker schouderblad) in de rug heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
parketnummer 12/005665-00
hij op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 27 januari 2000 tot en met
15 februari 2000, althans op of omstreeks 15 februari 2000, in de gemeente
Middelburg,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
hoeveelheid water, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
(benadeelde 2/slachtoffer 2) en/of Delta Nuts bedrijven, in elk geval aan een ander of
anderen dan aan hem, verdachte.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Bewijsverweer inzake feit 1
De raadsman heeft betoogd dat het opzet tot zware mishandeling niet kan worden bewezen, ook niet in de variant van het voorwaardelijk opzet. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet gestoken heeft in vitale lichaamsdelen, dat slechts een stopmesje met een bot snijgedeelte van ten hoogste 4 centimeter is gebruikt en dat de verwonding van het slachtoffer als licht valt te kwalificeren.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Het gebruikte stopmes -zoals door verdachte bij zijn verhoor door de rechter-commissaris getekend- mist een doordringend vermogen dat vergelijkbaar is met een scherp gepunt mes, maar bezit bepaaldelijk wel doordringend vermogen. Zeker als het met kracht gehanteerd wordt moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat het diep in het lichaam kan doordringen. Uit de medische verklaring blijkt dat verdachte de linkerlong van het slachtoffer heeft geraakt. Gezien het feit dat verdachte ter hoogte van de linker schouder van verdachte heeft gestoken moet hij gelet op het voorgaande met kracht gestoken hebben. Gezien die krachtsuitoefening en het doordringend vermogen van het stopmes moet toen de gedachte door hem heen zijn gegaan dat de geenszins te verwaarlozen kans bestond dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsman heeft betoogd dat verdachte vrijwillig is teruggetreden zodat een strafbare poging niet heeft bestaan.
De rechtbank verwerpt dat verweer.
De poging tot zware mishandeling heeft zich door een begin van uitvoering geopenbaard. Verdachte heeft immers met het stopmes gestoken. Dat het misdrijf (zware mishandeling) niet is voltooid is, gelet hierop, niet het gevolg geweest van enige omstandigheid die afhankelijk was van verdachte maar van de toevallige omstandigheid dat de actie van verdachte geen zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad.
De strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde feit is derhalve niet uitgesloten. Ook overigens is geen omstandigheid bekend geworden die de strafbaarheid van dat feit uitsluit. Voor feit 2 geldt eveneens dat geen omstandigheid bekend is geworden die de strafbaarheid van dat feit uitsluit.
Het bewezenverklaarde onder 1 subsidiair en 2 levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
Poging tot zware mishandeling
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Diefstal
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie(s)
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende:
de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan;
de persoon van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het steken met een mes in de rug van het slachtoffer. Als gevolg daarvan is de linker long van het slachtoffer geraakt. Het slachtoffer is als gevolg daarvan korte tijd arbeidsongeschikt geweest. Deze feiten op zichzelf zijn al aan te merken als ernstig. De ernst van die feiten wordt echter vergroot doordat verdachte gepoogd heeft om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het slachtoffer is van de actie van verdachte, zoals blijkt uit de aangifte, enorm geschrokken. Het is voorts van algemene bekendheid dat feiten als de onderhavige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving kunnen versterken.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van water. Als gevolg daarvan is zijn buurman benadeeld omdat die voor water dat door verdachte is afgenomen heeft moeten betalen. De rechtbank noemt dit een ergerlijk feit.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 17 juli 2000;
het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 11 oktober 2000 van de Stichting Reclassering Nederland, Ressort Den Haag, unit Middelburg.
De rechtbank overweegt dat verdachte in een emotionele bui impulsief heeft gehandeld, waarbij relatieproblemen rondom het slachtoffer en met name diens problemen met de moeder van verdachte een grote rol hebben gespeeld.
De mishandeling moet als een ernstig incident worden beschouwd, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor geweldsdelicten.
Verdachte heeft er blijk van gegeven nu inzicht te hebben in de totstandkoming van zijn gedragingen en met behulp van de Reclassering te willen werken aan verbetering.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Namens verdachte is aangeboden het verrichten van onbetaalde arbeid ten algmenen nutte. Gelet op de hoogte van de op te leggen straf kan de rechtbank aan beoordeling van dat aanbod niet toekomen.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een voorwaardelijke vrijheidsstraf met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde van Reclasseringscontact aangewezen is om verdachte grenzen te leren hanteren en om te leren gaan met teleurstellingen, opdat de kans op recidive daarmee wordt verminderd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14d, 45, 57, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot vier maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, unit Middelburg, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt.
Verstrekt aan de Reclassering Nederland, unit Middelburg opdracht om aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de genoemde bijzondere voorwaarde.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter,
mrs. R.H. Holl en E.P. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van A.S. Heberlein-Guiran als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 november 2000.